De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 7 juni pagina 8

7 juni 1885 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

?itfiiijjuitiir'i , DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR. NEDERLAND. Ko. 415 ? '?£ i'«V V 'f U * ia kenan en* hoewel daartee. niet door. hem gemachtigd, wil ik bet wagen 'W ^^ ecJiadawkftBt van dezen roman te wijzen. Hot zou toch kannen <ï*$ de «nkele liohtpuntjes, te midden van de schaduw, voor zwakke zich te «eer uitbreidden en daardoor een. valsehen sclujn over het Wfflrk wierpen. Door zulk een lichtglans wordt echter de kunst niet gedïend on wie hem wegvaagt, verspilt noch kracht, noch tijd. liet Anna van Nevelen, de jonge heldin, maken wij kennis in een pension in Engelands hoofdstad, waar zij na den dood van haren vader zich op de Engelsche taal zal toeleggen, om die kennis als onderwijzeres in praktijk te brengen en daardoor da geldelijke zorgen van hare moeder en de kleintgea" te verlichten. De omgeving ia echter voor haar fijnge voelige aiel volstrekt niet geschikt; zij is te midden dier vreemden, die in hun gedrag spma kwetsend ruw zijn, ongelukkig en haalt zich de ontevredenheid van de huisgenooten op den hals door hare afkeuring van wat ec om haar heen plaats heeft. In een brief aan den vriend harer kinderjaren, baron Philips van Oldenstaat, stort zij haar hart uit en deelt hem hare bekommering mede. Het volgende hoofdstuk is geheel aan liet ver leden gewijd en, leidt ons binnen bij den held van den roman, dienzelfden baron van Oldenstaat, vriend van Anna's vader, met wien hij heeft ge studeerd en z$n jeugd heeft genoten, om plotseling uit de wereld te verdwijnen zonder andere aanleiding, dan dat de triomfen, die hij behaalde in de geaelschapszalen der Haagsche aristocratie, hem begonnen te ver' velen. Nu woont hij, bijna een vijftiger, op een buitentje tusschen Den Haag en Leiden, bekend als een soort van dwaas, een menschenhater, zonder ooit bezpeken te ontvangen of te maken. Met veel moeite heeft de vriend zijner jeugd, Otto van Nevelen, zich toegang tot hem weten te verwerven; een enkele maal komt de zonder ling nog wel eens op Zeerust," het buiten der familie v. N. en een der kinderen, de kleine Anna, een kind, dat altijd iets zonderlings over eich hact en eonder in liet minst nog mooi ie zijn, steeds aller oogen tot siclt trok, kende het geheim, om de rimpels van zijn voorhoofd weg te strij ken. Zübezocht den zonderling nu en dan, en bracht in zijn studeerka mer leerzame uren door; hy tvas als de jetislt geivcest, voor wien hare jeugd in sprakeliose aanbidding en lewondaiiig was neergezonken. I3y den dood van Anna's vader bleek diens vermogen, dat eenieder ja eelfs eijne vrouw .onuitputtelijk was voorgekomen, letterlijk geheel op te gijn en deze omstandigheid doet haar het plan opvatten naar Engeland te gaan, doch niet, zonder den fetish te raadplegen, die het haar afraadt in een geaprek, waarin wg op de ernstige dingen dio komen zullen worden voorbereid in dezer voege: Hij was hoe langer hoe smeekcndcr gaan spreken en stond thans aan hare zijde, haar diep in de oogen ziende, als hing er-een'deel yan zijn eigen geluk van hare toestemming (om te huis te blijven bij hare moeder) af." Ter wille harer onafhankelijkheid weigert zj| en vertrekt., In haar treurig pensionleven komt echter cenig licht, doordien by toeval eene hoogst beschaafde vrouw haar introk in het goedkoope boarding-house kwam nemen, die als geroepen komt en Anna meeneemt naar'een buitengoed harer gehuwde zuster, waar het mci^jo 4en raad krijgt, om teekenlessen te gaan geven on tegen goede belooning mag beginnen met op te treden als onderwijzeres van de vijf dochtcrijes der Mevrouw, LSly, Eose, Daisy, Ivy en Violet, dus vijt lessen op eens. Dit neemt echter niet weg, dat Anna zich zelve het nosclige ontzegt, om haar moeder geld naar huis te kunnen zenden, zoo zelfs, dat zij slechts hwfdsakelyk van haar ontbijt leefde, omdat zij (.) voor de gpedkoopte nooit iets onderweg gebniilde en menigen avond huiswaarts spoorde, eoo ^ntgeput en flauw, dat sy lij den aanblik der stationsbuffetten, waar de gekleurde kristallen' glazen overal gebak, kip en vleesehscholels weerkaatsten, zich gevoeld had, als sonde zij alles hellen gegeven, om maar een enkel der uitgestalde broodjes te lemachtigen, ter*nyl sy toch eonder ander voedsel dan een stukje hard- droog brood naar b$d had .moeten gaan, want een schelling uit te geven, dien Kij voor de kleintjes kon lewaren, kwam niet in naar op. ,J)eza ziekelijke lichaams- en zielstoestand loopt natuurlijk op physieke zwakte uit, die de schrijfster elders aldus beschrijft: En uur op uur lag zij zich op haar leger te wentelen in haar'strijd tegen den dood, terwijl de duisternis haar belette den spotlaeh te zieu, die zijn afzichteIjjken mond krulde, omdat hij wel wist, dat elke kamp, dien zij tegen hem volhield, haar slechts des te eerder in zijn armen zou voeren." ? (O, figuur der përsoonsverbeelding of personificatie, wat hebt gij een zonden op uw rekening!) Het loopt intusschen nog niet zoo slecht met ?haar-af; voordat de dood haar opéischt, ontsluiten zich voor haar nog andere armen; immers Philips van Oldeustaat, die, om iets van Anna gewaar te worden, op een avond zijn kluizenaarsleven staakt en bij mevr. van Nevelen een bezoek aflegt, wordt, toea hij hoort hoe het meisje op gemaakt vroolijken toon naar huis schrijft, zoo opgewonden, dat hij be sluit haar op te zoeken, maar eerst moet zijn rit naar huis ons een denkbeeld geven van zijn onrust: Een kletterende regen paarde zich aan het gehuil van den wind, de lichten werden beurtelings uitgedoofd en verlevendigd door den storm; hij had zijn hoed afgezet, om het brandend voorhoofd door de ijskoude droppelen te doen verkoelen, maar voor z\jn gevoel waren hel slechts vnurkegels, die hem de hersenen ver schroeiden." In zijn slaap ziet hij steeds dat tengere en toch (sic) zoo fijne hoofd vóór hem" en hy gaat op reis. Na een vermoeienden dag van lesgeven is Anna op weg naar huis; zij spoorde door de wereldstad en bij Charingcross aangekomen, si oolcle zij zich sneller voort, om aan de kille hand harer eigene gedachten te ont komen, toen zij eene bekende gedaante op zich toe zag treden. Zij wierp zich in de voor haar geopende armen en toen zij beiden per rijtuig huiswaarts gingen, stemde zij er in toe, om den volgenden dag met hem mee te gaan over' het Kanaal. De bootreis, die dan volgt in den omerriacht, terwijl d£ zee phofphorisch glanst en bliksemstralen nu en daa de lucht doorklieven, is door de schrijfster met groote zorg behandeld, zij legt inderdaad den grondslag voor het latere lot der heldin. Haar gevoel voor den schijnbaar zoo sterken ouderen vriend is hier met waarheids liefde weergegeven en als zij te midden van het onweer bij hem steun zoekt, spreekt hy van de .zaligheid, om in dezen nacht te sterven, van een woest verlangen, om in de diepte te verdwijnen met het ne wezen, dat men boven aarde en hemel verkiest en zij luisterde als naar hemelschemuziek naar de woorden van liefde, die hij tot haar sprak. Naderend onheil vermoeden wij echter reeds, want als Anna haar gehechtheid aan het leven uiting geeft, zegt hij: Gij hebt gelijk, gij wist ook niet .... gij kunt ook niet weten. ..." Van Oldenstaat gaat, in Den Haag aangekomen, niet met Anna naar hare moeder, maar belooft haar nog dien avond te schrijven, terwijl zij op zijn komst wil wachten om haar geluk aan haar moeder méte deelen. Uit den brief, dien het meisje des avonds ontvangt, wordt de lezer niets gewaar en het bedrogen meisje alleen dat haar held overwonnen in het tornooiveld nederligt, dat hij geen recht bezat, hnar den droom te closn droomen, die (hen) in den afgeloopeu nacht op zijn vleugelen heeft ge dragen" en dat, als zij eücaar weder ontmoeten, het als vreemden zal moeten zijn. Aan zijn zonderlingheid wordt het toegeschreven, dat hij,, na Anna op reis begeleid te hebben, zich terstond weer in zijn afzonde ring opsluit; de verkropta smart van het meisje, haar slingering tusschen liefde en bitterheid zijn met fijn gevoel beschreven. Waarom moesten afgezaagde hulpmiddelen als een ziekte en een sterf bed ons weer terstond de letterkundige zwakheid van den roman in liet oog doen springen? Haar moetier, door eene gevaarlijke typhns aange tast, wenscht op haar sterfbed den vriend haars mans de zorg voor haar kroost op te dragen; Anna roept hem met een briefje bij haar zieke moeder en als deze sterft is Philips van Oldenstaat tot voogd over de kinderen benoemd en Anna heeft beloofd zijn raad in alles te volgen. Nog bleven de ophelderingen uit; do voogd ziet zijn pupil zoo weinig mogelijk; zij neemt met zorg en spaarzaamheid de huishouding waar, geeft ook in Den Haag lessen, tot ruim een half jaar later een jonginensch, neef eener dame, bij wie Anna lessen gaf, haar op een snerpend kouden avond zijn coupó aanbiedt en twee dagen later per brief zijn hart en hand aan haar voeten legt. Wij, lezer?, weten dan nog niels van dat jonge mensch; nu vertelt do schrijfster ons: Ofschoon niet bepaald wat men een .,tnooi mensch" noemt, bezat hij eene uitnemende distinctie, en was hij bekend als een zeer werkzaam man, die wel is waar geen vaste betrekking bekleedde, maar voortdurend bezig was met archaeologie, heraldiek en andere der gelijke zaken."!! Zij raadpleegt, zcoals zij haar moeder heeft beloofd, in gewichtige omstandigheden to zullen doen, den voogd der familie en na een gesprek vol misverstand belooft hij haar te schrijven en zij, om vóór zij dien brief heeft, in dezen niet te handelen. Landelijk bronst het volgenda hoofdstuk ophelderingen. Baron van Ol denstaat heeft in zijn jon~e jaren de onvoorzichtigheid begaan van te trouwen met eene vrouw, die op de koord danste in een paardcspel en ging ter wille van zijn familietrots in een somber kasteel aan den Rijn met haar wonen, waar zij zich langzamerhand beiden vervelenen zij haar toevlucht zoekt in den drank en het zoo ver laat komen, dat hij haar aan het oog der wereld moet onttrekken, door haar aan de hoede van een eerlijke visschcrsvrouw toe to vertrouwen, dia haar kleine woning in het duin met het ontaarde en verlaagde wezen deelt. -Voor hij Anna het huwelijk aanbeveelt mat den jonker van Frankenstein, doet Philips van Oldenslaat eene poging, om van die vrouw de toestemming tot een scheiding to verkrijgen, waariu zij echter niet bewilligt. De brief aan Auna raadt haar dus het huwelijk aan, zij trouwt rust den jongen van Frankenstein, wordt, o gruwel, door Van Oldenstaat zelf, als 't ware, wegsreschonkea, want hij geleidt haar naar stadhuis en kerk; blijft onge lukkig bij de nederige, stille aanbidding van haar echtgenoot, in wirn onze belangstelling door een geheimzinnig lichaamslijden, dat hem kwelt, moet worden verhoogd; vindt eindelijk afleiding in weldadigheid en komt bij haar liefdadigheidsbezoeken in do hut der visschersvrouw, die de echt genoot van Van Oldenstaat herbergt. In ijlende koortsen brengt die vrouw alles voor Anna aan het licht; twee jaar na haar huwelijk, eerste ontmoeting weer met den vroogcren vrioncl, bekentenissen, en vaarwel! Of neen, zij laat op haar vaarwel dezo woorden volgen: En thans, dat allo misverstand tusschen ons verdwenen is, zult gij toch wel eens tot ons komen, niet waar V" Erg verstandig schijnt dat niet, ook niet in harmonie niet haar voornemen, om alles aan haar man te zeggen en te smeeken. haar te leeren, hem lief te hebben, 't. Is echter niet meer noodig; de echtgenoot heeft hot gesprek gehoord en het afgeluisterde gesprek heeft, o heerlijke deus ex machina dit gevolg, dat de jonge echt genoot zich terwille zijner vrouw van het leven berooft. Hij wandelt in den vroegen morgen naar eenen vijver, waar het gevogelte zich dikwijls verschool in het hooge riet, naderde het water, nam dsn hoed af om een laatste kushand in de richting van zijn woning te werpen. Zijn voor hoofd stond dik met parelen zweets bedekt. Bemind zijn," prevelde hij nog eenmaal en liet zich daarop zachtkens in het water vallen.'' Twee jaar later stond Anna van Nevelen met haar man Philips van Oldenstaat, bij het graf van Anna's eersten man. Vergeet hem nooit, mijn lieveling, hij was beter dan ik"; met deze woorden eindigt de roman. waarbij wij zouden willen voegen dat het niet veel zegt beter te zijn dan de misdadige zwakke dwaas, die ons als held wordt aangeboden. Deze uiteenzetting is zeker voldoende, om de onnatuur van dit kunst werk aan te toonen; iniet om den valschen schijn van gevoel en da falende pogingen om ernstig en verheven te zijn duidelijk in het licht te stellen. Het z"ou misschien niet noodzakelijk zijn zulke waarnemingen mede te cleelen, als de romans van deze schrijfster niet juist voor een zeker publiek veel aantrekkelijks hadden, eensdeels om het waas van deftige voornaamheid, dat er over ligt en van den anderen kant om de dichteriijkheicl, die er in schijnt te zijn, maar die niet van zuiver allooi is. Juist voor deza soort van ziekelijkheid moeten de jonge hoofden en harten worden gewaarschuwd en toch vrees ik maar al te zeer dat de achttienea twintigjarigen met groote ingenomenheid Anna van Nevelen zouden

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl