De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 7 juni pagina 9

7 juni 1885 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 415 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. volgen in haar dwaze scrupules en ongegronde bezwaren en gok in hare -vereering voor den gemaniëreerden, onmogelijken dweper Philips van Oldenstaat. Hoeten wij de lange rij van misgrepen langs gaan en plaatsen noemen, ?vaar de. verheven bedoeling der schrijfster uitliep op belachehjkheidi1 Een enkel uit den schat van bewijzen, die ons ten dienste staan, al ware het alleen, om ons oordeel te motiveeren. Het buiten Zeerust wordt beschreven: Alles was er zoo kalm als de naam van het buiten zelf en zelfs dan, wanneer de elementen in oproer komen, is de natuur er zoo schoon, dat men er het hart doordrongen voelt van een gevoel, als men moeilijk op andere plaatsen zou smaken." (blz..22.) Aandoenlijk wordt het lijden deiheldin beschreven in het Londensche pension, waar de uiterlijke aangenaamheden des levens vrij wel gansch en al ontbreken; en de schrijfster: Vroeger had Anna nooit over dergelijke zaken nagedacht en had zij bij het gewone geroep dei- poffcrtjesbakkers op de Hangsehe kermis: met zilver bediend! met zilver bediend!" geen oogenblik vermoed, dat er waarlijk levensomstandigheden zijn, waarin men zulke dingen op prijs leert stellen, blz. 73. Met haar moedertaal moet mej. Stratemts ook stellig zien eens op beteren voet te komen. Is die zoo arm, dat reeds op de eerste halvo bladzijde driemaal gebruik moest worden gemaakt van het werkwoord zich bevinden, zoodat de lezers zich eens in een vertrek en eens in een huis en oude dames zich in armstoelen bevinden? Bovengenoemde matrones blyken zoo oud te zijn, dat zij u aan JIethusa!em(!) doen denken." Mislukte zinnen als de volgende treffen wij vele aan: De thee was rondgediend en de oude dames zaten daarvan te genieten, of wel over haar breiwerk gebogen en verdiept in Jle gedachte, hoe schoon toch het ver leden was geweest, toen een geliefde stem haar woorden toegefluisterd had, waarin zij nu niet meer geloofden, maar toch niet konden ophouden de herinnering daarvan te bewaren als den zoetsten droom vau dit leven." (blz. 5.) Buitengewoon begaafd en na de prachtigste studies (!) te hebben ge maakt, begaf hem op den dag van het examen alle zelfvertrouwen en wist hij enkel zulk een slccM examen af te leggen, dat hij er slec/tlsiernauwerr.ood doorkwam." (blz. 31). Hem, dien gij kwaamt opzoeken, bestond niet maer." (blz. 3G.) Wie onder ons is zeker, dat zijn hersenen niet doodkrank zijn? "Wanneer wij geboren v/orden, ja, dan verkeeren zij in gezonden toestand, maar als het lijden er overheen is gegaan, als s ij al hunne goden een ?voor een zagen vallen, als zij geleerd hebben te twijfelen en te spotten met al wat eens hunne grootste geestdrift uitmaakte, wie zal dan zeg gen of sij nog bij hunne zinnen zijn?'1 (blz. 40). Serieën van zulke zinnen, die gemis aan alle taalgevool verraden, zijn in dezen roman aan te v/ijzen. Voor den criticus is de lezing van zuik een boek ecne gecluldsboproeving als geene andere; te meer omdat er hier en daar goedgesclireven bladzijden voorkomen, die hem genot zou den hebben kunnen schenken, als de hartverscheurende onnatuur!ijkhedon en de aangrijpend platte en alledangsche gevoelens het hem niot voor goed onmogelijk hadden gemaakt, weer ia zijn gewone waardeerende etcrnming te komen. Maai- genoeg. Zou Juffrouw Stratenns het gelooven, dat eerbied voor de kunst, aan deze kritiek ten grondslag ligt? Zou zij bij zich zeken dien eerbied niet moeten versterken, door bij Thackcray en Eliot, bij Daudet en andere meiuehenkeimers ter schole te gaan? liet publiek komt onwillekeurig tot eene vergelijking, want het ia immers waar, dat in geen maatschappij aan de letterkunde van hot buitenland zooveel aandacht wordt, gewijd als in de onze. Uit kon een heilzame aanleiding tot be hoedzaamheid zijn voor onze schrijvers en schrijfsters, dio met de be wustheid, dat hun werk gelegd wordt naast het bsste, wat in dien trant verscheen, zich zelven hooge eischen moesten stellen. Heeft mej. Louis Stratcnus bijv., toen zij hare novellen in den bundel D waallichtjes" schreef, genoeg bedacht, dat haar werk zou worden ge meten met den maatstaf van Iwan Turgeniew's Gedichte in Prosa", van de Stille Geschichten" van Karel Emil Franzos en de Goutes" van Frannois Coppée? In schetsachtigheid van omtrekken, schildering van toe standen en stemmingen, meer dan van voorvallen en handelingen Lieden die novellen punten van overeenkomst aan met de genoemde kunst werken, maar de gouden draad der echte poëzie, die aan het, tijne weefsel dier schetsjes steeds het noodige reliëf geeft, komt in het werk der Nederlandsehe schrijfster slechts hier en daar even aan de oppervlakte. Ja haar laatsten roman vreezen wij zelfs, dat die draad geheel en al ontbreekt, al zou een suhijn-llikkering ons hem hier en daar doen vermoeden. * ? J- v- U PKOCOPIUS EN TIIÉODORA. L'impérairice Theodora, tude critique, par Antonin Debidour, Paris, Dentu. Naar aanleiding van de voorstellingen in de Porte-Saint-Martin heeft zich in Parijs eene geheele Ttóodorfl-literatuur ontwikkeld. Het karakter der keizerin, de kunst van Byzantinm, de theologie van Tlu'odora en Justinianus is besproken en bediscussieerd. Thans is weder een belang wekkende studie verschenen, van den heer Debidour, over Procopius en 2ijn dubbel daojbosk. Men weet hoe Procopius handelde, althans naar de algemeene lezing. Hij was officieel historicus en heeft eene geschiedenis in veertien deelen geschreven over Justitianus' oorlogen en stichtingen." Hierin vertelt hij, hoe een dapper soldaat, Justiaus, keizer geworden, zijn neef Justinianus uit Illyriënaar Constantinopal heeft laten komen, en hem tot ziju opvolger bestemd heeft. Een vrouw, van onbekende geboorte, maar van onweer staanbare schoonheid, Theodora, boezemt den jongen keizer een diepen hartstocht in; ondanks den tegenstand zijner familie huwt hij haar, Jus tinianus begint daarop zijne roemrijke regeering, verovert, bouwt, maakt wetten en vaardigt dogma's uit. Theodora, deelt zijne gevaren en zijne werkzaamheden; zij vuurt zijn moed aan te midden van een vreesehjken opstand, studeert mede in theologie en rechtsgeleerdheid, benoemt ministers, bisschoppen en generaals. Ala Augusta (Sebasta) wordt zij keizerin; 4000 scolarii vormen haar geleide, de leden van het heilig consistorie vergezellen haar op hare reizen. In 548 sterft zij in vroomheid. ? Dat bevat het officieele boek van Procopius ; daarnaast echter stelde bij, naar men zegt, t' huis gekomen en met gesloten deuren, ten einde zijn historisch geweten gerust te stellen, een tweede dagboek op, waarin alles vermeld werd, wat hij uit het eerste had moeten weglaten. De variante is dan : de dochter van een oppasser der beren onder het amphiteater geeft zich reeds vroeg, onder goedkeuring harer moeder en in gezelschap harer zusters, aan losbandigheid over ; zij danste ook op het, tooneel. Zij liet niets na om het geblaseerd publiek te lokken, totdat dit zelf haar verstiet. Door de provinciën zwervende deed zij overal van hare verdorvenheid en hare schoonheid spreken; te Eyzantium teruggekomen, vond zij er Justinianus, wiens hart zij door tooverkunsten en liefdedranken veroverde. Deze jeugdige theoloog werd tusschen twee predikatiën verliefd op deze demonodora (geschenk der booze geesten). Hij ver koopt haar en maakt haar tot zijne vrouw. Thans v/as de schande ten troon. Theodora bracht halve dagen in het bad of op de rustbank door, en verliet deze alleen om in den ministerraad of de kerk stoornis te brengen. lederen dag staan de rijksgrooten als een troep slaven in hare wachtkamer, en rekken den hals uit om door hare eunuchen gezien te worden. Binnen gelaten, werpen zij zich bevend neder en blijven geknield voor hare voeten liggen." Hare grillen regeeren het rijk; zij doet Belisarius in ongcr.ade vallen en beschermt op cynische wijze de wandaden zijner vrouw, de onkuische Antonina. Zij beslist over de vraagpunten des geloofs en zet een paus af, om hem door een harer creaturen te vervan gen. Op deze wijze schildert haar, met een ongehcorden overvloed van bijzonderheden, dezelfde Procopias in zijn geheim dagboek. Do waarheid der beide boeken is niet te eontróleeren ; de echtheid ervan maakt het onderzoek van den heer Debidour uit, Hij heeft als thesis voor de Sorbonne in het Latijn verdedigd, dat het tweede dagboek onecht was, en geeft thans dit pleidooi voor Theodora en voor Procopins ia het Fransch uit. Zijne redeneering is zeer overtuigend. Uit de bijzonderheden aelve, die het tweede boek verhaalt, blijkt zoo veel lichtgoloovigheid on bijgeloof, er is zooveel tegenstrijdigs, zooveel van het allerminste allooi in, zoo onbeduidend en onzinnig, dat onmogelijk dezelfde man, die de eene geschiedenis geschreven heeft, zelfs in oogenblikken van de ergste afdwaling, de laatste heeft kunnen schrijven. Debidour beschouwt Theodora achtereenvolgens als vrouw, als keizerin, als christin; zeer interessant, echter, en een sterk argument voor zijne stelling, is zijne studie over Theodora als wetgeefster. In het eerste deel van den Codex en in de Norcllae, de nieuwe bepalingen door Justinianus na de twee uitgave van den Codex, na 534 dus, uitgevaardigd, merkt hij Theodora's invloed op. Deze nieuwe bepalingen brengen verbetering in het lot en den rechtstoestand der vrijgelatenen, der slaven, der tooneelspeelsters, der natuurlijke kinderen, der gevallenen en cngelukkigen van iedere Eooit. Een klooster van berouw" wordt ingesteld, huwelijken toegelaten met tooneelspeelsters, de prostitutie beteugeld. Indien dit getuigt voor de kennis die Theodora van het bandeloos leven had, het getuigt ook van lir.ren wensch om er verbetering in te brengen; de Theodora vaa Procopius' geheim dagboek zou niet op dien wensch gekomen zijn. Na de discussiën tusschen Darcel en Sardou, over het venster van ge kleurd glas in de kamer van Justinianus, enover^de vork waarmede Sarah Bernhardt den fricot der oude waarzegster eet, moet de studie over da keizerin zelve zeer de belangstelling wekken. Scaramonclie DE PERS EN HET MOORTJE. IV. Niet om oude koeien uit de sloot te halen, maar omdat het artikeltje van den Heer Alberdingk Thym in het vorige nummer van dit week blad mij bij dit tweede gedeelte van de bestrijding des Heeren D. C. Meijer Jr. uitstekend te pas komt, wensen ik de overigens alles behalve vergeten Y/arenar-za.ak aan te roeren met een enkel woord, en tot uitgangspunt te nemen. Men herinnert zich den strijd, die groote afmetingen usurpeerde. Per* soonlijke gevoeligheid werd niet ontzien en de woordvoerders van beide zijden kwamen geeu vau allen heelhuids terug. Dit mag vreemd schij nen bij het wetenschappelijk karakter van het twistpunt; bij de vraag of en in hoeverre het geoorloofd is, oude tooneelwerken naar nieuwe begrippen te wijzigen. Het bleef intusschen niet bij een gedachtenwisseling, in kalmte en ernst waardig aan het onderwerp. Het leek er niet na. De geheele pers althans dat gedeelte dat zijn aandacht wijdt aan letterkundige zaken, bemoeide zich er mede, en die poppen, nmaal aan het dansen, kwamen niet spoedig tot rust. De groote vraag-zelf werd spoedig vervangen door een andere. De toepassing van het beginsel kwam ter ta,fel, het beginsel zelf raakte van de baan. De intrige en de taal van Hooft's Warenar werden ongeschikt verklaart om onge wijzigd ten tooneele gevoerd en vernomen te worden: de partijen ver deelden zich in voor- en tegenstanders van dit gevoelen. Het motief van de verdedigers was de onkieschheid van handeling en uitdrukking; de anderen wilden in de eerste plaats niet toegeven, dat de eerbied voor de welvoeglijkheid verder gedreven moest worden dan het ontzag voor een zoo belangrijk deel van een tooneelstuk als de handeling, en meen den in do tweede plaats, dat bij een feest ter eere van een oud dichter de latere begrippen voor een tijd op zij gezet dienden te worden. Men weet dat de partij van den gewijzigden Warenar de overhand heeft behouden. Voor hen, die de historie gaarne als uen wetenschap wenschen te be schouwen, en die dus niet de gebeurtenissen aan individuen toeschrijven, maar behandelen als teekenen van bewegingen die, evengoed als andere verschijnselen in eenig vak van onderzoek, aan een samenstel van alge*

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl