De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 14 juni pagina 10

14 juni 1885 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

MM", 10 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 416 Het helscbe geéstenheir trekt op ten bonde, En nadert reeds in 't grauwend Oost met spoed;' Een matte vrees doorvaart Natuur in 't ronde, Die 't angstzweet op beur voorhoofd paar'len doet. Het blauw gewulf omfloerst de stralende oogen, En noode ontglipt nog 't licht der hleeke maan; Toch lacht, hoe wolken heur te omfloersen pogen In 't ijlend rennen langs de onmeetbre baan, Als waar 't Gods zoete glimlach nit den Hoogen, Met tooverglans de star der Liefde ons aan. Astiveri. DISTICHEN. Distichon. Vreemdeling is hij nog steeds aan Neêrlands hemel der dichtkunst; Slechts als een dwalend komeet, treft gij hem somtijds nog aan. Schoonheid. Wat ons de mythe verhaalt, ontleende ze aan 't werkelijke leven: Schoonheid ontstond uit het schuim, want zij vergaat ook als schuim. Placidus. INHOUD VAN TIJDSCHRIFTEN. Portefeuille 13 Juni. F. M. Lurasco, De tegenwoordige staat der Muziek in Italië, IVT. LVIatc. Altera. Verg. der MaatBch. t. b. d. Toonkunsi. Tentoonstelling van Schilderijen to Rot terdam. De vijf ontwerpen voor de nieuwe Beurs ta Amsterdam. Telix van de Sande. -r- Jubileum van Paus Leo XIII. Taco H. de Bscr, Novellen en Vertel lingen van H. A. Banning. J. H. W. nger, Marius en Von-Jol. A. M. K»Vetnj,i X:., Un Pavtricien au XVIIe siècle. T«co II. de Beer, Verrolgworkcn. P. A. .SVA;r//^c/-/, AUred Meiasner. Mr. M. G. L van Loyhem. Poëzie XI. S. J. Bf,uliergWn?.on, De Tooneelechool van het Neder). Tooaeelverbond. Slot. Jack, Londeijsclie TooneelcauBeriën. Spectator, 13 Jtmi. Berichten en mededeelingen. Een oud plan van den Haag, door AraoU Jshig. .?J. H. Swüdene, (Slot), door prof. P. J. Blok. Pluksel. Da Revue générale No. 38 bevat: Viotor Hugo, par Charles de Lavivière, Fête fcmèbre, par Pierre Eïzéar. La Correapondance d'Edgar Quinet, par Emmanuel des fias^rts. Ln Salon de 1835, par Henri Qnet. Le cas de Jean Ehodié, nouvelle, par Henri Boyer. Poc-sits: Eauteville-Houae, par Alexandre Piedagnel. L'Apotliéose de Victor Hago, par Baoul 4e l'Angle-Beaumanoir. Pa Bevue politiyie ft littéraire van 6 Juni bevat; La jeune génération, par Dionys Ordinaire, député. La soetir ila la tragó.lienne, nouvelle, par Jules Gnillomot. Mme Alphonse Daudet, par Julos Loniaitro. Prusse et Angleterre. Causerie littéraire, par Maxime Gaucher. Notes et irnpressiona, par Edgar Courtois. MILITAIRE ZAKEN. DE NIEUWE ZAAK KLEY. Zooals reeds door de dagbladen is medegedeeld, heeft de kapitein-k wartiermeester bij het Nederlandsch-Indische Leger, Th. Kley, thans met verlof in Nederland tot herstel van gezondheid, zich op nieuw met een adres tot de Tweede Kamer der Staten-Generaal gewend, niet om hare aandacht te vestigen op het feit, dat sedert haar votum van 20 October 1882 nog niets gedaan is om het aan hem en 50 anderen gepleegde on recht te herstellen en hare medewerking interoepen, dat hun toch einde lijk recht wedsrvare, maar wel om dijor hare tusschenkornst te worden in staat gesteld de hem opgelegde straf van veertien dagen pro voost zonder acces te ondergaan en daarover zijne bezwaren te kunnen inbrengen. Het is een -eigenaardig verzoek, dat door den adressant wordt gedaan, te meer, daar het wijst op een leemte in de Indische militare rechts pleging, waarvan het gevolg zoude kunnen zijn, dat aan een lid van het Nederlandsch-Indische leger het ree h t van reclame tegen eene hem opgelegde straf wordt ontnomen, dat juist aan elk mili tair is toegekend naast de verplichting van onvoorwaardelijke ge hoorzaamheid aan de door meerderen gegeven bevelen. Wat toch is het geval. Tijdens de Heer Kley reeds met verlof in Nederland was, vernam hij, dat de Hoofd-Intendant der Militaire administratie van het leger in Nederlandsch-Indië, de Kolonel-Intendant P. G. Kraal onlangs eervol nit Z. M, militairen dienst ontslagen, met behoud van aanspraak op pen sioen (/'4500 'sjaarsj hem op 2 Januari jl. had gestraft met 14 dagen provoost zonder acces, om reden: ? Het in de sociëteit (te Kota Radja) ter lezing leggen en onder de of ficieren, waaronder lageren in rang, verspreiden van een door Bendeler ondertcekend artikel, getiteld Strijdens moe," 1) uitsluitend handelende over grieven van den kapitein Kley, en waarin de Commandant van het leger en de Hoofd-Intendant der Militaire Administratie op hoogst laak bare, soer oneerbiedige en der krijgstncht zeer schadelijke wijze met namen en titels worden besproken, o. a. naar aanleiding van kapitein Kley's vermeende grieven betreffende zijne niet overplaatsing bij d*e Intendance, waarover Kley eene memorie aan den Logcr-Commandant in diende en ter zake waarvan hij op 13 Maart 1884 is gestraft met 14 dagen streng arrest". Zich tot den Minister van Koloniën wendende om die straf te ondergaan, ontving hij ten antwoord, 'dat die straf hier te lande niet kon worden voltrokken, m. a. w. dat hij eerst ni zijne terugkomst in Indiëhaar kon ondergaan en dus ook eerst daarna zijna cventueele bezwaren daartegen zoude mogen inbrengen. Hoe is deze zienswijze overeen te brengen met het beginsel, dat de straf zoo spoedig mogelijk op het vergrijp moet volgen vooral in het militaire zoo hoog noodig in verband met de mogelijkheid, dat de ge strafte niet in actieven dienst in Indiëterugkeert, bijv. doordat hij wordt afgekeurd voor, of ontslagen uit den militairen dienst? En hoe alsdan te handelen met zijn strafregister: moet de straf, welke hij niet heeft onder gaan, daarin vermeld blijven? Wordt hem in dat geval tevens de gelegen heid niet benomen, om zijne bezwaren daartegen in te brengen, m. a. w. aan zijn recht van reclame te kort gedaan? Wij vermeenen deze laatste vraag bevestigend te moeten beantwoorden en begrijpen dan ook ten volle, dat do heer Kley, die volgens zijn reqneat inderdaad bezwaren tegen de hem opgelegde straf heelt en mitsdien vnn het recht van reclame gebruik wenscht te maken, op grond van 's Minis ters antwoord, een beroep doet op de Tweede Kamer der Staten-Generaal, om: ,,wel zoodanigen maatregel te wülen troffen, als Zij zal noodig oordeelen om te voorkomen, dat 's adressants recht, om zijne beawaren tegen do hiervoren vermelde struf in te brengen, worde vorkort of ontnomen." Maar op grond waarvan acht de Minister van Koloniën het onmogelijk, dat die straf, welke opgelegd is ua het verlaten van Indiëen bovendien daar toch niet meer had kunnen worden ondergaan wegens den ziekte toestand van den gestrafte, hier te lande wordt, ten uitvoer gelegd? Waarom kan wel een officier van het Nederlandsen-Indische leger in Nederland voor eea raad van onderzoek gebracht worden en de nadeeligo gevolgen daarvan ondervinden en niet eene hem opgelegde disciplinaire straf ondergaan? Is het. niot bespottelijk te willen beweren, dat do be trokken persoon oerst nut het verstrijken van zijn verlof, zegge twee jaren, in Iiirliöde straf knn uü'/H.tr-iy'? Indien wei kei ijk ds -reglementen in dit pevfil niet hebben voorzien, is h;£ dan niet de plicht van het betrokken Hoofd van het Departement van algemeen bestuur, de ter zake noodige maat regelen te treffen? Welke bezwaren bestaan er bijv. tegen de oplossing van deze quaestie op 'de wijze, aangegeven, door Troes Trnng No. 2 in de o aflevering (15 Mei jl.) van het Militair Blad? om den gestrafte op voordracht, van den -Minister van Koloniën, in overleef met diens ambt genoot van Oorlog, dooi' den Koning tijdelijk bij het leger hier te lande to detacheerer. ? Wij zouden dezen maatregel niet alleen dringend noodig achten, om de opgelegde straf zoo spoedig mogelijk te kunnen doen ondergaan, maar ook om den adressant voor een krijgsraad te brengen, ten einde zich te verantwoorden over al hetgeen hij heeft gezegd omtrent den HoofdIntendant P. F. Kraal. In de .Bijlage No. 5 van zijn verzoekschrift aan de Tweede Kamer zijnde esn afschrift van het, uit Padang dd. 25 December 1831 aan den Gonveruear-Generaal van Nederlaudsch-Indiëgezonden request lezen wij toch: dat adressant in .zijne aanteekeningen op de diverse stukken, welke in zijno reclame-zaak 2) voor den krijgsraad te Atjeh hebben gediend, en welke stukken thans berusten bij het Hoog Militair Gerechtshof te Batavia, heeft lewcscn : kolonel Kraal onware en valse h e rapporten lo. dat de over hem d i e u d 3); 2o. dat de kolonel eene door hem, tuigenis, eene in strijd met de Co. dat de kolonel aan den Legercommandant heeft ingeKraal zich niet ontzien heeft om in .kolonel, onder eede afgelegde ge verklaring afteleggen, die geheel waarheid is 3); Kraal misbruik van gezag heeft ge maakt 3) en daardoor zoowel nadeel aan den dienst als aan personen (o. a- aan den kapitein-intendant J. J. Kl'uijskens en aan adressant) is toegebracht, waardoor derhalve op genoemden Hoofdofficier van toepassing is punt 8 van Art. 30 der Regeling op de bevordering, enz. zooals dat artikel is gewijzigd bij Staatsllad No. 23 van 1880," en verder in de Bijlage No. 11 (zijnde kopie van een aan den Minister van Koloniën, dd. 31 Maart jl. gericht schrijven), Ik heb lewesen in de stukken, welke in het proces nopens mijne reclame over de mij dd. 13 Maart 1884 opgelegde straf hebben gediend, dat do kolonel P. F. Kraal de strafoplegger zooeven bedoeld zich schuldig heeft gemaakt aan feiten waarvoor Zijn HoogEdelGestr. voor een raad van onderzoek behoort te v e r s c h ij n e n 3). Daardoor heb ik ongetwijfeld óók bewezen, dat bedoelde kolonel geen eervol ontslag uit den dienst heeft verdiend." Het is ons een raadsel, hoe dit alles door een mindere over zijn meer dere geschreven kan worden aan de hoogste autoriteit in Nederlandsen Indiëen aan den Minister van Koloniën, zonder dat door den eerstge noemde voldaan wordt aan het verzoek: om ten opzichte der beschuldigingen, hierboven sub l, 2 en 3 door adressant tegen den kolonel-intendant P. F. Kraal ingebracht, recht te willen doen op de wijze als Uwe Excellentie zal vermeenen tebehooren," noch door laatstgenoemde, om op het gedane verzoek ,.door do be voegde macht uitspraak te laten doen tusschen den kolonel-Intendant P F. Kraal en den kapitein-kwartiermeester Kleij." Wat moet men er van denken? Ligt het niet voor de hand, dat die hoogste autoriteiten thans verdacht worden overtuigd te zijn van de waarheid der ingebrachte beschuldigingen en dientengevolge de zaak niet aan een onderzoek te durven onderwerpen, uit vrees voor de gevolgen voor den betrokken meerdere? Doch welke gevolgen moet dit opleveren voor het prestige der meerderen, voor de handhaving der JcrijgsfncJit ia het leger, waarbij de minderen op zoodanige wijze worden behandeld en dezo verplicht zijn recht te zoeken bij de volksvertegenwoordiging! Het is niet voor do eerste maal, dat dit geschiedt; in de laatste jaren heeft zich dit feit zelfs mee malen voorgedaan, Aan dezen toestand moet een

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl