Historisch Archief 1877-1940
MM",
10
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 416
Het helscbe geéstenheir trekt op ten bonde,
En nadert reeds in 't grauwend Oost met spoed;'
Een matte vrees doorvaart Natuur in 't ronde,
Die 't angstzweet op beur voorhoofd paar'len doet.
Het blauw gewulf omfloerst de stralende oogen,
En noode ontglipt nog 't licht der hleeke maan;
Toch lacht, hoe wolken heur te omfloersen pogen
In 't ijlend rennen langs de onmeetbre baan,
Als waar 't Gods zoete glimlach nit den Hoogen,
Met tooverglans de star der Liefde ons aan.
Astiveri.
DISTICHEN.
Distichon.
Vreemdeling is hij nog steeds aan Neêrlands hemel der dichtkunst;
Slechts als een dwalend komeet, treft gij hem somtijds nog aan.
Schoonheid.
Wat ons de mythe verhaalt, ontleende ze aan 't werkelijke leven:
Schoonheid ontstond uit het schuim, want zij vergaat ook als schuim.
Placidus.
INHOUD VAN TIJDSCHRIFTEN.
Portefeuille 13 Juni.
F. M. Lurasco, De tegenwoordige staat der Muziek in Italië, IVT. LVIatc. Altera.
Verg. der MaatBch. t. b. d. Toonkunsi. Tentoonstelling van Schilderijen to Rot
terdam. De vijf ontwerpen voor de nieuwe Beurs ta Amsterdam. Telix van de
Sande. -r- Jubileum van Paus Leo XIII. Taco H. de Bscr, Novellen en Vertel
lingen van H. A. Banning. J. H. W. nger, Marius en Von-Jol. A. M. K»Vetnj,i X:.,
Un Pavtricien au XVIIe siècle. T«co II. de Beer, Verrolgworkcn. P. A. .SVA;r//^c/-/,
AUred Meiasner. Mr. M. G. L van Loyhem. Poëzie XI. S. J. Bf,uliergWn?.on,
De Tooneelechool van het Neder). Tooaeelverbond. Slot. Jack, Londeijsclie
TooneelcauBeriën.
Spectator, 13 Jtmi.
Berichten en mededeelingen. Een oud plan van den Haag, door AraoU Jshig.
.?J. H. Swüdene, (Slot), door prof. P. J. Blok. Pluksel.
Da Revue générale No. 38 bevat:
Viotor Hugo, par Charles de Lavivière, Fête fcmèbre, par Pierre Eïzéar. La
Correapondance d'Edgar Quinet, par Emmanuel des fias^rts. Ln Salon de 1835,
par Henri Qnet. Le cas de Jean Ehodié, nouvelle, par Henri Boyer. Poc-sits:
Eauteville-Houae, par Alexandre Piedagnel. L'Apotliéose de Victor Hago, par
Baoul 4e l'Angle-Beaumanoir.
Pa Bevue politiyie ft littéraire van 6 Juni bevat;
La jeune génération, par Dionys Ordinaire, député. La soetir ila la tragó.lienne,
nouvelle, par Jules Gnillomot. Mme Alphonse Daudet, par Julos Loniaitro.
Prusse et Angleterre. Causerie littéraire, par Maxime Gaucher. Notes et
irnpressiona, par Edgar Courtois.
MILITAIRE ZAKEN.
DE NIEUWE ZAAK KLEY.
Zooals reeds door de dagbladen is medegedeeld, heeft de kapitein-k
wartiermeester bij het Nederlandsch-Indische Leger, Th. Kley, thans met
verlof in Nederland tot herstel van gezondheid, zich op nieuw met een
adres tot de Tweede Kamer der Staten-Generaal gewend, niet om hare
aandacht te vestigen op het feit, dat sedert haar votum van 20 October
1882 nog niets gedaan is om het aan hem en 50 anderen gepleegde on
recht te herstellen en hare medewerking interoepen, dat hun toch einde
lijk recht wedsrvare, maar wel om dijor hare tusschenkornst te worden
in staat gesteld de hem opgelegde straf van veertien dagen pro
voost zonder acces te ondergaan en daarover zijne bezwaren te
kunnen inbrengen.
Het is een -eigenaardig verzoek, dat door den adressant wordt gedaan,
te meer, daar het wijst op een leemte in de Indische militare rechts
pleging, waarvan het gevolg zoude kunnen zijn, dat aan een
lid van het Nederlandsch-Indische leger het ree h t van reclame
tegen eene hem opgelegde straf wordt ontnomen, dat juist aan elk mili
tair is toegekend naast de verplichting van onvoorwaardelijke ge
hoorzaamheid aan de door meerderen gegeven bevelen.
Wat toch is het geval.
Tijdens de Heer Kley reeds met verlof in Nederland was, vernam hij,
dat de Hoofd-Intendant der Militaire administratie van het leger in
Nederlandsch-Indië, de Kolonel-Intendant P. G. Kraal onlangs eervol
nit Z. M, militairen dienst ontslagen, met behoud van aanspraak op pen
sioen (/'4500 'sjaarsj hem op 2 Januari jl. had gestraft met 14 dagen
provoost zonder acces, om reden: ?
Het in de sociëteit (te Kota Radja) ter lezing leggen en onder de of
ficieren, waaronder lageren in rang, verspreiden van een door Bendeler
ondertcekend artikel, getiteld Strijdens moe," 1) uitsluitend handelende
over grieven van den kapitein Kley, en waarin de Commandant van het
leger en de Hoofd-Intendant der Militaire Administratie op hoogst laak
bare, soer oneerbiedige en der krijgstncht zeer schadelijke wijze met
namen en titels worden besproken, o. a. naar aanleiding van kapitein
Kley's vermeende grieven betreffende zijne niet overplaatsing bij d*e
Intendance, waarover Kley eene memorie aan den Logcr-Commandant in
diende en ter zake waarvan hij op 13 Maart 1884 is gestraft met 14
dagen streng arrest". Zich tot den Minister van Koloniën wendende om
die straf te ondergaan, ontving hij ten antwoord, 'dat die straf hier
te lande niet kon worden voltrokken, m. a. w. dat hij eerst ni zijne
terugkomst in Indiëhaar kon ondergaan en dus ook eerst daarna zijna
cventueele bezwaren daartegen zoude mogen inbrengen.
Hoe is deze zienswijze overeen te brengen met het beginsel, dat de
straf zoo spoedig mogelijk op het vergrijp moet volgen vooral in het
militaire zoo hoog noodig in verband met de mogelijkheid, dat de ge
strafte niet in actieven dienst in Indiëterugkeert, bijv. doordat hij wordt
afgekeurd voor, of ontslagen uit den militairen dienst? En hoe alsdan te
handelen met zijn strafregister: moet de straf, welke hij niet heeft onder
gaan, daarin vermeld blijven? Wordt hem in dat geval tevens de gelegen
heid niet benomen, om zijne bezwaren daartegen in te brengen, m. a. w.
aan zijn recht van reclame te kort gedaan?
Wij vermeenen deze laatste vraag bevestigend te moeten beantwoorden
en begrijpen dan ook ten volle, dat do heer Kley, die volgens zijn reqneat
inderdaad bezwaren tegen de hem opgelegde straf heelt en mitsdien vnn
het recht van reclame gebruik wenscht te maken, op grond van 's Minis
ters antwoord, een beroep doet op de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
om: ,,wel zoodanigen maatregel te wülen troffen, als Zij zal noodig
oordeelen om te voorkomen, dat 's adressants recht, om zijne beawaren tegen
do hiervoren vermelde struf in te brengen, worde vorkort of ontnomen."
Maar op grond waarvan acht de Minister van Koloniën het onmogelijk,
dat die straf, welke opgelegd is ua het verlaten van Indiëen bovendien
daar toch niet meer had kunnen worden ondergaan wegens den ziekte
toestand van den gestrafte, hier te lande wordt, ten uitvoer gelegd?
Waarom kan wel een officier van het Nederlandsen-Indische leger in
Nederland voor eea raad van onderzoek gebracht worden en de nadeeligo
gevolgen daarvan ondervinden en niet eene hem opgelegde disciplinaire
straf ondergaan? Is het. niot bespottelijk te willen beweren, dat do be
trokken persoon oerst nut het verstrijken van zijn verlof, zegge twee jaren,
in Iiirliöde straf knn uü'/H.tr-iy'? Indien wei kei ijk ds -reglementen in dit
pevfil niet hebben voorzien, is h;£ dan niet de plicht van het betrokken
Hoofd van het Departement van algemeen bestuur, de ter zake noodige maat
regelen te treffen? Welke bezwaren bestaan er bijv. tegen de oplossing
van deze quaestie op 'de wijze, aangegeven, door Troes Trnng No. 2 in de
o aflevering (15 Mei jl.) van het Militair Blad? om den gestrafte op
voordracht, van den -Minister van Koloniën, in overleef met diens ambt
genoot van Oorlog, dooi' den Koning tijdelijk bij het leger hier te lande
to detacheerer. ?
Wij zouden dezen maatregel niet alleen dringend noodig achten, om
de opgelegde straf zoo spoedig mogelijk te kunnen doen ondergaan, maar
ook om den adressant voor een krijgsraad te brengen, ten einde zich te
verantwoorden over al hetgeen hij heeft gezegd omtrent den
HoofdIntendant P. F. Kraal. In de .Bijlage No. 5 van zijn verzoekschrift aan
de Tweede Kamer zijnde esn afschrift van het, uit Padang dd. 25 December
1831 aan den Gonveruear-Generaal van Nederlaudsch-Indiëgezonden
request lezen wij toch:
dat adressant in .zijne aanteekeningen op de diverse stukken, welke
in zijno reclame-zaak 2) voor den krijgsraad te Atjeh hebben gediend,
en welke stukken thans berusten bij het Hoog Militair Gerechtshof te
Batavia, heeft lewcscn :
kolonel Kraal onware en valse h e rapporten
lo.
dat de
over hem
d i e u d 3);
2o. dat de kolonel
eene door hem,
tuigenis, eene
in strijd met de
Co. dat de kolonel
aan den Legercommandant heeft
ingeKraal zich niet ontzien heeft om in
.kolonel, onder eede afgelegde ge
verklaring afteleggen, die geheel
waarheid is 3);
Kraal misbruik van gezag heeft ge
maakt 3) en daardoor zoowel nadeel aan den dienst als aan personen
(o. a- aan den kapitein-intendant J. J. Kl'uijskens en aan adressant) is
toegebracht, waardoor derhalve op genoemden Hoofdofficier van toepassing
is punt 8 van Art. 30 der Regeling op de bevordering, enz. zooals dat
artikel is gewijzigd bij Staatsllad No. 23 van 1880,"
en verder in de Bijlage No. 11 (zijnde kopie van een aan den Minister
van Koloniën, dd. 31 Maart jl. gericht schrijven),
Ik heb lewesen in de stukken, welke in het proces nopens mijne
reclame over de mij dd. 13 Maart 1884 opgelegde straf hebben gediend,
dat do kolonel P. F. Kraal de strafoplegger zooeven bedoeld zich
schuldig heeft gemaakt aan feiten waarvoor Zijn HoogEdelGestr. voor
een raad van onderzoek behoort te v e r s c h ij n e n 3).
Daardoor heb ik ongetwijfeld óók bewezen, dat bedoelde kolonel geen
eervol ontslag uit den dienst heeft verdiend."
Het is ons een raadsel, hoe dit alles door een mindere over zijn meer
dere geschreven kan worden aan de hoogste autoriteit in Nederlandsen
Indiëen aan den Minister van Koloniën, zonder dat door den eerstge
noemde voldaan wordt aan het verzoek:
om ten opzichte der beschuldigingen, hierboven sub l, 2 en 3 door
adressant tegen den kolonel-intendant P. F. Kraal ingebracht, recht te
willen doen op de wijze als Uwe Excellentie zal vermeenen tebehooren,"
noch door laatstgenoemde, om op het gedane verzoek ,.door do be
voegde macht uitspraak te laten doen tusschen den kolonel-Intendant P
F. Kraal en den kapitein-kwartiermeester Kleij."
Wat moet men er van denken? Ligt het niet voor de hand, dat die
hoogste autoriteiten thans verdacht worden overtuigd te zijn van de
waarheid der ingebrachte beschuldigingen en dientengevolge de zaak niet
aan een onderzoek te durven onderwerpen, uit vrees voor de gevolgen
voor den betrokken meerdere? Doch welke gevolgen moet dit opleveren
voor het prestige der meerderen, voor de handhaving der JcrijgsfncJit ia
het leger, waarbij de minderen op zoodanige wijze worden behandeld en
dezo verplicht zijn recht te zoeken bij de volksvertegenwoordiging! Het
is niet voor do eerste maal, dat dit geschiedt; in de laatste jaren heeft
zich dit feit zelfs mee malen voorgedaan, Aan dezen toestand moet een