Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
einde komen, de belangen van het leger en van den Staat vorderen, dat
onderzocht worde aan welke zijde de schuld ligt en dat de schuldigen
voorbeeldig Worden gestraft. Wy verzoeken dan ook dringend aan de
volksvertegenwoordiging hiertoe het noodige te willen verrichten en
daarbij aan te dringen op de intrekking van het bepaalde sub e van
punt I van Art. 30 van het Kon. Besluit dd. 24 November 1859, No. 69,
houdende regeling van de bevordering, het ontslag en het op non-activi
teit stellen van de Enropeesche officieren der in Nederlandsch-Iudiëaan
wezige landmacht, gewyzigd bij Kon. besl. van l December 1879
(Gouvernements besluit van 26 Januari 1800, No. 6. Staatsblad No. 23, dat
de bevoegdheid verleent den officier eervol uit den dienst te ontslaan:
indien het belang van den dienst vordert, dat de officier, ofschoon door
een raad van onderzoek vrijgesproken, uit de gelederen'verwijderd
worde."
Door deze bepaling toch wij hebben het gezien aan heb ontslag,
gegeven aan den kapitein Willink Ketjen kan men alsnu officieren uit
de gelederen verwijderen, zelfs al wordt door den raad van onderzoek
verklaard, dat zij niet schuldig zijn aan het hun ten laste gelegde feit.
Tot hoeveel misbruik van gezag kan.zjj aanleiding geven! Is het te ver
wonderen, dat de heer Kley vreest dit middel ook. op hem te zien toege
past, vooral na ontvangst der schriftelijke mededeeling van den
gewestclijken intendant te Kota-ïtadja, dat deze zich verplicht heeft gezien aan
den Hoofd-Intendant der Militaire Administratie het voorstel te doen hem
voor een raad van onderzoek te doen verschijnen, omdat hij, door mede
te werken tot de verspreiding van het in don aanvang van dit opstel
genoemde artikel, eene handeling heeft gepleegd, waardoor de krijgstucht
bepaaldelijk wordt aangerand."
In hoeverre de heer Kley te dezen opzichte heeft misdreven, is ons
niet. recht duidelijk; evenmin, waarom hij alleen aansprakelijk wordt ge
steld voor de gelegenheid tot lezing van het artikel in de sociëteit te
Kota-Radja, da,ar toch de commissarissen ds personen zijn, die te
beoordeelen hebben .of eenig boekwerk aldaar ter lezing mag worden gelegd.
Maar bovendien zegt o. a. Art. 110 van het Regeeringsreglement: In
Nederland gedrukte stukken worden onbelemmerd toegelaten, behoudens
ieders verantwoordelijkheid, volgens regels, bij algemeene verordening
te. stellen"; op welken grond dus kaïi hij strafbaar zijn voor het voldoen
aan een kameraadschappelijk verzoek van den schrijver, wiens artikel in
een Nederlaudsch dagblad was opgenomen en in Nederland overgedrukt?
Doch aangenomen, dat er termen aanwezig zijn om hem daarvoor te
straffen, waarom wordt dan niet evenzeer de schrijver van het artikel
waarin de Commandant van het leger en de Hoofd-Intendant der Mili
taire Administratie op hoogst laakbare, zeer oneerbiedige en der krijgs
tucht zeor schadelijke wijae met namen en titels worden besproken" ter
verantwoording geroepen; waarom worden evenmin de commissarissen
der sociëteit, waar het artikel ter lezing lag, voor de verspreiding der
daarin opgenomen beschouwingen aansprakelijk gesteld?
'Op al deze vragen, welke vermoedelijk ook bij den heer Kley en anderen
zullen zijn gerezen, hopen wij'spoedig het antwoord te mogen ontvangen,
dank zij de krachtige medewerking van de Tweede Kamer der
StatenGeneraal.
1) Dit artikel was opgenomen in hot DayUaA van Ztüd-Hull-M'l en 's-Gravenhayt
d.d. 25 September 1881 en geschreven door den geponeionnoerden
kapiteiu-kwartierrneester van het Oost-Indische legor Bendeler, door wien overdrukken aan
K'ey waren toegezonden, met verzoek deze aan hem medegedeelde adreaaente doen
toekomen.
2) Betreffende eene door don Legercommandant opgelegde straf van lédagen
etrong arrest.
3) Wij spatieeren.
OVERZICHT VAN MILITAIRE ARTIKELEN IN DAGBLADEN.
Een defensiebelasting, door Cambreaux. (De Amsterdammer, 30 April).
Militaire geneeskundigen, door W. M. (De Amsterdammer, 4 Mei).
Een militaire belasting, door Z. (N. v. d. Dag, 4 Mei).
Een militaire belasting, door X. (N. v. d. Dag, 6 Mei).
Kustwacht, door Nautilus. (Handelsblad, 6 Mei).
Gewichtige belangen op het spel. (De Amsterdammer, 19 en 20 Mei).
De oorzaak mijner pensionneering door Dr. Willems, dirigeerend officier
van gezondheid. (Handelsblad, 24 Mei).
De positie van den officier der landmacht in Nederland. (N. v, d. Dan,
25 Mei).
FEUILLETON.
Een schets uit het leven,
DOOR
JUSTUS VAN MAURIK Jr.
Set auteursrecht van deze novelle wordt verzekerd, otiereenleomstig de Wet van
tien SSsten Juni 1881 (Staatsblad No. 134).
Op de kolenboot kwamen de vluchtelingen eenigermate tot
rust; de kapitein was een goedaardig man, die medelijden had
met de arme slaven, die half verhongerd en uitgeput bij hem aan
boord waren opgenomen. Hij liet hun een slaapplaats aanwijzen
en zorgde voor voedsel en eenige kleedingstukken.
Cesar en Lilly waren betrekkelijk spoedig van de doorgestane
ontbering en vermoeienis bekomen, maar voor de kleine Tommy
was het verblijf aan de moerassige oevers van de Mississippi en
't gebrek aan voedsel noodlottig geweest en n dag voor dat het
doel der reis, Pillsburg, bereikt was, bezweek het kind. De kapitein
had al gedaan wat hij kon om de koorts, die het leven van den
kleinen lijder sloopte, te bestrijden, maar 't mocht niet baten:
de scheepsapotheek was bijna even onvoldoende, als zijn medi
sche kennis.
Toch kuste Lilly hem dankbaar de handen en zei Cesar.
»Me nebber shall forget, you captain so good for Tommy, me
grateful berzry grateful" en toen zij eindelijk bij het lijkje van
hun laatste kind zaten en de gezagvoerder hen een paar woor
den van troost toesprak, vielen beiden op hun knieën eu omvatten
de zijnen, terwijl ze slechts snikken konden, 't Was een vreeselijk
harde slag voor lien; somber en stil zalen ze verder bijeen tot
dat de tijd was gekomen om van boord te gaan.
Ze waren nu te Pittsburg, met een paar dollars, die de kapitein
en stuurlieden voor hen hadden bijeengebracht in den zak.
Het drukke, vreemde gewoel der groote stad maakte op beiden
een zonderlingen indruk, 't Maakte hen eenigszins schuw door de
menigte menschen en nauwelijks durfden zij zich door de drukke.
woelige straten bewegen.
Zoolang het geld, dat zij bij zich hadden strekte, vonden zij,
geholpen door een paar iblackey's'M) nachtverblijf en voedsel iu
een klein onaanzienlijk en vuil kroegje in een der buitenwijken,
maar reeds na een paar dagen kwamen zij tot de ontdekking dal
de zoo hulpvaardige zwarten hen beroofd hadden van 't weinige
wat zij nog bezaten.
Zonder vorm van proces, zelte de waardin uit het logementfe
haar gasten op straat en gal' hen als aandenken een heerlijke ver
zameling scheldwoorden mede; scheldwoorden, die allen zonder
onderscheid haar bepaalde overtuiging uitdrukten, dat Gesar's en
Lilly's zielen minstens driemaal zoo zwart waren als hun
wezentrekken.
Daar stonden zij in de groote woelige stad, zonder geld, bijna
zonder kleederen en hongerig. Waar nu heen? Ze wisten het
zelf niet. Het verlies van Tommy drukte hen geheel en al ter
neder; moedeloos en zwijgend liepen zij naast elkander voort
zonder zelf te weten waarheen.
Eenige dagen reeds hadden zij doelloos door de stad gezworven,
nu hier dan daar, onder een afdak of op een erf in een loods,
een nachtverblijf vindend. Cesar beproefde, even als hij andere
negers zag doen om aan de landingsplaatsen der stoombooten als
sjouwer werk te vinden, 't Gelukte hem slechts een enkele maal
om een paar stuivers te verdienen. De andere zwarten waren
veel meer bij de hand en hadden er beter slag van om een
» werkje" te veroveren, zij waren sjouwerlieden van beroep; hij niet.
Afgemat en moedeloos van 't vruchteloos pogen was hij op een dag
met Lilly, tegen het vallen van den avond, in een der buitenwijken
der stad blijven zitten, tegen het hek van een kleinen tuin voor
een eenvoudig gebouwd huis.
Met zijn rug legen een der stijlen van 't hek geleund zat hij
somber voor zich te staren; Lilly rustte met haar hoofd tegen
zijn schouder; ook zij sprak niet, maar ze rilde en huiverde;
haar tanden knarsten op elkaar evenals of ze de koorts had
't was evenwel alleen de honger, die haar zoo deed geeuwen en
klappertanden, want ze had in tweemaal vier en twintig uren geen
bete over de lippen gehad.
Wat scheelt er aan, heb je zoo'n honger Lilly?", vroeg Cesar
terwijl hij haar hand in de zijne lei.
'k Ben hongerig en bedroefd en toch is 't gelukkig dat Tommy
er niet meer is", antwoordde de mulattin, terwijl zehaar handen
om Cesar's arm klemde. D Had mij maar in de Calaboose laten
gaan misschien leefde hij dan nog en "
»En jou laten slaan met de zweep? nooit! "
>0, Cesar! 'k zou 't voor hem wel hebben willen uitstaan?"
»En je zou misschien later hebben moeten zien, hoe ze hem
verkochten of mishandelden neen! 't Is beter dat het
kind dood is '' Cesar trok zijn vrouw dichter tegen zich
aan, want zij trilde en beefde over haar geheele lichaam als een
riet, terwijl zij antwoordde:
jiO! dat zou ik nooit gezien hebben Cesar! 'k zou hem eerder
zelf hebben gedood o! Cesar waarom moet ik leven?"
» Omdat IK nog leef Lilly!"??
Zonder dat zij 'twisten hadden zij een toehoorsier gehad;
't was een jeugdige vrouw die achler het hek, nieuwsgierig naar
de twee zonderlinge gestalten voor haar keek. Zij verstond slechts
enkele woorden van 't geen Cesar en Lilly zeiden, maar zooveel