Historisch Archief 1877-1940
CE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
ik eindig, moet ik nog van een' bizocder goed geassorteerd pro
gramma gewagen, dat de ijverige Heer Ch. de la Mar voor eenige
bijióqèefe voorstellingen in Maison Stroucken heeft opgemaakt. Het bestaat
tut* drie tooneolwerken van l bedrijf.
Voor-eerst: De ónde-janrsnacht", dat lieve kleine drama van Roderich
Behédis, dat ons verhaalt van een Rcchtsprezidont, die zijn zoon verzaakt
heeft, om "dat 'deze aan fepublikeinsche bewegingen had deelgenomen.
. De; strenge vader is lid van een vriendenkring van 7 leden, die allengs
yh wbch gestorven. Toch vergaderen de twee overgeblevenen nog in de
nacht van 't oude op 't nieuwe jaar, om de anderen te gedenken.
J 'Déeenig overgebleven vriend van den Prezident, de Majoor van Linden,
maakt van die omstandigheid gebruikt, om den inmiddels uit Engeland
te-rug-gekeerden zoon, met dezes vrouw en 'drie lieve kleine kinderen, op
de 5 opengebleven stoelen plaats te doen nemen. Men begrijpt, wat het
gevolg is. Het hart van den vader, vooral ziju grootvaderlijk hart, smelt
n de verzoening heeft plaats.
Hét tweede stukjen is dat bekende aan Jean Marie" verwante Fransche
dramaatjen, dat ons te zien geeft, hoe een dood geloofde zeeman
te-rugkomt en zijn vrouw hertrouwd vindt. Zijn dochter herkent hem, en
ofSchoon het scherm valt op den emartelijken uitroep van het meisjen, dat
de matroos", onze matroos" wech is, voorspelt toch de toeschouwer wel,
dat $e dochter den vaden nog wel eens zal gaan opzoeken en troosten.
Aan de moeder toch is minder verbeurd, die laat zich vertellen, dat de
matroos eeo. tweelingbroer is van haar eersten man!
De' derde vertooning was daarom vooral merkwaardig wijl ze ons een
echt engelsch kluehtsnel te aanschouwen gaf:-zeer wezenlijk van de
DuitBche, Fransche en IlollamJsohe onderscheiden. De engelsche raauwheifl,
onwaarschijnlijkheden, die aan onmogelijkheden grenzen, de hevigste
kontrasten zijn met ijver en niet zonder luim in d(t stukjen aanschouwelijk
gemaakt. Het is verwant aan het ontwerp van The taming of iha slimo.
Door zijn zoo ontzaglijk gevarieerd optreden in de drie werken, heeft
de Heer de la Mar zich niet alleen verdubbeld; maar letterlijk verdrie
voudigd. Vooral zijn schepping van den Matroos is diep en rijk. Zijn
grime was uitstekend en des te opmerkelijker, wijl ze onherkenbaar was,
vergelckui met die in de Oude-jaars-nacht". Ook het boei tig clement, in
liet laatste stnkjen, werd door den talentvollen tooneeelspeler zonder over
drijving afgebeeld.
Jufvrouw J. Roos heeft, zich met wezenlijken pathos van de laatste
tooneelen in den Matroos" gekweten. Zij is nóg jong, in alle opzichten;
maar inderdaad niet alleen voor luchtige of schalke charakters is zij
aangewezen, ook het ernstig, gevoelige zal meer en meer blijken van
haar domein te zijn.
'Mevr. De la Mar-Kley heeft, even als haar echtgenoot, met groote
verscheidenheid en beheersching der partij, de drie rollen vervuld, in de
drie stukken. Het zwakst was zij in de Matroos", maar dat ligt vooral
aan den autepr van het stuk: een vrouw zou haar man niet herkennen,
al is h\j ook '20 jaar wech geweest!
"Bizorider goed hebben de lieve kinderen van het echtpaar De la Mar
zich van hun rollctjeu gekweten. ., . , »?.
, N\>g verdienen de Heer van Biene, de Hoer de Vries, Mev. Stips en
Mov. Fuchs dankbare vermelding voor hetgeen zij tot het welslagen der
voorstelling habben bijgedragen.
V Ta. te hopen en te denken, dat de firma Bnmberg, Charlicr & Co.,
Zondagavond, door een druk bezoek, van Maison trouukeu beloond moge
worden voor de groote energie, door haar in de laatste maand aan den
dag gelegd.
U Juuj. ? . - A.Th.
DE ZES-EN-VIJFTIGSTE ALGEMEENE VERGADERING VAN DE
MAATSCHAPPIJ TER BEVORDERING DER TOONKUNST.
I.
Indien de jaarlijksche algemeene vergaderingen van de Maatschappij tot
bevordering der Toonkunst even druk werden bezocht als de muziek
uitvoeringen welke zij haren leden aaubiedt; indien het verslag van baren
ijverige» en yverenden secretaris even aandachtig werd gelezen als hare
concerten worden aangehoord, dan zou het aantal harer leden, dat nu
nog niet tot 4000 geklommen is, ongetwijfeld spoedig verdubbeld zijn.
Omire'rit het doel en de werking toch van deze maatschappij bestaat bij
velen een groot misverstand of wil men liever een gebrekkig inzicht.
Een groot deel van het publiek schijnt de Maatschappij te beschouwen
als eene concertonderneming, wier taak het is, aan de leden in de eerste
en het 'publiek in de tweede plaats jaarlijks eenige genoegelijke voor
sommigen genotvolle avonden téschenken. Bij die opvatting is natuur
lijk de Vraag gewettigd: Wat krijg ik voor mijn geld?"
Bitter weinig klaagt hier een lid der algemeene afdeeling. In mijne
woonplaats is geen afdeeling gevestigd; wil ik elders de uitvoeringen gaan
bijwonen, dan moet ik ie dure reis nog betalen!
Niet veel bijzonders zegt elders een lid eener kleine plaatselijke
afdeeling. Een paar concerten in een jaar, die van veel goeden wil,
maar van een schrale kas getuigen, en waar een goed orchest en uitne
mende solisten in den regel alleen door hunne afwezigheid schitteren!
Niet genoeg beweert zelfs menig lid van de grootere afdeelingen.
Als Wfl geep deel van onze contributie in d? algemeene kas moesten storten,
gouden wij veel meer kunnen ondernemen. Eén daalder per hoofd, voor
'SjK dqel uitgegeven, maakt voor eene afdeeling als Amsterdam resds een
verschil van "f 1350.?Wat zou die afdeeling daarmede al niet kunnen doen?
Om al dezen ontevredenen het stilzwijgen op te leggen, zou men kunnen
folstaari met hun artikel l van de wet der Maatschappij voor te lezen.
0it luidt;
* De Maatschappij tracht de Toonkunst in Nederland te bevorderen,
inzonderheid door: a. Aanmoediging der compositie, onder anderen door
hét toekennen van eerepremiën aan componisten. 6. Bevorderen van het
muziek-onderwijs in het algemeen en volkszang-onderwijs in 't bijzonder.
C. Hooger opleiden vaa veelbelovenden voor de tooukuust. d. Ondersteunen
van toonkunstenaars en hunne nagelaten betrekkingen, c. Houden van
muziekfeesten en afdeelings-uitvoeringen. f. Aanmoedigen van liet beoefe
nen der muziekgeschiedenis, g. Instandhouden en uitbreiden der bibliotheek."
Wy geven dadelijk toe, dat hetgeen de leden rechtstreeks vcior hun
geld krijgen", moet gezocht wofden onder punt e, waarbij van Muziek
feesten en Afdeelingsuitvoeringen sprake is. Al liet overige, verreweg het
belangrijkste deel van de taak der Maatschappij, wordt bestreden uit
de contributie van n gulden en vijftig cent per lid, en uit
de renten van het, door zuinig en verstandig beheer, uit kleiuo middelen
samengebracht knpitaal.
De vraag is echter, wat men voor zijn geld in ruil zou krijgen, als de
maatschappij hare taak verwarde reet die eener concertonderneuiin?.
\Vaar zou men de zangers en zangeressen voor de koren vinden, waar
de leden van de talrijke orchestvereenigingcn hier te lande, indien de
muziekscholen van Toonkunst" zich niet zooveel aan de opleiding van
het jeugdige geslacht hadden laten gelegen liggen? Hoevele werkelijk
veelbelovende aanstaande kunstenaars zouden niet onopgemerkt, onont
wikkeld en voor ons muziekleven onbruikbaar zijn gebleven, indien de
maatschappij geen bijdrage had geschonken voor de kosten hunner op
leiding? Hoevele kunstenaars, die de sieraden van onze muzikale wereld
waren, hebben peen kracht en moed ontleend aan de wetenschap,
dat eene vriendelijke zorg hunne weduwen en weezen niet vergelen zou,
als zij in den bloei des levens aan hun werkkring werden ontrukt? Hoe
is niet onze vaderlandsche kunst in eere gestegen, door de belangryfce
en met schitterend resultaat bekroonde onderzoekingen van de
Vereeniging tot beoefening van Noord-Nederland's muziekgeschiedenis? Hoevcle
uitvoeringen avonden van waar kunstgenot zijn niet alleen'moge
lijk gemaakt, omdat de rijke, gedurende zes-en-vijftig jaren met zorg
bijeengebrachte muziekbibliotheek aan alle afdeel/ngen kosteloos in bruik
leen wordt verstrekt? En eindelijk, hoe uitnemend zijn niet do uitkom
sten geweest van het verkeer tusschen de beschaafde en begaafde
kunstvrieuden en de kunstenaars van beroep, dat in vele plaatsen van ons
land alleen door tusschenkomst der Maatschappij ontstond en bleef
beetaan ?
Zietclaar een aantal tastbare voordeelen, die slechts door oppervlak
kige kunstvrienden en kunstenaars niet zullen worden gewaardeerd. Maar
al ware die waardeering eene algemeene, en al sloten zich allen, die het
met de kunst wél méenen, bij de Maatschappij aan, daarmede zou haar
doel nog niet bereikt zijn. Om te weten, wat zij wil, leze men de woor
den, door den algemeenen secretaris, den heer Daniel de Lange, aan het
hoofd van zijn jaarverslag geschreven:
Be kunst en alles wat niet haar samenhangt stelt hooge eisenen. Om
aan die hooge eischen te kunnen voldoen, verlangt zij groote toewijding
van velen. In den regel vindt men slechts weinige personen, die genoeg
kunstliefde bezitten om zich, ten bewijze van groote toewijding, de groote
offers te getroosten, die voor da bavordering der kunst onontbeerlijk
Eijn. Zij zija echter te vinden. Vreemd mag het schijnen, dat juist die
personen zich dikwerf terugtrekken, zoodra in een of andere plaats een
Afdeelieg der Maatschappij een zaak tot bevordering der kunst ter hand
neemt. Wij zien hierin het bewijs, dat de meesten in den waan
verkeeren, dat wanneer de Maatschappij iets ter hand neemt, de steun der
particulieren ontbeerd kan worden. Zij vergeten daarbij vermoedelijk,
dat eene Maatschappij niets anders is dan samenwerking van particulie
ren on dat, wanneer die warme kunstvrienden niet met alle kracht de
Maatschappij steunen, deze niet bij'machte is de de belangen der kunst
voor te staan of te bevorderen. In deie- woorden zie men geen e gering
schatting van hetgeen zoo velen vóór, of eigenlijk met ons doen,
neen met groote dankbaarheid gedenken wij zoo menig knnstvriend, die
op krachtdadige wijze met ons samenwerkt, maar toch meenden wij dit
maal met ernst er op te moeten wijzen, dat de Maatschappij'alleen dan
in allen deele aan hare roeping, de bevordering der Toon
kunst, kan beantwoorden, wanneer haar vrienden zich beijveren ieder
in hunnen kring mee te werken tot dat doel. Al toont men nog zoo veel
sympathie voor de Maatschappij, hiermede is niets gedaan, eerst
wanneer men daarbij met alle kracht de Toonkunst bevor
dert, heeft men aan de werkelijke verplichting van den kunstenaar of
den muziekvriend voldaan."
En aan het slot van het verslag wordt nogmaals dezelfde snaar aan
geroerd. Wij wenschen er nogmaals met nadruk op te wijzen" zoo lezen
wij daar ;)dat onze Maatschappij, wil zij inderdaad aan hare roeping beant
woorden, met meer kracht dan tot hiertoe de ontwikkeling der Toon
kunst in 't algemeen behoort te bevorderen. Niet alleen het geven van
Uitvoeiïogen, het oprichten van Scholen, het steunen van talentvolle
Kunstjongeren, het aanmoedigen der Compositie of het ondersteunen
van Toonkunstenaren en hunne nagelaten betrekkingen, is het doel onzer
Maatschappij. Neen, alles wat kan dienen om de Toonkunst een hoogere
plaats te verschaffen behooren wij ter hand te nemen. Alles wordt be
proefd om de lasten der afdeelingen te doen verminderen, zoo b. v. de
verhooging der uitkeering aan de afdeelingen uit de Algemeene Kas;
mogen de Afdeelings-Besturen van hunnen kant alles in 't werk stellen
om de algemeene belangen der kunst in hunnen kring voor te staan
en in hoofdzaak het oog gevestigd houden op hetgeen binnen een engen
kring onmiddellijk voordeel kaa aanbrengen."
Hooge eischen zal men zeggen. Maar zijn zij inderdaad te zwaar?
Klaarblijkelijk meent het Hoofdbestuur der Maatschappij dit niet. Het kent
slechts een middel om dit doel te bereiken, verspreiding van meerdere
kennis omtrent den arbeid der Maatschappij. Vandaar dan ook het op de
vergadering uitvoerig besproken voorstel, om in verschillende plaatsen
van ons vaderland, wa»r nog geen afdeelingen bestaan,
correspondentschappen te vestigen, en het mede door het bestuur geopperde
derikbeeld om een muzikaal tijdschrift in het leven te roepen, een eigen or
gaan, waardoor aan de Maatschappij de gelegenheid zou worden gegeven,
om het publiek beter in te lichten omtrent haar werken en streven, dan
tot nu toe geschiedde, eu zij tevens hare leden voortdurend op de hoogte