Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
13
dat het naar 't land ging waar hij wezen wilde; eenmaal daar, zou
hij wel verder zoeken. Zeer gemakkelijk ging het niet om een
plaats aan boord te krijgen, want matroos was hij niet, maar
het verblijf op Ohio-booten, had hem toch iets geleerd; hij kon stoken.
Zijn lichaam was aan warmte en arbeid gewend, beter dan dat
van den Europeaan, en daardoor gelukte het hem, na veel moeite
om op die boot als stoker te worden aangenomen.
VIT.
Zooals gemakkelijk te begrijpen is werden Cesav's verwachtingen
bitter teleurgesteld en vond hij toen hij in Holland kwam, de boo»
was voor Rotterdam bestemd, geen spoor van haar die hij zocht.
Hoe zou hij ook, zonder eenige aanwijzing, zonder een enkel
gegeven! Meer en meer verdween het weinigje hoop dat hem nog
restte, maar toch gaf hij den moed niet geheel en al op. 't Lag
geheel in zijn zonderling karakter, dat uit een mengeling van harts
tocht, kinderlijken eenvoud, bijna vrouwelijke zachtheid en man
nelijke wilskracht bestond, om op den bodem van zijn ziel een
greintje hoop en moed, hoe klein dan ook, te bewaren. »Dan weer
terug naar Amerika!'' dacht hij, «wellicht vind ik zoodoende een
spoor." Er lag iets ziekelijks in die gedachte, iets dat aan
monomanie herinnerde, en toch was het zeer verklaarbaar, dat hij
zoo was en niet anders. Juist dat schier waanzinnige denkbeeld
spoorde hem aan om zijn plicht te doen en datgene goed te ver
richten, waarvoor hij scheep kwam. Verschillende reizen deed
hij heen en weer, nu met deze dan met gene boot, en telkenmale
wanneer hij de Hollandsche kusten zag opdoemen, klopte zijn
hart sneller en werd zijn oog helderder.
Jaren verliepen en eindelijk verdween ook het laatste vonkje
moed uit zijn ziel; hij begreep nu, dat er niets meer voor hem
te hopen of te verwachten viel en tegelijk met het verdwijnen
van hoop en moed kwam in zijn hart een ander gevoel, dat lang
gesluimerd had, weer boven de haat. Hij haatte alles, omdat
hij niets meer kon lief hebben.
»0h my ziel was so bitter in me! Sometimes me denken it shall doen
me good to bermoord iemand, nebber mind wie only to koel mij hate
for de menschen." Cesar's oogen schoten vonken toen hij 't mij zei,
maar een seconde later knikte hij mij trouwhartig toe, terwijl hij er op
liet volgen: «Maar Cesar, not heb gedaan so Oh no massa!
And me- groot blij me not did, for as me had moord gedaan,
Cesar bad been opgehangen and nebber had gehoord of Lilly
anymore now me heb gehoord of her; now me weet dat poor
wiie of mine, is gone heengegaan to linie Joey and Tommy
and is gelukkig in de golden fields sah!
Oh! maar one moment me was bery near te mu r der and
wreken mij poor fader Qaampanissa.
't Verwonderde mij hem plotseling den naam'van zijn vader
te hooren noemen en daarom liet ik hem niet uitspreken maar
vroeg:»Wien had je bijna vermoord, toch niet den Slavenhaler ?
Heb je dien dan nog terug gezien dal is toch meer dan toevallig.
»Yes massa it is, maar toch waarheid, indeed bery strange,
let me hertel you." j
Ik liet hem vertellen en hoorde het volgende.
Op een van zijn reizen met een boot , ditmaal een
passagiersboot die tusschen Marseille en New-York voer was hij op een
namiddag kort na de afvaart van Marseille aan Idek. 't Was zijn
rustuur en met de armen over de verschansing geleund keek hij
in zee. Op 't voordek waar hij stond, waren niemand dan hij en
een paar matrozen die bezig waren een en ander opteredderen.
't Was prachtig, stil weer, bijna zonder wind; de passagiers
zaten voor het meerendeel op het achterdek en nu en dan bewees
een vroolijk gelach, dat tot op het voorschip weerklonk, dat men
zich daar de zorgen des levens niet al te zeer aantrok.
Plotseling echter verstomde die vroolijkheid en ging er uit de
groep een angstkreet op, dadelijk gevolgd door den roep »Maa
over boord.''
Cesar vloog reeds bij den eersten kreet naar achteren en zag
hoe een jonge vrouw zich handenwringend over de verschansing
boog. Reeds klonk het bevel: «achteruit" maar nog voor dat het
in de machinekamer was ten uitvoer gebracht, had de neger een
forschen sprong gedaan en zwom hij in 't zog van de boot naar
de drenkeling een klein meisje dat door haar Weertjes
borengehouden, eenige oogenblikken bleef drijven. Ze had langs
3e verschansing op 't scheepsdek gespeeld en was in een onbe
waakt oogenblik door een der openstaande reelingpoorten gegleden.
Haar gillende angstkreet was 't, die Cesar had gehoord, 't Was
ten stout stuk wat hij bedreef en ware hij geen buitengewoon
goed zwemmer en een man van groote lichaamskracht geweest,
zeker zou hij, evenals het kind, verdronken zijn. Nu niet l
Hij wist het meisje te bereiken en hield zich zelf en haar boven,
totdat een der booten, die in allerijl waren uilgezet, hen opnam
en behouden weer aan boord bracht, 't Kind was bewusteloos,
maar kwam spoedig bij, en de overgelukkige moeder viel op haar
knieën voor Cesar, terwijl zij zijn natte, zwarte handen aan haar
lippen drukte.
Daar strompelde een oud man, krom van de jicht, met behulp
van een stok de kajuitslrap op, en riep heesch van angst: »Is 't
waar, is Diana gered ? Wie hoeft 't gedaan laat 'k hem bedan
ken? Vive Dios! dat is een waagstuk geweest; een kerel
die 't volbracht.
Wat scheelde Cesar in dat oogenblik? Zijn gelaat werd bijna
vaal zijn oogen puilden hem schier uit het hoofd en met de
woorden: »De Cubaan!" sprong hij als door een adder gestoken
een pas of twee achteruit.
Ja, 't was de vroegere slavenhaler, die daar voor hem stond,
de grootvader van het meisje, dat hij zooeven gered had nu een
oud, bijna witharig man.
Als een 'tijger, gereed tot den sprong, stond Cesar daar met trillende
neusvleugels en hijgende borst. In een oogwenk kwam hem zijn
kindschheid, zijn ongelukkige vader en diens gewelddadiger» dood weer
duidelijk voor den geest en werkluigelijk vond zijn hand het mes, dat
hij steeds bij zich droeg 't schemerde hem bloedrood voorde
oogen. liet hooren van die stem en dat »Vive Dios!" deed hemden
beul zijns vaders herkennen en.... langzaam trok hij zijn hand terug
van 't mes omdat hij dacht: »Nu niet! Bah! n stoot is
voor dien man veel te weinig; hij moet langer lijden, evenals
Quampanissa". Met moordlust in de oogen ging Cesar zwijgend
terug; hij had gezien hoe de oude man zich als het ware op
zijn kleinkind wierp en 't met kussen en lieve naampjes
overlaadde, terwijl het, van haar kleertjes ontdaan, op de
schoot der dame lag. Hij hoorde de liefkozende woorden, die da
Cubaan tot het meisje sprak en toen keerde hij zich een oogenblik
om. Met een somberen blik, een vreemden gloed in zijn oog zag
hij naar de kleine Diana; 't was hem alsof hij spijt gevoelde dat
kind te hebben gered, maar slechts een ondeelbaar korten tijd
dacht hij zoo, want 't was immers een kind, niet veel ouder
dan zijn kleine Tommy was en kinderen zijn zoo lief, zoo onschul
dig; hij had er toch zelf twee verloren; hij wist het immers hoe
lief men een kind kan hebben.
Cesar ging naar het logies. Daar kwam toch weer dat vreemde
gevoel in hom op. Als hij 't had laten verdrinken wat zou die
Cubaan dan hebben geleden. Had hij niet gezien hoe die man
schreide en bceïde als een kind, hij de hardvochtige slavenhaler, de
moordenaar van Quampanissa! Pijnlijker zou hij hem nooit kun
nen treffen! Als hij 't kind eens wegnam of liet ver
dwijnen. Welk een wraak zou dal zijn! Den geheelen nacht
bleef hem die gedachte bij.
Den volgenden dag liep de kleine Diana weer vroolijk spelend
op 't dek rond en toen zij Ce?ar die haar niet had opgemerkt
zag, vloog zij naar hem toe. Haar handjes vertrouwelijk om zijn
been slaande, terwijl zij met haar donkere oogjes vriendelijk naar
hem opzag vroeg ze: »Cesar do you like me? l like you!" 1)
Daar greep de neger eensklaps het kind om het midden, tilde
liet omhoog en terwijl de tranen met kracht uit zijn oogen
sprongen riep hij, »Dat "zei Tommy ook," en toen de gelukkige
moeder die in de onmiddellijke nabijheid stond, omdat ze haar
teruggevonden schat nu geen oogenblik meer uit het oog wou
verliezen hem vroeg: »welke Tommy?" antwoordde hij met tril
lende lippen: »My Tommy mij dead child, missusl"
»Arme man!'' was 't antwoord en meer dan dat: s> Poor fellow!''
zei de dame niet, maar die twee woorden, terwijl zij hem harte
lijk de hand reikte, deden zijn hart meer goed dan duizend andere
ooit hadden kunnen doen, want het was een moederhart, dat ze
klank gaf, de lippen eener vrouw die ze uitspraken.
En toen het kind riep: t Grootpapa! mijn lieve grootpapa is
zoo blij, niet waar mamaatje, als Diana was verdronken, zou groot
papa ook gestorven zijn l" was ook het leven van den Cubaan gered.
Cesar zag naar het kind, herinnerde zich zijn Tommy, zijn
Joey en aan moord dacht hij niet meer.
Waardoor, waarom? Hij wist het zelf niet recht, maar hij
maakte zich zelven wijs, dat hij het uit verfijnde wraak deed.
Look here massa" zei hij, toen hij die gebeurtenis verhaalde,
»me not steken dood dat damned Cuban omdat hij was bery ill,
heel erge ziek, krom, heel beel pijn. Kan niet zit, kan niet loopea
zonder pijn, zonder gil or schreeuw. As me had maken him