De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 21 juni pagina 3

21 juni 1885 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

417 , .... DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. ik den burgemeester of zoo'n lid van den raad eens een kwartier lang met zen neus over men emmer mocht houwen, dan zou ie 'reis zien hoe plezierig het is met zoo'n ding te motten sjouwen." Weet je wat ik doe/' vertelde een vierde, dienders komen toch zel den of nooit, ik smijt den heelen rommel in juffrouw wijdmond." Pas op dien jongen, Mie," riep een der vrouwen op mij wijzende, dat kon wel 'reis een stille verklikker zijn." Ben je soms een spion, mannetje?" werd mij daarop van verschillende zijden gevraagd. . Wel neen, juffrouwen," antwoordde ik, geen haar op mijn hoofd denkt er aan om voor verklikker te spelen." 't Is Jan Aquarins," riep eensklaps een van de vrouwen, die zal ons niet verraden, want die houdt wel van een gebbetje, niet waar Jantje?" , Jan Akwariejus, wie is dat ?" werd er gevraagd. Wel de jongen van dien gekken ouwen kwihus opMeerlust! Je vader at in het Buitenhuis, héjongeheer? Hoe maakt de paai het?" Ik vond die manier om over den professor, die de eer heeft mijn papa te zijn, te spreken, wel wat heel oneerbiedig, maar deelde toch de be langstellende juffrouw mede, dat mijn vader niet in het Buiten-gasthuis, maar in het Buitenland zit en dat het hem vrij redelijk gaat, maar dat hij aan de manie sukkelt de grootste litteraat van Europa te zijn. ??Wat zon jij nu wel in onze plaats doen, jongeheer?" werd mij gevraagd. Ik smeet den inhoud van do emmers eenvoudig in de gracht, als die kar n kwartier of een halfuur over zijn tijd komt,'' zei ik. . Wat heb ik juillie gezeid", zeide de juffrouw, die mij kende, is die jongen geen bolleboos? Hij heit gelijk hoor, alla, vooruit maar!" Meteen vloog de inhoud van een emmer in de gracht en het edele voor beeld werkte zoo aanstekelijk, dat in een ommezientje ook de inhoud van een twintigtal andere emmers in het water plompte. Ziezoo, als nu dio vent met zijn kar komt, heeft hij het nakijken", zeido een van de vrouwen. Ik geef u volkomen gelijk, dat ge op deze wijze handelt", sprak ik nog tot de verzamelde juffrouwen, ik zal over de geschiedenis een stukje ia de courant zetten". Och man, laat dat maar gerust", werd mij toegevoegd, die kranten vinden toch maar enkel goed en mooi wat de rijke lui doen en laten, om ODS, mindere menschen, geven zij geen sikkepit.je." Natuurlijk protesteerde ik op ernstige wijze tegen die opvatting en toonde het ongegronde ei' van aan. Nou,het kan ook wel zijn dat je gelijk hebt, maar zie je, als die kranten voor ons toch ook een beetje hart hadden, dan zouden een boel dingen heel anders zijn en wij zouden vrij wat minder te ploeteren en te tobben hebben." Ik vond het niet noodig om een debat over dit onderwerp te beginnen: de vrouwen trokken af en ik bleef nog een poosje wachten, ten einde te zien welk gezicht de karreman wel zou aetten, als hij geen recette kreeg. Eindelijk kwam hij opdagen en keek eerst verbaasd en toen heel benepen; blijkbaar zat hij verlegen met Let geval; hij schudde het hoofd, haalde de schouders op, keek overal rond en zeido toen: Hebt U gesn vrouwen met emuicrs gezien, jongeheer?" Geene enkele", antwoordde ik. Allemachtig vreemd", mompelde de man, 't is toch niet iets wat je louter voor je plezier bewaart". Daar ginds staat eene juffrouw met een emmer!" nop ik. Gelijk een haai op zijn prooi, stortte de raan er op los en bemachtigde zich 'van den inhoud, toen keek hij nog eens rond, zette een mistroostig gezicht en reed verder. Ik vervolgde mijn weg en dacht er over om aan mijne vrienden in het buitenland te schrijven om eens een kijkje te Amsterdam te komen ne men, ten einde onze schutters en Kenau's te bewonderen, maar overwoog, bij tijds, dat het beter was het natelaten, want zien de vreemdelingen al het merkwaardige van Amsterdam, dan zijn zij best in staat om ons onze trammende schutters en de verdienstelijke karren af te nemen en dan zaten wij maar geschoren. Het is maar beter, dat wij het goede uit den vreemde halen", dacht ik, toen ik welbehagelijk achter een potje schuimend beiersch zat, wan neer ik de vreemden hier haalde, namen zij misschien Löwenbrüu-Keller en , Sehützen-Lis'l, Prell en Pschorr en de Betti's en Nanui's en andere Hebé's, die met rozen op de jonkvrouwelijke boezems het heerlijke vocht toereiken, ook al mede!" Ik heb daarop een paar halve litors gedronken, ben kalm naar huis gewandeld en heb geslapen als een roos. Hoogachtend, UEJ. Bw. Dienaar, Jan Aqnarius. UIT HET HAAGJE. XXXVI. Hoewel de zomer volgens onzen almanak van daag eerst begint, zijn we hier al sinds een poos bezig de Haagscho zomervreugde te genieten. Het Bosch, de Boschjes, de Promenade en Schevoningen zijn beurtelings het doel onzer landelijke aspiratiên. Daar genieten wedeschconenatuur, zooals de Hagenaar dat gewoon is te doen, zonder eenige notitie te nemen van het landschap, van de zee en van den schoonen blauwen hemel die beiden overwelft, maar geheel opgaande in do beschouwing van het pronk stuk dier schoone natuur, den mensch. Wat is er ook schooner op dit wereldrond dan diezelfde mensch? Onze aesthetische zin leert ons dat een landschap of een zeegezicht zonder mensch een dood landschap of een doode zee is. Maar de aesthetisehe zin van ons, Hagenaars, gaat nog veel verder in zijn eischen: wij vinden de natuur onverschillig of de zon ze beschijnt of niet mooier, naarmate ze rijker is gestoifeerd met menschen en mear speciaal met fatsoenlijke, d. w. z. mooi aangekleede menschen. Hoe meer bevolkt de natuur zich aan ons oog ver toont, hoe grooter de aantrekkingskracht welke ze op ons uitoefent. , Een gevoel van dankbaarheid jegens mijn mede-Hagenaren overstroomde me, toen ik onlangs een der eerste muziek-nitvoeringen in de tent bij woonde. Ik ben anders niet ijdel, maar bij die gelegenheid werd ik 't wel een weinig. Ik had me dien dag hoe 'fc kwam weet ik niet op een extra standpunt geplaatst en ik vermeet me te gelooven, dat dit stand punt zeer goed was. We waren bijtijds gegaan om een goede plaats te veroveren en dit gelukte ons ten deele. Een van de beste plaatsen te krijgen, bijvoorbeeld onder de veranda, tegenover de muziektent, dat is zoo goed als naar 't onmogelijke te haken. Ik vermoed dat de gelukkigen die daar de vlugsten onder de vluggen bij elke muziekuit voering de loef afsteken, daags te voren naai' de tent gaan, er den nacht doorbrengen op huil stoelen bij 't uitverkoren tafeltje, en er den heelen dag blijven zitten in afwachting van de muziek en do bezoekers die komen moeten. Hoe ze gedurende dien tijd zich voeden, weet ik niet, maar een Haagsche familie die het tent-genot hoog genoeg waardeert om er haar nachtrust voor op te offeren, weet ook de voedings-quaestie wel op de meest economische wijze op te lossen. Om kort te gaan, we hadden een vrij goede plaats. Nu is 't aller eerste vereischte van eulk een plaats, dat men de menschen kan zien binnenkomen. Ge weet, de muziek is geheel bijzaak. En dat kon den we uitstekend. Gean muia, veel minder een mensch, kon het hek door, zonder onze belangstellende blikken tot zich te trekken. We keken dan ook, als naar gewoonte, onze oogen uit, natuurlijk minder om de menschen zelven, want al die Haagsche tronies zijn ons bijna even bekend als onze eigene, maar om de Meeren die ze nan hadden. Ik heb niet veel verstand van damestoilet; maar ik kan wel zien wat mooi of leelijk is, namelijk van mijn standpunt, dat tamelijk verschilt van dat mijner daines. Het mooie of niet mooie nu daargelaten, zag ik wel dat er veel praal ten toon werd gespreid, en daar komt het toch voor namelijk maar op aan. Ik hoorde dan ook mijn dames telkens haar ge voelen lucht geven door halfluide of soms overluide uitingen van waar deering, nu en dan afgewisseld door critische beschouwing, die, 't spijt me dat ik 't zeggen moet, geen welwillendheid tot grondslag hadden. Hoewel ik ;t volstrekt niet altijd eens was met niijn dames, noch in haar bewondering, noch in haar afkeuring, deden haar loftuitingen me toch ont zettend veel genoegen en haar blaam me heel veel verdriet, zoodat ik niet kon nalaten daarvan eindelijk te doen blijken. Wel man", zei mijn verwonderde vrouw, ik heb je nog nooit zooveel belang zien stellen in de dames-toiletten als vandaag. Hoe is je die lief hebberij zoo ineens aangev/aaid ?" Daar heb-je 't rechte woord", zei ik. Aangewaaid! Juist. Ik weet 't waarlijk zelf niet; maar in eens heb ik me in 't hoofd gezet, dat ik al die mooi aangeldeedo dames mijn bijzouderen dank schuldig ben. Wanneer ik durfde, dan koos ik eenige van de mooiste uit om ze speciaal te bedanken en te omhelzen, maar al staan er geen straf-bepalingen in 't reglement op dergelijke warme demonstraties, toch geloof ik de directie onhebbelijk genoeg om er tegen op te komen. Daarom, vrouw-lief, zend ik al dis dotten van vrouwen en meisjes in gedachten mijn innigen dank tos". Mijn vrouw keek me aan en ik las in haar oogen vrij duidelijk 't niet zeer vleiend compliment: Ik geloof dat je gek bent. Neen, ik ben niet gek," antwoordde ik ad rem; ik weet wat ik zeg en ik meen wat ik zeg. Ik heb vroeger altijd gedacht, dat die menschen zich zoo mooi maakten voor.... zich zelf, voor hun eigen plezier, uit ijdelheid, uit egoïsme, enfin om de minst mooie redenen die je voor zoo iets vinden knnt. Maar dat was dwaling, vrouwlief, louter dwaling! Dio beminnelijke dames maken zich zoo mooi om mijnentv.il, om mijn oog te bekoren, om mij een paar genoeglijke uren te ver schaften. Als ze niet hoopten dat ik hier zat om naar haar te kijken, zouden ",s lang zooveel werk van haar toilet niet hebben gemaakt als nu, begrijp je?" Zoo!" zei mijn vrouw droogjes; datzelfde kan elke heer dan v/el zeggen.'' Daar geef ik eiken haer volle permissie toe," antwoordde ik; en elke heer heeft volkomen gelijk als hij dat zegt." Ik zou niettemin een onrechtvaardigheid plegen jegens mijn dames en p?l de dames iri onze omgeving die het binnentredend publiek de revue lieten passeeren, nis ik 't liet voorkomen dat ze zich uitsluitend bezig hielden mot de stof en 'fc fatsoen der tuigage van al die mooie fregatten, korvetten, schoeners, etcaetera, die langs ons heen] zeilden. Heere, neen! De scheepjes uio dat kostbaar tuig voerden, kregen ook wel een tikje mee. Bij zoo'n muzick-uitvoering iu 't Bosch leert men veel ais men lecren "wil. Bij deae gelegenheid hoorde ik o. a. het navolgend onder de dames gehouden gesprek, dat 't zij tot haar eer gezegd luid genoeg werd gevoerd om duidelijk door mij verstaan te worden. Kijk! Daar heb-je mijnheer en mevrouw A. Zie me do pracht vand.it mensch eens aan! En dan die lachende gezichten ! Dat zijn me nu lui die op 't springen staan! Maar, dat is alles om 't publiek zand in de oogen te strooien". Zouden ze werkelijk op 't springen staan?" Als de heele stad 't zegt, en ais 't zelfs buitenaf sinds lang reeds gezegd is, zou 't dan niet waar zijn ? Maar hoe zou 't anders kunnen, lieve mevrouw ? Tegen de maaier van leven van die mensehen is geen fortuin bestand". Ik acht me niet geroepen al de bijzonderheden te herhalen, die ik ver der vernam en die voor mij al 't verrassende van 't nieuwo hadden, hoe wel de dames, die ze elkander mededeelden, telkenmale herhaalden: O, wat je me daar vertelt, wist ik sinds lang; 't is 't publiek geheim van den heelen Haag". Nu heet geen koe bont of er is een vlekje aan, en zoo kon ik uit de gevoerde gesprekken wel de gevolgtrekking afleiden, dat de familie die er de sterk gekleurde stof toe leverde, juist niet zóó leefde als noodig is om 't erediet eener financieele zaak staande te houden. Die menschen (schenen me dus toe. wel aanleiding te hebben gegeven tot de praatjes"

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl