Historisch Archief 1877-1940
'K
iAMSTERDAMMER, WEEKBLAD
die ik yernam. Dat alles was weer echt Haagsqh. Ik kon ook
duideujk uit al 't gesprokene opmaken dat 't dien ongelukkigen van harte
werd gegund wat er van hen gepraat en gelasterd werd en 't hun nog
inniger werd gegund dat alles waar was en ze in werkelijkheid spron
gen", bijgevolg ongelukkig werden. Waarom? Ja, ziet u, die
menschen hadden altijd zooveel airs" gehad. Ja, dat is hier in den Haag
iets onverdraaglijke; een rechtgeaard Hagenaar kan geen menschen met
airs" uitstaan; hij is zelf zoo eenvoudig. Ja, ziet u, zooveel airs, en
ze trekken voor iedereen den neus op. Ik moet eerlijk bekennen, er
nooit iets van gemerkt te hebhen.
't Zou die dames ook benieuwen wat nu de familie B. zou doen, die
altijd zoo intiem met de A's was; of die intimiteit zou voortduren als de
A's. werkelijk sprongen". Nu ken ik toevallig de familie B. en ik ant
woordde in me zelf: De familie B. zal in dat geval de familie A. zoo
spoedig mogelijk laten schieten, want de familie B. behoort tot die merk
waardige kale maar blufferige Haagsche families, die er altijd rijke ken
nissen op na houden, van wie ze zooveel mogelijk kunnen genieten, zonder
iets anders terug te geven dan hun gewaardeerde beminnelijkheid; van
die families, die volstrekt niet nauw toezien op de gedragingen en levens
wijze van gezegde rijke familie's; wie 't hoegenaamd niet schelen kan
of, bijvoorbeeld, de mijnheer van zulk een rijke familie er eenige speciale
vriendinnen op nahoudt, die hij soms wel eens met het geld zijner eigen
vrouw onderhoudt, of wel, dat mevrouw zich van eon epecialen vriend
heeft voorzien, die haar gedurende de afwezigheid haars echtvriends den
tyd een weinig helpt korten. Dat alles kan de familie B cum suis
hoegenaamd niet schelen en ze houdt zich des gevorderd alsof ze er niets
van weet, hoewel ze anders alles weet.
Maar arme families, op wie 't minste smetje mocht kleven, aijn in de
oögen der familie B. c. s. erger dan boosdoeners, menschen die ze
schuwen als de pest, of bij voorkomende gelegenheid uit de hoogte van
hun trots en voornaamheid bejegenen.
Het springen" schijnt hier intusschen een mode-artikel te zijn geworden,
en de vraag: Staat er weer niet een op den sprong?" is geen zeldzaam
heid. De reden waarom de menschen zich aan die nare gymnastiek over
geven en daarin tal van arme drommels mede over den kop laten buitelen,
is meestal dezelfde: er worden zulke kromme sprongen gemaakt in het
dagelijksch leven, dat eindelijk die laatste noodlottige sprong van zelf
moet volgen, 't Is naar, dat is zeker; maar denkt ge dat al die voor
beelden iemand afschrikken om er lustig op toe te leven als hij nu een
maal zijn zinnen daarop heeft gezet ? Och neen.
En nu worden we hier in den Haag wel bang, hoewel men 't aan de
toiletten en de chie niet zou zeggen. Zoo batig worden wc, dat op 'fc
oogenblik dat ik dit schrijf, de spaarkas wordt bestormd door de arme
lui, die er hun gpaarduiten nitt meer veilig achten. Toch is die kas soliede.
Och, had al deze bangheid nu maar 't goede gevolg, dat we ons geldje
zuinig beheerden, den bluf vaarwel zeiden en meer als ouderwetsche Hol
landers gingen leven! 't Zou me zelfs niet kunnen schelen, als ik onzo
Hagenaars met een lange pijp en in hun hemdsmouwen voor hun raam
zag zitten. Maar jawel, kom daar eens om!
Pasquino,
K U N S T.
TOONEELVOORSTELLINGEN TE AMSTERDAM.
Nederlandseh Tooneel" (Fransche-Laaüsclionwtrarg).
De Minde en zVm gtneeslieer,
De meeste tooneelvertooningen dragon in de jongst verloopen weken
don stempel van het seizoen: Men neemt het met de keuze der stukken
zoo naauw niet; men bezet ze zoo goed als 't gaat; zorg voor schermen
en kleedij klimt niet tot angst, bereikt naauwlijks de hoogte van eerbied
voor 't publiek.
Men weet, dat ik niet tot degenen behoor, die hun neus niet ontzien
en het onderste uit de kan begeeren. Als men in de volle bloeitijd
deiklassiek rast bijval verkondigde: Tout genre est bon, hors lo genre
ennuyeux" nous autions mauvaise grace den boog sterker te spannen.
Zg, die de zoogenaamde draken onvoorwaardelijk afkeuren, mogen toezien
of zij niet in de onbevalligste eigenaardigheid der verouderde richting
meegaan: haar exkluzivisme.
Een tooneelvertooning ia eene kunstopenbaring. Van eene kunstopen
baring heeft men te vergen, dat zij schoon zij. Ter liefde van het goede,
mag het schoone niet in het aangezicht worden geslagen.... ik geef het
grosso modo toe: maar er is wel wat op af te dingen. Alle menschelijke
handelingen hebben een samengesteld (komplex) charakter, om dat zij
uitingen van een samengesteld wezen zijn. Gastilbelza.l'liomme a la carabine",
te zingen, is eene kunstdaad. Daar was eens een Prins, een zeer middel
matig zanger, die dan ook nooit in 't publiek optrad. Hij kende zijn
zwak talent. Zijne omgeving trachtte hem te streelen, door hem altijd
tot zingen aan te sporen. Hij wist dat ze hem bespotten.
Op een avond vertoonde zich in het park, waar de Prins met zijn
hovelingen te gast was, een drietal bedelaars, waarbij een mooi meisjen,
die met een gitaar hare onbeduidende romance begeleidde. Zij werkte
voor haren stokouden vader en een klein broêrtjen. Het gezelschap spotte
met den ouden man en toen het bakjen rondging, kwam er weinig in.
De Prins kende het vlekloos levensgedrag en waardeerde de ouderliefde
der straatzangeres. Hij ging op haar toe, nam haar bij de hand, plaatste
zich voor de spotters en zeide: Daar het vorige niet bevallen heeft,
zullen wij iets anders zingen". Daarop droeg hij, zonder prsetensie, maar
ook zonder talent, Victor Hugoos aangrijpende ballade voor. Hij ging
zelf met het bakjen rond en de goudstukken vloeiden in de tasch van
den bedelaar.
Heeft die Prins goed gehandeld?
Om een vrouw op te vatten en wech te dragen, zijn er zekere regelen,
aan de kunst der gebaren en der drapeeriu^ ontkend. Een kasteel staat
in brand. Een lakei dringt in de kamer der dame, baar slaapKamer,
die reeds vol rook stond en waarheen de toegang achter hem door de
vlammen werd ingenomen. Hij stoot een venster open; 't is gelukkig met
hoog boven den grond. Hij tilt zijn meesteres uit het bed en vliegt met
haar het venster uit, allerlei fouten begaande tegen de regelen der
gebarenen drapcerkunst.
Had die lakei dat niet moeten doen?
Een schouwburg is een instelling van gemengden aard. De topneelkunst
is niet zuiver schoone kunst. Zij is ook volkspsedagogiek. Zij is dikwij.s
bestemd te leeren, te overreden, te stichten. In komplexe handelingen
moet soms het eene element voor het andere een offer brengen. Verg.
den Prins en den lakei.
Zoo verheffen de meesten van die draken werkelijk het eedél.i/fc peil
des volks. Kan dit gebeuren zonder dat de goede smaak beleedigd
wordt, des te beter; maar als het bereikte zedelijke rezultaat groot is,
zal men eenig aestheticsch offer allicht gering noemen.
Dit neemt echter niet wech, dat de zedelijke uitwerking van den Blinde
en zijn Geneesheer" zeer wel te bereiken ware geweest met, verwijdering
der zonden tegen de assthetika, waar het stuk rijk aan ia. Men mag het
geringe talent van den samensteller betreuren.
Toch heeft het stuk deze goede zijde, dat men uit de vertooning, gelijk
die dezer dagen plaats had, (des nood zijnde) leeren kan, hoe een man
van lalent door zijn spel zoo veel licht op de door hem geleverde figuur
kan doe» vallen, dat al het overige in de schaduw raakt, daardoor min
der hindert en de hoofdindruk blijft de harmonische gestalte,
door den Hoer Louis Bouwmeester in 't leven geroepen.
Wanneer het al niet mogelijk is, dergelijke stukken, voor dat men ze
op nieuw ten tooneele brengt, eenigszins te laten opknappen voor het
geen hun slruktuur aangaat, mocht men toch wel de redaktie eens laten
herzien.
Maar ik weet: het is zomerdag" en de tooneeldirektiea zeggen met
fransche luchthartigheid: Bah, i la campagne1.1'
't Is toch jammer.
De personaadjes in het stuk werden voords met goed begrip en ijver
voorgesteld door de Dames S. van Biene, Weiman, Lorjé, M. Spoor, en
door de Heeren De Jong, Van Schoonhoven, Spoor, Wensma, van der
Hilst en Rombrich.
A.Th.
DE ZES-EN-VIJFTIGSTE ALGEMEENE VERGADERING VAN DE
MAATSCHAPPIJ TOT BEVORDERING DER TOONKUNST.
II (Slot).
Wij hebben er op gewezen, dat het Hoofdbestuur der Maatschappij,
naar het ons voorkomt terecht, van oordeel is, dat verhoogde belangstelling
en rijker vruchten voor het muzikale leven in ons vaderland kunnen
worden verkregen, wanneer het doel en het streven der Maatschappij
meer en beter wordt bekend gemaakt. Daartoe wil het in de eerste plaats
in verschillende steden eorrespondentschappen vestigen en zich daardoor
de medewerking verzekeren van wanne kunstvrienden of invloedrijke
kunstenaars, dia in hunnen kring aan het doel der Maatschappij bevor
derlijk kunnen zijn, door op samenwerking en aansluiting van verspreide
en daardoor dikwijls verbrokkelde krachten aan te dringen.
Zulke pogingen zijn tot dusver meer dan eens door particulieren onder
nomen, maar vaak afgestuit op onverschilligheid en tegenwerking. Da
laatste kwam vooral van de zijde van hen, die vreesden dat hunne zelf
standigheid door aansluiting bij de Maatschappij zou worden bedreigd.
Er waren onder die minder vriendelijk gezinden concertvereenigingen of
bestuurders van muziekscholen, die, ten onrechte meenend, dat het begin
sel van plaatselijke autonomie onder de aansluiting bij een invloedrijk
zedelijk lichaam zou lijden, soms ook in den waan verkeerend, dat da
geringe contributie tea bate der algemeene kas met het uitgeven van
geld cn pure perte gelijk zou staan, van geen toenadering wilden hooren.
Er waren onder hen musici van beroep, die de heilzame bemoeiingen van
de afdeelingsbesturen met het muzikaal onderwijs, en vooral de poging
om door muziekscholen goed en goedkoop onderwijs mogelijk te maken,
beschouwden als eene voor hunne eigen belangen bijzonder ongewenschte
concurrentie.
Dat die bezwaren, bij juiste voorlichting, als sneeuw voor de zon zullen
verdwijnen, is gemakkelijk in te zien.
Verlangt men zuiver materieele voordeelen, dan behoeven wij alleen
te wijzen op het gebruik der bibliotheek, waardoor voor kleine afdeelingen
de contributie ruimschoots wordt vergoed; op de subsidiën, aan inrich
tingen van onderwijs verstrekt; op de toelagen aan voor de kunst
veelbelovenden. Kunstenaars, mits van degelijk gehalte, vinden bij de scholen
der Maatschappij gemakkelijk eene vaste en behoorlijk gesalarieerde
betrekking. Stumpers en krukken kan men daarbij niet gebruiken,
maar het belang van de ontwikkeling en de opleiding der jeugd moet
swaarder wegen dan dat van de niet zoo zeldzaam voorkomende
muziekmeesters", die eer den titel van beunhazen zouden verdienen, en aan
welke men op meer dan eene plaats, hetzij uit medelijden, hetzij uit
gebrek aan beter, een zoo gewichtig deel van de opvoeding van het aan
komend geslacht toevertrouwt. In dit opzicht verdienen de woorden
behartigd te worden van Prof. Van Geer, den afgevaardigde der
afdeeling Leiden, die waarschuwde tegen het aanmoedigen van zoo velen, die
alleen in eigen oog geroepen zijn, om als priesters of priesteressen der
kunst op te treden.
Doch het Hoofdbestuur bad nog andere middelen op het oog, om ia
ruimer kring te werken. Het stelde aan de Algemeene Vergadering da
volgende vraag tor overweging voor :
Zou het niet (jewenscht zijn, dat de Maatschappij door liet in 't leven
roep«n van een Muzikaal Tijdschrift, eigen orgaan, zich zelf de gelegen
heid verschafte liet publiek omtrent haar streven en werken beter in te
lic'dten dan tot dusver geschiedde en tevens op deze wijze hare ledoa