De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 21 juni pagina 4

21 juni 1885 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

'K iAMSTERDAMMER, WEEKBLAD die ik yernam. Dat alles was weer echt Haagsqh. Ik kon ook duideujk uit al 't gesprokene opmaken dat 't dien ongelukkigen van harte werd gegund wat er van hen gepraat en gelasterd werd en 't hun nog inniger werd gegund dat alles waar was en ze in werkelijkheid spron gen", bijgevolg ongelukkig werden. Waarom? Ja, ziet u, die menschen hadden altijd zooveel airs" gehad. Ja, dat is hier in den Haag iets onverdraaglijke; een rechtgeaard Hagenaar kan geen menschen met airs" uitstaan; hij is zelf zoo eenvoudig. Ja, ziet u, zooveel airs, en ze trekken voor iedereen den neus op. Ik moet eerlijk bekennen, er nooit iets van gemerkt te hebhen. 't Zou die dames ook benieuwen wat nu de familie B. zou doen, die altijd zoo intiem met de A's was; of die intimiteit zou voortduren als de A's. werkelijk sprongen". Nu ken ik toevallig de familie B. en ik ant woordde in me zelf: De familie B. zal in dat geval de familie A. zoo spoedig mogelijk laten schieten, want de familie B. behoort tot die merk waardige kale maar blufferige Haagsche families, die er altijd rijke ken nissen op na houden, van wie ze zooveel mogelijk kunnen genieten, zonder iets anders terug te geven dan hun gewaardeerde beminnelijkheid; van die families, die volstrekt niet nauw toezien op de gedragingen en levens wijze van gezegde rijke familie's; wie 't hoegenaamd niet schelen kan of, bijvoorbeeld, de mijnheer van zulk een rijke familie er eenige speciale vriendinnen op nahoudt, die hij soms wel eens met het geld zijner eigen vrouw onderhoudt, of wel, dat mevrouw zich van eon epecialen vriend heeft voorzien, die haar gedurende de afwezigheid haars echtvriends den tyd een weinig helpt korten. Dat alles kan de familie B cum suis hoegenaamd niet schelen en ze houdt zich des gevorderd alsof ze er niets van weet, hoewel ze anders alles weet. Maar arme families, op wie 't minste smetje mocht kleven, aijn in de oögen der familie B. c. s. erger dan boosdoeners, menschen die ze schuwen als de pest, of bij voorkomende gelegenheid uit de hoogte van hun trots en voornaamheid bejegenen. Het springen" schijnt hier intusschen een mode-artikel te zijn geworden, en de vraag: Staat er weer niet een op den sprong?" is geen zeldzaam heid. De reden waarom de menschen zich aan die nare gymnastiek over geven en daarin tal van arme drommels mede over den kop laten buitelen, is meestal dezelfde: er worden zulke kromme sprongen gemaakt in het dagelijksch leven, dat eindelijk die laatste noodlottige sprong van zelf moet volgen, 't Is naar, dat is zeker; maar denkt ge dat al die voor beelden iemand afschrikken om er lustig op toe te leven als hij nu een maal zijn zinnen daarop heeft gezet ? Och neen. En nu worden we hier in den Haag wel bang, hoewel men 't aan de toiletten en de chie niet zou zeggen. Zoo batig worden wc, dat op 'fc oogenblik dat ik dit schrijf, de spaarkas wordt bestormd door de arme lui, die er hun gpaarduiten nitt meer veilig achten. Toch is die kas soliede. Och, had al deze bangheid nu maar 't goede gevolg, dat we ons geldje zuinig beheerden, den bluf vaarwel zeiden en meer als ouderwetsche Hol landers gingen leven! 't Zou me zelfs niet kunnen schelen, als ik onzo Hagenaars met een lange pijp en in hun hemdsmouwen voor hun raam zag zitten. Maar jawel, kom daar eens om! Pasquino, K U N S T. TOONEELVOORSTELLINGEN TE AMSTERDAM. Nederlandseh Tooneel" (Fransche-Laaüsclionwtrarg). De Minde en zVm gtneeslieer, De meeste tooneelvertooningen dragon in de jongst verloopen weken don stempel van het seizoen: Men neemt het met de keuze der stukken zoo naauw niet; men bezet ze zoo goed als 't gaat; zorg voor schermen en kleedij klimt niet tot angst, bereikt naauwlijks de hoogte van eerbied voor 't publiek. Men weet, dat ik niet tot degenen behoor, die hun neus niet ontzien en het onderste uit de kan begeeren. Als men in de volle bloeitijd deiklassiek rast bijval verkondigde: Tout genre est bon, hors lo genre ennuyeux" nous autions mauvaise grace den boog sterker te spannen. Zg, die de zoogenaamde draken onvoorwaardelijk afkeuren, mogen toezien of zij niet in de onbevalligste eigenaardigheid der verouderde richting meegaan: haar exkluzivisme. Een tooneelvertooning ia eene kunstopenbaring. Van eene kunstopen baring heeft men te vergen, dat zij schoon zij. Ter liefde van het goede, mag het schoone niet in het aangezicht worden geslagen.... ik geef het grosso modo toe: maar er is wel wat op af te dingen. Alle menschelijke handelingen hebben een samengesteld (komplex) charakter, om dat zij uitingen van een samengesteld wezen zijn. Gastilbelza.l'liomme a la carabine", te zingen, is eene kunstdaad. Daar was eens een Prins, een zeer middel matig zanger, die dan ook nooit in 't publiek optrad. Hij kende zijn zwak talent. Zijne omgeving trachtte hem te streelen, door hem altijd tot zingen aan te sporen. Hij wist dat ze hem bespotten. Op een avond vertoonde zich in het park, waar de Prins met zijn hovelingen te gast was, een drietal bedelaars, waarbij een mooi meisjen, die met een gitaar hare onbeduidende romance begeleidde. Zij werkte voor haren stokouden vader en een klein broêrtjen. Het gezelschap spotte met den ouden man en toen het bakjen rondging, kwam er weinig in. De Prins kende het vlekloos levensgedrag en waardeerde de ouderliefde der straatzangeres. Hij ging op haar toe, nam haar bij de hand, plaatste zich voor de spotters en zeide: Daar het vorige niet bevallen heeft, zullen wij iets anders zingen". Daarop droeg hij, zonder prsetensie, maar ook zonder talent, Victor Hugoos aangrijpende ballade voor. Hij ging zelf met het bakjen rond en de goudstukken vloeiden in de tasch van den bedelaar. Heeft die Prins goed gehandeld? Om een vrouw op te vatten en wech te dragen, zijn er zekere regelen, aan de kunst der gebaren en der drapeeriu^ ontkend. Een kasteel staat in brand. Een lakei dringt in de kamer der dame, baar slaapKamer, die reeds vol rook stond en waarheen de toegang achter hem door de vlammen werd ingenomen. Hij stoot een venster open; 't is gelukkig met hoog boven den grond. Hij tilt zijn meesteres uit het bed en vliegt met haar het venster uit, allerlei fouten begaande tegen de regelen der gebarenen drapcerkunst. Had die lakei dat niet moeten doen? Een schouwburg is een instelling van gemengden aard. De topneelkunst is niet zuiver schoone kunst. Zij is ook volkspsedagogiek. Zij is dikwij.s bestemd te leeren, te overreden, te stichten. In komplexe handelingen moet soms het eene element voor het andere een offer brengen. Verg. den Prins en den lakei. Zoo verheffen de meesten van die draken werkelijk het eedél.i/fc peil des volks. Kan dit gebeuren zonder dat de goede smaak beleedigd wordt, des te beter; maar als het bereikte zedelijke rezultaat groot is, zal men eenig aestheticsch offer allicht gering noemen. Dit neemt echter niet wech, dat de zedelijke uitwerking van den Blinde en zijn Geneesheer" zeer wel te bereiken ware geweest met, verwijdering der zonden tegen de assthetika, waar het stuk rijk aan ia. Men mag het geringe talent van den samensteller betreuren. Toch heeft het stuk deze goede zijde, dat men uit de vertooning, gelijk die dezer dagen plaats had, (des nood zijnde) leeren kan, hoe een man van lalent door zijn spel zoo veel licht op de door hem geleverde figuur kan doe» vallen, dat al het overige in de schaduw raakt, daardoor min der hindert en de hoofdindruk blijft de harmonische gestalte, door den Hoer Louis Bouwmeester in 't leven geroepen. Wanneer het al niet mogelijk is, dergelijke stukken, voor dat men ze op nieuw ten tooneele brengt, eenigszins te laten opknappen voor het geen hun slruktuur aangaat, mocht men toch wel de redaktie eens laten herzien. Maar ik weet: het is zomerdag" en de tooneeldirektiea zeggen met fransche luchthartigheid: Bah, i la campagne1.1' 't Is toch jammer. De personaadjes in het stuk werden voords met goed begrip en ijver voorgesteld door de Dames S. van Biene, Weiman, Lorjé, M. Spoor, en door de Heeren De Jong, Van Schoonhoven, Spoor, Wensma, van der Hilst en Rombrich. A.Th. DE ZES-EN-VIJFTIGSTE ALGEMEENE VERGADERING VAN DE MAATSCHAPPIJ TOT BEVORDERING DER TOONKUNST. II (Slot). Wij hebben er op gewezen, dat het Hoofdbestuur der Maatschappij, naar het ons voorkomt terecht, van oordeel is, dat verhoogde belangstelling en rijker vruchten voor het muzikale leven in ons vaderland kunnen worden verkregen, wanneer het doel en het streven der Maatschappij meer en beter wordt bekend gemaakt. Daartoe wil het in de eerste plaats in verschillende steden eorrespondentschappen vestigen en zich daardoor de medewerking verzekeren van wanne kunstvrienden of invloedrijke kunstenaars, dia in hunnen kring aan het doel der Maatschappij bevor derlijk kunnen zijn, door op samenwerking en aansluiting van verspreide en daardoor dikwijls verbrokkelde krachten aan te dringen. Zulke pogingen zijn tot dusver meer dan eens door particulieren onder nomen, maar vaak afgestuit op onverschilligheid en tegenwerking. Da laatste kwam vooral van de zijde van hen, die vreesden dat hunne zelf standigheid door aansluiting bij de Maatschappij zou worden bedreigd. Er waren onder die minder vriendelijk gezinden concertvereenigingen of bestuurders van muziekscholen, die, ten onrechte meenend, dat het begin sel van plaatselijke autonomie onder de aansluiting bij een invloedrijk zedelijk lichaam zou lijden, soms ook in den waan verkeerend, dat da geringe contributie tea bate der algemeene kas met het uitgeven van geld cn pure perte gelijk zou staan, van geen toenadering wilden hooren. Er waren onder hen musici van beroep, die de heilzame bemoeiingen van de afdeelingsbesturen met het muzikaal onderwijs, en vooral de poging om door muziekscholen goed en goedkoop onderwijs mogelijk te maken, beschouwden als eene voor hunne eigen belangen bijzonder ongewenschte concurrentie. Dat die bezwaren, bij juiste voorlichting, als sneeuw voor de zon zullen verdwijnen, is gemakkelijk in te zien. Verlangt men zuiver materieele voordeelen, dan behoeven wij alleen te wijzen op het gebruik der bibliotheek, waardoor voor kleine afdeelingen de contributie ruimschoots wordt vergoed; op de subsidiën, aan inrich tingen van onderwijs verstrekt; op de toelagen aan voor de kunst veelbelovenden. Kunstenaars, mits van degelijk gehalte, vinden bij de scholen der Maatschappij gemakkelijk eene vaste en behoorlijk gesalarieerde betrekking. Stumpers en krukken kan men daarbij niet gebruiken, maar het belang van de ontwikkeling en de opleiding der jeugd moet swaarder wegen dan dat van de niet zoo zeldzaam voorkomende muziekmeesters", die eer den titel van beunhazen zouden verdienen, en aan welke men op meer dan eene plaats, hetzij uit medelijden, hetzij uit gebrek aan beter, een zoo gewichtig deel van de opvoeding van het aan komend geslacht toevertrouwt. In dit opzicht verdienen de woorden behartigd te worden van Prof. Van Geer, den afgevaardigde der afdeeling Leiden, die waarschuwde tegen het aanmoedigen van zoo velen, die alleen in eigen oog geroepen zijn, om als priesters of priesteressen der kunst op te treden. Doch het Hoofdbestuur bad nog andere middelen op het oog, om ia ruimer kring te werken. Het stelde aan de Algemeene Vergadering da volgende vraag tor overweging voor : Zou het niet (jewenscht zijn, dat de Maatschappij door liet in 't leven roep«n van een Muzikaal Tijdschrift, eigen orgaan, zich zelf de gelegen heid verschafte liet publiek omtrent haar streven en werken beter in te lic'dten dan tot dusver geschiedde en tevens op deze wijze hare ledoa

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl