Historisch Archief 1877-1940
Ni.. 417
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
voortdurend op de hoogte te kunnen stellen van hetgeen in 't algemeen
tot ontwikkeling der muzikale kunst in ons land gedaan wordt ?"
Het Hoofdbestuur zoo luidde de korte schriftelijke toelichting
ontveinst zich niet, dat aan de oprichting van een Muzikaal Tijdschrift
jjroote moeilijkheden verbonden zijn. Eone onderneming als deze zal
groote geldelijke offers van de Maatschappij eischen. Het is zelfs moge
lijk, dat bij het ontworpen plan sommige moeilijkheden zullen blijken
onoverkomelijk te zjjn. Daarom wenscht het Hoofdbestuur, alvorens deze
zaak ter hand te nemen en er eventueel een voorstel van te maken, te
weten, of de Algemeene Vergadering van gevoelen is, dat het oprichten
van eea eigen orgaan voor de Maatschappij eene behoefte is geworden.
Eerst wanneer het blijkt, dat inderdaad in den boezem dor Maatschappij
die behoefte gevoeld wordt, meent het Hoofdbestuur ernstig te moeten
onderzoeken, of. en hoe dit denkbeeld verwezenlijkt zou kunnen worden.
De discussie over difc vraagpunt toonde duidelijk, dat de afgevaardigden
sich niet door het heilig vuur van den kunstijver wilden laten verlokken,
om de echt vadorlandsche eigenschap der bedachtzaamheid uit het oog
te verliezen. Hebt gij reeds een plan V" zoo vroog men aan het Hoofd
bestuur. En toen het bleek, dat dit niet het geval was, maar dat de
heeron aan de bestuurstafel juist op grond van een door de vergadering
uitgesproken wenselijkheid zulk een plan aan de volgende algemeerie
vergadering wenschtsn in te dienen, werden do financieele bezwaren breed
uitgemeten. Wij zullen bij dit bezwaar niet stilstaan, vooreerst, omdat het
ons volkomen onbekend is, op welke schaal het Hoofdbestuur haar eigen
orgaan" wil inrichten, en in de tvveede plaats, omdat de vergadering
later zelve zal moeten beslissen, of het, bij den bloeienden fhiancieelen
toestand der Maatschappij, te veel gevergd ia, dat deze zich voor eene
onderneming, die al haren leden en ook het groote publiek ten goede
zal komen, enige geldelijke offers getroost. Evenmin wenschon wij hier
e*n oordeel uit te spreken over de wijze, waarop een reeds hier te lande
bestaand muzikaal tijdschrift zijne taak opvat; wij conslatecrcn alleen,
dat de stemming der vergadering ia dit opzicht niet van groote ingeno
menheid getuigde.
Voor onze lezers kan bet echter van belarg zijn te wijzen op hetgeen
door sommige leden werd opgemerkt over de wijze, waarop de rubriek
Muziek1* in enkele onzer grootere bladen wordt behandeld.
Een eerste bezwaar was de anonymitcit der critieken of juister
gezegd der meer of min beoordeelende verslagen.
Tot op zekere hoogte kunnen wij do gegrondheid van dit bezwaar
erkennen. Eene deugdelijke, beredeneerde critick, die overal bewijzen
aanvoert, die bet waaromV" van den lozer reeds bij voorbaat met haar
omdat" ontzenuwt, die steeds de blijken geeft van eene nauwgezette
ontleding van het ten gehoore gebrachte kunstwerk, kan a au den naam
van deu schrijver slechts in zeldzame gevallen grooter gezag ontlcenun.
Zulke critieken ziju echter in onze groote bladen minder op hare plaats,
al ware het slechts omdat zij to veel ruimte vorderen en aan het gros
der lezers te hooge eischen ttellen. De taak van don miiziekreferent bepaalt
zich dus in den regel tot een verslag, waaruit de algemcene indruk van
liet gehoorde gemakkelijk op te maken is. Het zal den referent echter
niet moeielijk vallen, door coue enkele opmerking aan do meer ontwikkelde
musici onder zijne lezers te bewijzen, dat hij goede ooren heeft en aijn
goed- ot afkeurend oordeel met de noodige zaakkennis formuleert. Op
die wijze kau hij zich het verbouwen van zijn publiek verwerven, zonder
daarom zijne artikelen met naam en voornaam te onderteekeneu.
Maar" zoo hoorden wij op eeno auonyme critick lain men niet
antwoorden". Waarom niet? Is de redactie van een blad niet verant
woordelijk voor het oordeel dat een haver leden in dat blad uitspreekt,
en zal men beweren, dat die rcdactiün onbekend zijn:* En daarenboven,
ia het werkelijk waar, dat men de muziekrefereuten onzer groote bladen
niet kent? Zou men niet .dikwijls het vragen naar den bekenden weg
vermijden, om zich aan eene grondige wederlegging van de op- en aan
merkingen te kunnen onttrekken met da machtspreuk: Op anoniem
geschrijf antwoord ik niet?" Het geval zal toch wel tot de uitzonderingen
behooren, dat, zooals op de vergadering werd medegedeeld, de naam
van den muziekreferent van een groot blad, bij hot overleggen der
boeken aan commissarissen, zelfs voor deze betrouwbare mannen door
een overgeplakt stukje papier werd verborgen gehouden.
Het verwijt van anonymiteit kan, onzes inziens, alleen dan treffen, als
een verantwoordelijk persoon niet te vinden is. En voor zoover ons
bekend is, heeft zich zulk een geval nog bij geen enkel blad van eeuige
beteekenis voorgedaan.
Daarentegen is het niet te ontkennen, dat voor eene critiek, zooals
wij die boven schetsten, en tevens voor eeua grondig? en wetenschap
pelijke bespreking van muzikale onderwerpen van algemeenen aard, in onze
dagbladpers niet gemakkelijk eene plaats is te vinden. En toch zijn wij
hef met het Hoofdbestuur der Maatschappij tot bevordering der ^Toon
kunst volkomen eens, dat aan zulke artikelen behoefte bestaat. Kan de
Maatschappij daarin voorzien, dan zal menigeen haar van harte erkente
lijk zijn. Voorloopig echter moet de uitvoering van dit plan tot de vrome
wsascuen blijven behooren. Wij hopen daarom, dat do in ons laud vrij
talrijke weekbladen en maandschriften, dia aan de behandeling van onder
werpen uit het gebied der kunst wat meer ruimte kunnen wijden, hun
voordeel zullen doen met de wenken, door het Hoofdbestuur en de verga
dering ten beste gegeven. Mocht dan later het denkbeeld dsr oprichting
van een uitsluitend muzikaal tijdschrift worden verwezenlijkt, dan zal
men wellicht niet slechts over het onvoldoende van onze muzikale litera
tuur behoeven te klagen, niaav ook op enkele voorbeelden ter navolging
kunnen wijzen. En wij houden ons overtuigd, dat de Maatschappij, zoo
lang z\i nog over geen eigen orgaan beschikt, bij de redactien van dezs
weekbladen en tijdschriften niet te vergeefs zal aankloppen, als zij voor
het uitnemende doel, dat zij nastreeft, de hulp der publiciteit niet meeufc
te kunneu ontberen. &? "? "?
ALBUM TAUREL-THEVENIN.
Ik heb hem nog goedgekend: dienernstigen,hooggeuouwdenfi-ansehau
kunstenaar, wien zijns vadera marseiliaanscho bloed en krijgsmansvuur ten
oogen uit schitterde en uit de verbruindo gelaatstrekkeu sprak: Andr
Benoit Taurel, Parijzeuaar, en een der voortrcflijksto leerlingen van Bervie,
van dien graveur, die onslerflijk zou wezen, al had hij niets anders ge
maakt dan het Vorstelijk Portret van Louis XVI.
De leerling was zulk eea meestor waard, en Nederland mag er trotsea
op zijn, dat A. B. Taurel in 18£öten onzent de graveerkunst kwam
vertegenwoordigen. Wanneer men J. W. Pieneman, J. A. Kruseman, L.
Royer en A. B. Taurel zag optreden als organen der Koninklijke
Akademie, dan behoefde deze instelling waarlijk niet verlegen te wezen met
het figuur dat zij maakte.
De lieer Taurel had in 1818 de groote gouden medalje en een
lauwerkrans bij L'ccole des bcaux-arts behaald, aan wier verwerving de reis naar
Rome en een vierjarig verblijf in dia hoofdstad der kunstwaereld ver»
bonden was.
In 1819, 25 jaar oud, mocht hij van deu Direkteur der Académie da
Franco" te Rome, Charles Thévenin, de beminnelijke dochter MHe Claira
in huwelijk verwerven. Den 26en Juni werd eene lange tafel opgeslagen
onder de tapijten, die aan de boomen van de Villa Médicis waren vast
gemaakt, en de jonggetrouwden werden te gemoot getreden door da
jeugdige kunstgenoten, met een Album, waar ieder hunner iets van zija
werk in had neergelegd.
Van de voortreilijkste teckeningen zijn die van den beroemden Ingres,
die do Fransuhe kunst van David, langs uérin, in de handen der nieüwerea
heeft overgebracht.
Wij hebben hier, van Ingres: het portret van Taurel, van zijn bruid
(al ia 1816 geteekend), vaa den Heer Thévenin, en bovendien eene
teekening- van zijne Francesca da, Elmini, die, ah variant van de door
Reveil gegraveerde schilderij, een hoog belang aanbiedt.
De andere door 'alleeren C. Ed. Taurels etskunst hier te-rug-gegevea
teckeningen zijn alle aan beroemde kunstenaars te danken. Men heeft
er: het atelier van Bervie, door Honriquol Dupont; het profiel van Léon
Cogniat, door hem-zelven en eene jachtnimf van den zelfde; een kompozitia
Pifferari door Jean Alaux en dergelijke schilderachtige figuren van
Léopold Robcrt; een landschap van Michalon; klooster nabij Frascati,
van A. Leblane, en eindelijk een genrestukjen in de tuiuen der Villa Médicis
door Aimable Coutan.
Behalve deze prenten, waarbij vooral do portretten uitblinken door eea
trouwe uitdrukking vaii den geest un de manier der oorspronkelijka
meesters, vindt ineii in dit album enige hoogst belangrijke brieven, ia
volmaakt fdksimilee weergegeven.
Ook zijn As noticcs over de verschillende kunstenaars en de toestanden
van het eerste, vierde dezer eeuw bewerkt met at de smaak en degelijkheid,
die meu van den Heer C. Ed. Taurel gewoon ia.
De 52 folio-bladzijden druks zijn met geen minder zorg bewerkt dan
de afdruk der platen; terwijl het geheel in een eenvoudig smaakvolle
rood-linnen portefeuille, met gouden lijnverciersel, vervat is.
De Heer Taurel kon zijn waardigcn vader geen edeler gedenkteekea
stichten en heeft tevens alweer enige gewichtige dokutnenten geleverd
voor do Jtiiiinirc int i int der europeesche kunst.
Het werk is uitgegeven te Amsterdam bij de Heeren Buffa en Frederifc
Muller, in den Haag bij Boussod, Valladon & Co. (oudtijds Goapil)
Er zija niet meer dan 125 exemplaren van getrokken.
In gcsn kunstbibliothcok mag het ontbreken. Het zal niet alleen tot
de volledigheid, maar tot den luister er van grootelijks bijdragen.
10 Juni '85. Alb. Th,
HET 62e KEDERRIJNSCHE MUZIEKFEEST.
Aken, Mei '85.
II.
(Slot).
25 Mei dn (tweede dag) bracht cns nog Prometheus van Liazt en do
laatste Finale dor Meistcrsingcr.
ProiKCtheus is eeue Symphonische Dichtung", d. i. (wat den vorm be«
treft) een werk wat hut midden houdt tusschen eene Syinphonie en eea
Ouverture. Liszt heeft eene geheele rij van dergelijke werken geschre«
ven; als: Tasso, Qrpheus, Jtfazcppa, Hamlet, enz. enz.
't Is moeielijk te onderscheiden welke hartstochten hier worden geschil
derd. De toonkunst heeft hare grenzen, gelijk alle andere kunsten, 't Is
onmogelijk den dief van 't hemelsche vuur en. de smart van den vastga»
klonken lijder terug te geven, 't Ware zelfs een valsch streven !
Mijn buurman, die geen groot vereerder is der Lisztsche muziek, blies
mij bij de uitvoering in 't oor.
Hoort ge wel hoe do adelaar bijt!...'t Is oui eene leverziekte
van te krijgen!
Tot dergelijke vergelijkingen geeft deze soort van programmuziek aan»
leiding.
De componist heeft slechts in 't algemeen kracht, moed en vertwijfe
ling willen schilderen. De titel geeft ondertusschen tot eenzijdig oordeel
aanleiding, 't Valt evenwel niet te ontkennen, dat in Beethovens drama»
tische ouverturen het onderwerp Coriólan, Leonorc?Fi.ddïo, Köniy
Steplian, JEgmont zouder titel ook moeilijk terecht te brengen is.
Doch deze werken worden slechts als voorspel gegeven, de
S/nnphoniscliR JDichtungen van Liszt daarentegen gelden, voor een afgerond
geheel.
Nu, al zouden wij verder op den vorm ook veel aanmerkingen te ma
ken hebben, Promctliws is een belangrijk werk, aus Eincm Gusz, schit
terend (al te schitterend) van instrumentatie, niet onedel van motieven,
en het werd daarenboven met a-plomb ten gehoore gebracht.
Dit laatste kunnen wij ook van Wagners Finale gerust getuigen. Zulk
eea koor hoort men op het tooneel natuurlijk nooit. Vaüde andere
z^9