De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 21 juni pagina 5

21 juni 1885 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

Ni.. 417 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. voortdurend op de hoogte te kunnen stellen van hetgeen in 't algemeen tot ontwikkeling der muzikale kunst in ons land gedaan wordt ?" Het Hoofdbestuur zoo luidde de korte schriftelijke toelichting ontveinst zich niet, dat aan de oprichting van een Muzikaal Tijdschrift jjroote moeilijkheden verbonden zijn. Eone onderneming als deze zal groote geldelijke offers van de Maatschappij eischen. Het is zelfs moge lijk, dat bij het ontworpen plan sommige moeilijkheden zullen blijken onoverkomelijk te zjjn. Daarom wenscht het Hoofdbestuur, alvorens deze zaak ter hand te nemen en er eventueel een voorstel van te maken, te weten, of de Algemeene Vergadering van gevoelen is, dat het oprichten van eea eigen orgaan voor de Maatschappij eene behoefte is geworden. Eerst wanneer het blijkt, dat inderdaad in den boezem dor Maatschappij die behoefte gevoeld wordt, meent het Hoofdbestuur ernstig te moeten onderzoeken, of. en hoe dit denkbeeld verwezenlijkt zou kunnen worden. De discussie over difc vraagpunt toonde duidelijk, dat de afgevaardigden sich niet door het heilig vuur van den kunstijver wilden laten verlokken, om de echt vadorlandsche eigenschap der bedachtzaamheid uit het oog te verliezen. Hebt gij reeds een plan V" zoo vroog men aan het Hoofd bestuur. En toen het bleek, dat dit niet het geval was, maar dat de heeron aan de bestuurstafel juist op grond van een door de vergadering uitgesproken wenselijkheid zulk een plan aan de volgende algemeerie vergadering wenschtsn in te dienen, werden do financieele bezwaren breed uitgemeten. Wij zullen bij dit bezwaar niet stilstaan, vooreerst, omdat het ons volkomen onbekend is, op welke schaal het Hoofdbestuur haar eigen orgaan" wil inrichten, en in de tvveede plaats, omdat de vergadering later zelve zal moeten beslissen, of het, bij den bloeienden fhiancieelen toestand der Maatschappij, te veel gevergd ia, dat deze zich voor eene onderneming, die al haren leden en ook het groote publiek ten goede zal komen, enige geldelijke offers getroost. Evenmin wenschon wij hier e*n oordeel uit te spreken over de wijze, waarop een reeds hier te lande bestaand muzikaal tijdschrift zijne taak opvat; wij conslatecrcn alleen, dat de stemming der vergadering ia dit opzicht niet van groote ingeno menheid getuigde. Voor onze lezers kan bet echter van belarg zijn te wijzen op hetgeen door sommige leden werd opgemerkt over de wijze, waarop de rubriek Muziek1* in enkele onzer grootere bladen wordt behandeld. Een eerste bezwaar was de anonymitcit der critieken of juister gezegd der meer of min beoordeelende verslagen. Tot op zekere hoogte kunnen wij do gegrondheid van dit bezwaar erkennen. Eene deugdelijke, beredeneerde critick, die overal bewijzen aanvoert, die bet waaromV" van den lozer reeds bij voorbaat met haar omdat" ontzenuwt, die steeds de blijken geeft van eene nauwgezette ontleding van het ten gehoore gebrachte kunstwerk, kan a au den naam van deu schrijver slechts in zeldzame gevallen grooter gezag ontlcenun. Zulke critieken ziju echter in onze groote bladen minder op hare plaats, al ware het slechts omdat zij to veel ruimte vorderen en aan het gros der lezers te hooge eischen ttellen. De taak van don miiziekreferent bepaalt zich dus in den regel tot een verslag, waaruit de algemcene indruk van liet gehoorde gemakkelijk op te maken is. Het zal den referent echter niet moeielijk vallen, door coue enkele opmerking aan do meer ontwikkelde musici onder zijne lezers te bewijzen, dat hij goede ooren heeft en aijn goed- ot afkeurend oordeel met de noodige zaakkennis formuleert. Op die wijze kau hij zich het verbouwen van zijn publiek verwerven, zonder daarom zijne artikelen met naam en voornaam te onderteekeneu. Maar" zoo hoorden wij op eeno auonyme critick lain men niet antwoorden". Waarom niet? Is de redactie van een blad niet verant woordelijk voor het oordeel dat een haver leden in dat blad uitspreekt, en zal men beweren, dat die rcdactiün onbekend zijn:* En daarenboven, ia het werkelijk waar, dat men de muziekrefereuten onzer groote bladen niet kent? Zou men niet .dikwijls het vragen naar den bekenden weg vermijden, om zich aan eene grondige wederlegging van de op- en aan merkingen te kunnen onttrekken met da machtspreuk: Op anoniem geschrijf antwoord ik niet?" Het geval zal toch wel tot de uitzonderingen behooren, dat, zooals op de vergadering werd medegedeeld, de naam van den muziekreferent van een groot blad, bij hot overleggen der boeken aan commissarissen, zelfs voor deze betrouwbare mannen door een overgeplakt stukje papier werd verborgen gehouden. Het verwijt van anonymiteit kan, onzes inziens, alleen dan treffen, als een verantwoordelijk persoon niet te vinden is. En voor zoover ons bekend is, heeft zich zulk een geval nog bij geen enkel blad van eeuige beteekenis voorgedaan. Daarentegen is het niet te ontkennen, dat voor eene critiek, zooals wij die boven schetsten, en tevens voor eeua grondig? en wetenschap pelijke bespreking van muzikale onderwerpen van algemeenen aard, in onze dagbladpers niet gemakkelijk eene plaats is te vinden. En toch zijn wij hef met het Hoofdbestuur der Maatschappij tot bevordering der ^Toon kunst volkomen eens, dat aan zulke artikelen behoefte bestaat. Kan de Maatschappij daarin voorzien, dan zal menigeen haar van harte erkente lijk zijn. Voorloopig echter moet de uitvoering van dit plan tot de vrome wsascuen blijven behooren. Wij hopen daarom, dat do in ons laud vrij talrijke weekbladen en maandschriften, dia aan de behandeling van onder werpen uit het gebied der kunst wat meer ruimte kunnen wijden, hun voordeel zullen doen met de wenken, door het Hoofdbestuur en de verga dering ten beste gegeven. Mocht dan later het denkbeeld dsr oprichting van een uitsluitend muzikaal tijdschrift worden verwezenlijkt, dan zal men wellicht niet slechts over het onvoldoende van onze muzikale litera tuur behoeven te klagen, niaav ook op enkele voorbeelden ter navolging kunnen wijzen. En wij houden ons overtuigd, dat de Maatschappij, zoo lang z\i nog over geen eigen orgaan beschikt, bij de redactien van dezs weekbladen en tijdschriften niet te vergeefs zal aankloppen, als zij voor het uitnemende doel, dat zij nastreeft, de hulp der publiciteit niet meeufc te kunneu ontberen. &? "? "? ALBUM TAUREL-THEVENIN. Ik heb hem nog goedgekend: dienernstigen,hooggeuouwdenfi-ansehau kunstenaar, wien zijns vadera marseiliaanscho bloed en krijgsmansvuur ten oogen uit schitterde en uit de verbruindo gelaatstrekkeu sprak: Andr Benoit Taurel, Parijzeuaar, en een der voortrcflijksto leerlingen van Bervie, van dien graveur, die onslerflijk zou wezen, al had hij niets anders ge maakt dan het Vorstelijk Portret van Louis XVI. De leerling was zulk eea meestor waard, en Nederland mag er trotsea op zijn, dat A. B. Taurel in 18£öten onzent de graveerkunst kwam vertegenwoordigen. Wanneer men J. W. Pieneman, J. A. Kruseman, L. Royer en A. B. Taurel zag optreden als organen der Koninklijke Akademie, dan behoefde deze instelling waarlijk niet verlegen te wezen met het figuur dat zij maakte. De lieer Taurel had in 1818 de groote gouden medalje en een lauwerkrans bij L'ccole des bcaux-arts behaald, aan wier verwerving de reis naar Rome en een vierjarig verblijf in dia hoofdstad der kunstwaereld ver» bonden was. In 1819, 25 jaar oud, mocht hij van deu Direkteur der Académie da Franco" te Rome, Charles Thévenin, de beminnelijke dochter MHe Claira in huwelijk verwerven. Den 26en Juni werd eene lange tafel opgeslagen onder de tapijten, die aan de boomen van de Villa Médicis waren vast gemaakt, en de jonggetrouwden werden te gemoot getreden door da jeugdige kunstgenoten, met een Album, waar ieder hunner iets van zija werk in had neergelegd. Van de voortreilijkste teckeningen zijn die van den beroemden Ingres, die do Fransuhe kunst van David, langs uérin, in de handen der nieüwerea heeft overgebracht. Wij hebben hier, van Ingres: het portret van Taurel, van zijn bruid (al ia 1816 geteekend), vaa den Heer Thévenin, en bovendien eene teekening- van zijne Francesca da, Elmini, die, ah variant van de door Reveil gegraveerde schilderij, een hoog belang aanbiedt. De andere door 'alleeren C. Ed. Taurels etskunst hier te-rug-gegevea teckeningen zijn alle aan beroemde kunstenaars te danken. Men heeft er: het atelier van Bervie, door Honriquol Dupont; het profiel van Léon Cogniat, door hem-zelven en eene jachtnimf van den zelfde; een kompozitia Pifferari door Jean Alaux en dergelijke schilderachtige figuren van Léopold Robcrt; een landschap van Michalon; klooster nabij Frascati, van A. Leblane, en eindelijk een genrestukjen in de tuiuen der Villa Médicis door Aimable Coutan. Behalve deze prenten, waarbij vooral do portretten uitblinken door eea trouwe uitdrukking vaii den geest un de manier der oorspronkelijka meesters, vindt ineii in dit album enige hoogst belangrijke brieven, ia volmaakt fdksimilee weergegeven. Ook zijn As noticcs over de verschillende kunstenaars en de toestanden van het eerste, vierde dezer eeuw bewerkt met at de smaak en degelijkheid, die meu van den Heer C. Ed. Taurel gewoon ia. De 52 folio-bladzijden druks zijn met geen minder zorg bewerkt dan de afdruk der platen; terwijl het geheel in een eenvoudig smaakvolle rood-linnen portefeuille, met gouden lijnverciersel, vervat is. De Heer Taurel kon zijn waardigcn vader geen edeler gedenkteekea stichten en heeft tevens alweer enige gewichtige dokutnenten geleverd voor do Jtiiiinirc int i int der europeesche kunst. Het werk is uitgegeven te Amsterdam bij de Heeren Buffa en Frederifc Muller, in den Haag bij Boussod, Valladon & Co. (oudtijds Goapil) Er zija niet meer dan 125 exemplaren van getrokken. In gcsn kunstbibliothcok mag het ontbreken. Het zal niet alleen tot de volledigheid, maar tot den luister er van grootelijks bijdragen. 10 Juni '85. Alb. Th, HET 62e KEDERRIJNSCHE MUZIEKFEEST. Aken, Mei '85. II. (Slot). 25 Mei dn (tweede dag) bracht cns nog Prometheus van Liazt en do laatste Finale dor Meistcrsingcr. ProiKCtheus is eeue Symphonische Dichtung", d. i. (wat den vorm be« treft) een werk wat hut midden houdt tusschen eene Syinphonie en eea Ouverture. Liszt heeft eene geheele rij van dergelijke werken geschre« ven; als: Tasso, Qrpheus, Jtfazcppa, Hamlet, enz. enz. 't Is moeielijk te onderscheiden welke hartstochten hier worden geschil derd. De toonkunst heeft hare grenzen, gelijk alle andere kunsten, 't Is onmogelijk den dief van 't hemelsche vuur en. de smart van den vastga» klonken lijder terug te geven, 't Ware zelfs een valsch streven ! Mijn buurman, die geen groot vereerder is der Lisztsche muziek, blies mij bij de uitvoering in 't oor. Hoort ge wel hoe do adelaar bijt!...'t Is oui eene leverziekte van te krijgen! Tot dergelijke vergelijkingen geeft deze soort van programmuziek aan» leiding. De componist heeft slechts in 't algemeen kracht, moed en vertwijfe ling willen schilderen. De titel geeft ondertusschen tot eenzijdig oordeel aanleiding, 't Valt evenwel niet te ontkennen, dat in Beethovens drama» tische ouverturen het onderwerp Coriólan, Leonorc?Fi.ddïo, Köniy Steplian, JEgmont zouder titel ook moeilijk terecht te brengen is. Doch deze werken worden slechts als voorspel gegeven, de S/nnphoniscliR JDichtungen van Liszt daarentegen gelden, voor een afgerond geheel. Nu, al zouden wij verder op den vorm ook veel aanmerkingen te ma ken hebben, Promctliws is een belangrijk werk, aus Eincm Gusz, schit terend (al te schitterend) van instrumentatie, niet onedel van motieven, en het werd daarenboven met a-plomb ten gehoore gebracht. Dit laatste kunnen wij ook van Wagners Finale gerust getuigen. Zulk eea koor hoort men op het tooneel natuurlijk nooit. Vaüde andere z^9

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl