De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 28 juni pagina 7

28 juni 1885 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

^ ,"< f -f» ^ & t i v*'" Vef' ~~ OE AMSTERDAMMER, WERKBLAD VOOR NEDERLAiND. " . " "j; . n i Pe fénfe ton «ijn tad*r TRI» spoedig verzwolgen, en de oude baron Le Perthujs de Vands moest zyne bezittingen zwaar belasten om Paul te ^ op een avond bg zijn zaakgelastigde was, werd bij door een 'getroffen, en viel dood neder! Denzelfden winter stierf tante Lison, eene zuster van Jeannes moeder, en d,e, oaflelukkige vrouw stpnd nu alleen. Gelnkltiff kwam haar iemand te hulp: Rosalie, wier man was gestor ven. Z^ bestuurde weldra bet gebeele huishouden, en regelde alle zaken, want.Jeanne, door het verdriet oud geworden, was daartoe te zwak en besluiteloos. Daar haar vermogen sterk was geslonken, moesten Les Peuples" verkocht worden, en gingen de beide vrouwen in een klein huisje nabjj Goderille wonen. jpaay Jeanne niets meer van haar zoon hoorde, smeekte zij hem eindelijk terug te bomen. Paul antwoordde, dat hij dit zou doen, indien zijae moeder hem toestond te trouwen, met de vrouw, die met hem naar En geland was gegaan, en hem steeds getrouw was gebleven Jeanne, die fiare toestemming niet wilde geven, hoorde geruimen tijd niets meer van fcaar.zopn, tot er op eens een brief kwam, waarin Paul haar mededeelde, dat'a\jne vrouw van een meisje was bevallen, en i;og slechts eenige uren had te leven. Hy verzocht nu zijne moeder het kind tot zich te nemen. Basale vertrok naar Parjjs om hét kind te halen; den derden dag kwam cjj terug, Jeanne, die naar hek station te Beuzeville was gegaan om haar aften»len, zag Rosalie met een wit pak in de armen uit den trein stappen. Jeanne wilde tot haar gaan, maar zij vreesde te vallen, zoo krachteloos was gjij van aandoening. fiosalie kwam echter naar haar toe," reikte hare meesteres het kindje ofir, «n men stapte In een rijtuig om naar huis te gaan. ? (Slot volgt.) Van eene Sultane en andere Gediclilen, door FIOBE DELLA NE VB. Sneek, H. Pijtteivsen, Tz. 1884. In den bloeitijd der spreekbetn-f-vervnllingen bij onze vaderlandsche" fienootschappen van letteren of gezellig verkeer, traden Tollens of Withuys somtyds op, zonder dat het auditorium wist, waar de gevierde spreker het over hebben zou". Tollens was de grootste hollandsche dichter. Hij woonde zoo hoog op -den Paraas, dat men zich ontzag hem Mijnheer" of WelEdele Heer" te intituleeren (de Amsterdammers althands de bewoners des Rottestad waren gemeenzaam genoeg met den man, die, Tolgends Dr. Wap, onder anderen in zeeme-lappen" handelde). Hij had een slechte voordracht: en daarom hoorde men allerliefst een gedicht van Tollens, ge:deklameerd door zijn schitterenden vriend, Prof. des Amorie van der Hoeven. Withuys werd, in zijn ongemeen dichttalent, misschien niet genoeg gewaardeerd; maar hij had een prachtige diepe stem en, als hij optrad, was de deftigheid zijner fyzionomie onbetaalbaar. Hij droeg fraai voor. In allen geval Tollens en Withuys beklommen steeds 1 d* katheder als Muzenzonen (=; dichters). Somtijds echter waagden zij 't in proza te spreken Ik wou, dat gij de gezichten van de hoorders gezien hadt! Zij wenschten in stilte dien orateur mal avisénaar de Mokerhei, en hoöweinig merkwaardig de geleverde verhandeling" steeds ware zij werd nog. ver onderschat, zjj werd gruwelijk miskend; eij was nog minder dan niets. Meen vooral niet, dat het gehoor dit duidelijk liet blijken. Daarvoor zgn wö, Hollanders, te goedhartig, te meegaand; ik zou zeggen te fataoenlijk, als ik er niet wel getuige van was geweest, dat men letterkun digen van den fijasten geest duidelijke teekeuen van ongeduld gaf, wan neer zij een half nur langer spraken" dan doorgaande. Prof. Geel heeft ook ergends gewaagd van de te-leur-stelling, die men ondervindt, wanneer een spreker iets anders levert dan waartoe het audi torium zich heeft voorbereid. Het verschijnsel is onmiskenbaar. Niet in de mate als Tollens en Withuys, met hun proza, heeft het beurtelings tedere en frissche, altijd zuivere, vaak beminnelijke talent van Fiore del!* Neve ons te-leur-gesteld met zijn Van eene Sultane." 't Is een bevallige titel: men denkt beurtelings aan Byron en Rückert, aan de IQQl-Nacht en zelfs als men wat lektuur heeft aan Ploris ea Dlanceflosr en het Soudaens dochterken". De naam vaa den auteur is een waarborg, dat de zinnelijke reuk werken niet, tot bedwelmens toe, het gemoedsleven overheerschen zullen: men verwacht zich op iets uit de fijne, geromantiseerde oostersche waoreld (zonder diepe natuurstudie), met een zekere naïeviteit opgevat en voorgedragen (?Yan eene S."). Voords denkt men, dat het verhaal van de Sultane de stemming, zoo niet de sfeer, zal aangeven, waarin het heele boek door (115 blz.) de lezer gebracht wordt. In een en ander vergist men zich. De 79 quatrains zijn gewijd aan de mededeeling, dat de dichter, als student, in zijn gehuuvde kamer het {lithografiesch?) beeld eener Sultane tegen den wand had gevonden; en dat ,deze prent hem, als eene andere ScheJterazadc, velerlei verhalen gedaan had: Nieuws uit hemel, hel en aard; Duizend en n nachtverhalen, Vaak 't vergeten dubbel waard." Ware die Sultane maar wat beter geïnspireerd geweest, en had de dichter ons dan haar sprookjens maar meegedeeld! Toen bij hem de illusiën" ijdel" bleken, vroeg bij zich toch nog, of dégulden vruchten der werklijkheid de zeepbelkleuren" van Ayesha's droomen wel waard waren?" Hoe gaarne hadden wij iets van die zeepbelkleuren genoten! want dat het schoone vergankelijk is, maakt het niet minder gewensclit. Boven de 100 eerste bladzijden van het bevallig bundeltjen wordt bat motto Van eene Sultane" herhaald: tnaar wat de bestemming van deze schikking is, heb ik niet mogen ontdekken. De laatste stnkjeus krijgen tot bovenschrift Overdrukjes'', om dat zij reeds vroeger uitgegeven werden. Hat tweede gedicht (in 5-voetige rijtnloze vaerzen) is getiteld Paola". Het is het geheimzinnig verhaal van een deiiigjan'gen schilder, met name Claudius, die een kind heeft aangenomen (een vondeling, een meisjen), die zieh-zelven diets maakt, dat hij haar tot een groote schilderes,wil opleiden, alleen voor de kunst wil laten leven maar later, als zij op een schoonen, Florentijnschen knaap", Orlando, verliefd wordt, natuurlijk merkt, dat hij haar eigenlijk beminde. Hij wag, toen hij haar aannam,het slachtoffer geweest van eene onwaardige, die zijn leven verwoest had, en toen na Paola, ook van verdriet bezweken was (Orlando was gestprven niet buiten toedoen van Claudius) klaagde hg, dat hij zich twee Verlo ren levens" had te wijten. De nieuwere kunst vraagt minder naar het «paf, dan naar het ?toe Vooral op het laatste kan hier, voor de détails, een huldigend andwoord gegeven worden. De-meeste schilderingen doen het talent van Fiore della Neve alle eer aan. Minder diep, komt het ons voor. zijn de zielsgehéimen doorschoun-d. De toestand van Glaudms, na dat hij voorbedacutelijk het einde van Qflando verhaast had, is niet ter aanschouwing gebracht en het wijsgeerig slot van het gedicht is koud. Op Paola" volgt een bevallige serenade, waarin het fraaye woord nacMaromen op droomen rijmt. Het iseenkieschgeuoegen/deeindklahken van bastaartwoorden in samenklank te viaden met hollandgche vormen. Bet volgende vinde hier een plaats: ANGIOtETA. Van morgen bij de vroegmia, Ben 'k naar haar kerk gegaan; £D toen ze er uit zou komen, Bood 'k haar den wijkwast aan. 't Gebet-boel; in de handen, Met neergeslagen oog, Gelijk aan Kaulbacb'a Gretchen, Trad ze uit den grauwen boog 't Was of op 't reine voorhoofd, Ontdaan van ied'ren pronk, Met 't licht der altaarkaarsen Eau straal van vroomheid blonk. Bij prevelde een gebed nog, Terwijl zij voorwaarts trad; Ea maakte aan 't geurig water Haar tecd're vingers nat. Ik fluisterde: Angioleta"...; Toen zag zij op naar mij; Ik heb voor u gebeden," Zoo sprak ze en ging voorbij. Een keurig stukjen. De derde strofe is niet heel klaar. In 'tkerkportaal lichten de outerlcaarsen niet meer. Het volgend weemoedig sonet is zuiver en lieflijk gedacht. Jammer dat de laatste regel zoo zwak is. In Estella" wordt onderzocht, of de liefde, door Wolfram von Eieren&«c/«ofweldiedoor Tannhüuser bezongen, de ware is. De dichtej tracht de aandacht zijner geliefde door beurtelings verhevene en liefhjke voorstel lingen te boeyen; maar te-vergeefs. Toen verhaalde hij,haar een laffe grap uit het weeklijksch blad" (?Tijl Uylenspiegelj'") en plotslijk verrees zij als ten leven. De slotsom is: Wilt gij dar liefde wezen n verklaren ? Zie, hoe de schoonheid zeU uw liefde tait." Duidelijk is 't mij niet en harmoniesch even-min. Eene romance, getiteld Lotte-Gretchen" beschrijft in tedere lijnen de te-leur-stelling van een boerenmeisjeu, dat voor Grcichen gepozeerd heeft. Pont-Audemer" is een goed geschilderde legende, van een broeder met wolvenaard, die zijn broer, nabij een zwaiten modderpoel, uit miünenijd om het leven brengt. Het aangrijpende in het verhaal is, dat, als de moordenaar zijns broeders lijk in den graf kuil geworpen heeft, het oogenblik daarna het lijk er weer naast ligt. Eindelijk doodt hij ook zich-zelf. In muzikalen 'vorm wordt, met beurtelings elegante en natuurlijke wel sprekendheid, de historie geschetst van een valsche blonde natte'\ Heor nog eens naar Blauwe o ogen": 't Was blauw, niet het blauw van vergest-nüj-niet, Bescheiden, zwijgend en bleek, Ook niet het blauw van lobelia's, Aan d'oever der rustige beek. 't Was ook niet het blauw van de zomerlneht, Schoon dit van den hemel vertelt, Zelfs niet van de lucht, in het meer weerkaatst, .Waar 't zacht in de goiven versmelt. 't Waa vreemder, meer dat van den Zuideroaclit, Doorschijnend, lichtend en tliep, Y7aaron<Jer Venetiëfluisterend lacht, En 't gouden Palmyra sliep. Eet blanw van den wijkenden horizont, Vi'aar Lobengdu's boot in verdween... -liet 1'lanw, waarheen ijdele wenachen gaan, En onverhoorde gebeên. s dat geen charmante troebadoers-verzuchting? Een iuweeltjen. I)e laatste stukjens zijn: een treurig, deels satyriek, deels onderworpen 't Wasa'-lesvooi-bijgegaaa''; een fraaye, schilderachtige allegorie in soaet?vorm, Roemerswaie'' getiteld; eindelijk een meesterlijke schildering de Weduw" bij een kompositie van W. Steelink. Alles is voortreffelijk in dit gedicht: de schikking, de schildering, de dichtvorm, 't Is een der fVaaiste, diepst en gezondst, gevoelde, ongemeenste, van den rijken bundel. Wij hopen den begaafden zanger en pcnceelkunstenuar nog menigmaal, met nieuws proeven van z\jn merkwaardig talent, te ontmoeten. 25 Juni. Atb, Th. ?3e >

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl