De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 28 juni pagina 9

28 juni 1885 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

AMSTERDAMMER. WJEEKBiAD tOOR NEDERLAND. V ! ?*""* *"" * ? *"' Van d»ar dr brug *egt «W N» 'ttt»g»*8tt, vol van «cheepartoff, Voor d'Oorlogsman en Roover. En Branders, 900 wanneer- de brand B» Ooriogs komt te branden, Ten schntzel van ons vaderland, Ala vijanden 't aanranden. f Nu langs de schoone brouwerij Da Paarel, daar Scheepsbierea Gebrouwen wierden aan het IJ, Om t' Zeewaard te verstieren. Een weinig voort tot; d' Oosterkerk Daar ik ben ingetreeden, Die ik hield voor een Meesterwerk, 't Geen ik ook prees om reeden. Maar zegt; ik mij ligt zelf vergeet Door al te keurig kijken, Dus maak ik mij weerom gereed, Te gaan bestraate Dijken. Te zien beoosten Oostenborg 't Oost-Indisch maatseliaps wonder, En die 't besorgden haar voorzorg, Van boovenen tot onder. i l l i t Ik ligte ook mijn anker weer En hield mij ongebonden ; J5n zag de nieuw gemaakte beer, Gemetseld uit de gronden, Keek verder Oostwaard van de stad, Na Zeeburg t' zeewaard heenen, Regt uit langs Volkert Douwes Gat, En aa het fort met eenen. t i l J l ! l l \ 't i i , J Van daar zag ik al verder voort De nieuw gemaakte wallen, En liep verbij de Muijerpoort, Na mijn zelfs welgevallen. Totdat ik kwam aan Outewaal Na dat ik het kost peilen; Geen wonder ik bijna verdwaal Door gints en weer te zeilen. Dus dreef de wind mij windig voort, Met 't hoofd vol muiseuesten, Tot dat ik door een ander oord, Schier naakte de stads vesten, En zag vooruit d' opgaande rook, Op nieuw beboude gronden : Toen viel mij in, dat is de smook, Van die de kunst eerst vonden, Ora 't Kooren, 't geen den honger dooft; Doen d' eetenslust vertrekken; Maar dat van kragten meest beroofd, Tot swjjnendraf zal strekken. Dit was verlies na dat mij dagt, Waarom het mjj verveelde: Maar 'k nam niet wel, zoo 't scheen in acht. De winning, die 't uitdeelde, Aan die in 't Kooren steekt de brand, En weet door kromme slangen, Te met al sagjes naderhand, De geest daar van te vangen. Dit was de Staaten brandewijn. Om dorst te konnen lessen, Voor die niet al te dorstig zijn. Na halve en heele fleschen; Geluk ik reeds vrij veele ken, Jie eerst maar halfjea dronken. Nu mutsjes drinken door 't gewen, Tot dat zy zijn beschonken: ..;.;.,!.:. ; .:; Van hier week ik al zagjes voort Ter Weesper straat en slaisen, En liet ter slinkerhand die poort En 't plein, met weinig huisen, En d' Amstel, op die zelve kant. 'k Begon om huis te decken, Tot dat mg zoo hand over hand Het doolhof scheen te wenken: Alsof dat doolwerfc zeggen won: Kom rust wat van al 't dooien. Neen dagt ik, ik mijn tred behou» De zorg is mjj bevoolen: Maar trad zoo binnen in de kerk Der smousjes, rondom smeerig, Daar rook het mij al vrij wat sterk, Dres ging ik weg; begeerig Om 't ongeboud gebouw te zien Van Joodsche Portugeesen Toen quam teregt de tijd gebiên, Dat ik naar huis moest weesen. Ik had U op een gezellig avondje genood lezers, en is de poëzie nici van de vsrhevenste, het heeft u, hoop ik, toch niet verdroten dat ik u in 't gezelschap van Sybrand Feitama den Oude en zijn vrienden bracht. Ik deed het vooral omdat noch Witsen Geysbeek, noch van der Aa, bijzon der met hem in kennis schijnen te zijn geweest en het toch wel aange naam is die 17e eeuwsche neringdoenden in hun kring eens te ontmoeten. Wij hebben de familie Feitama iets nader leeren kennen en 't kan geen kwaad, zijn geschrift dat veel meer eigenaardige stukjes bevat, eens in herinnering te brengen. Volgens Van der Aa heeft de Maatschappij van letterkunde te Leiden nog drie andere werkjes van dezen Sybrand in haar bezit. Daar bij het exemplaar dat ik voor mij heb, diezelfde werkjes bijgebonden zijn, zou ik er bijna uit durven besluiten dat dit alles is wat van hem in druk gekomen is. Die drie zijn getiteld: Het hert aan Jezus zijn beminde geheiligd. Gebed om wel te terven. S. Feitamaas uitbeeldingen van Staaten, ambagten en neeringen. De beide eersten zijn zonder plaats of jaar, het laatste is 't Amsterdam in 1G85 gedrukt voorden autheur." Dit bijvoegsel doet mij vermoeden dat geen groot getal exemplaren is opgelegd en de boekskens dus betrekkelijk zeldzaam kunnen zijn. Het hert aan Jezus zijn beminde geheiligd," bestaat uit 18 zeer goed uitgevoerde gravures in 80., gegraveerd door C. de Mallery en uitgegeven door J. Galle, die ook in andere werkjes o. a. Hoburgs Levendige Hertstheologie wel voor komen, maar waarbij nu 18 tienregelige bijschriften van S. F. Sr. gedruktzijn. Het gebed om wel te sterven" is het eerste gedicht van zeven, die afzonderlijk schijnen uitgegeven te zijn en opgedragen werden aan Me,j. Mobach, eene ons onbekende vriendin van den dichter. Het bevat onder andoren een huwelijksdicht op Lambert ten Cate Hz. later de vriend van S. Feitama Jr. en Christina du Floo. Het laatste werkje is 110 blz. grojot en bevat in alfabetische volgorde, in quatreinen, de meer of minder eigenaardige omschrijving van ambachten, waardigheden, enz. Het is uit dit laatste werkje dat de beide versjes zijn aangehaald die in den aanvang van dit opstel voorkomen, over het lantaarndragen en de straat lantaarn. En hiermede verzoek ik u mij te ontslaan van mijn geleide. De drogistwiukel op het Datnrak is lang verdwenen. Sybrand Feitama is zijn Elsje gevolgd naar de plaats waarnaar hij heeft gestreeft, tot hij bij haar in vreugde leeft." Zijne gedichten zijn wellicht meer verscholen geble ven dan zij verdiend hadden, vooral om hun plaatselijk belang; en om nu eenigszins te voldoen aan de verzekering door een zijner lofdichters gege ven, noodigde ik u uit tot kennismaking. Deze schreef: De naneef die nog lang is zoek, zal u bedanken voor dit boek." Zou 't waar zijn ? , Amsterdam. G. v. Rijn. Frantz van Feteghem, Fers flamancls en francais, Bruxelles chez Henry Kistemaeckers. De jonge dichter, wiens verzen onder dezen titel aan het Fransch en Belgisch publiek aangeboden worden, is ons Nederlanders op het gebied eener andere kunst bekend geworden. Frantz van Peteghem heeft te Lokeren in België, waar hij geboren werd, zijne studiën als architect aangevangen, die hij in 1879 aan de Academie te Brussel voortzette. Hij behaalde daar vijftien prijzen. In 1883 kwam hij naar 's-Hage vol gens overeenkomst met de aannemers der Passage. Omtrent zijn aandeel aan het ontwerpen der buitenfacade van de Passage ontspon zich in de kolommen van het Vaderland een strijd, die bewees, dat de jonge archi tect niet minder vaardig met de pen was, dan hij beweerde met de teekenpen te zijn. Ouder de ontwerpen voor den Amsterdamschen Beursbouw deed zich dat, onder het motto Persévérance" ingezonden, met onderscheiding opmerkeu; het, was van Frantz van Peteghem; de 26 jarige architect toonde daarin vinding en smaak. Zijn bundel verzen, onder den titel Vers jlamands en francais versche nen, getuigt dat het in zijn hoofd woelt van grootsche plannen, die een uitweg zoeken. Al missen de gedichten nog al te zeef de litteraire vol maaktheid en zelfs het machtige dat, ondanks dit gemis, zou kunnen indruk maken, het is den opmerkzameu lezer onmogelijk niet te gevoelen, dat hier iets nieuws, iets werkzaams, iets vooruitstrevends bedoeld wordt. Frantz van Peteghem maakt, wat meu zelden bij een Fransch dichter die een uitgever heeft kunnen vinden, zal ontmoeten, fouten tegen de spelling, b(e)aume, ir(r)isó, en tegen de gemakkelijke franscbe prosodie. Op blz. 18 vindt men: Essence capiteuae oiïbonrdonne lavie. Pden de | ce ga | souilletnent Fébriïe qni tonchat la corde de l'envie Ou du j conteii | tement; op blz. 13: II tait iitetidn dans nno pose triste, I.c front couvert, ba^nó dan* son ri'Ve cTavtista S u. r Ie | rongs l divan. | Lea maina l noncha j lamment Au-Jcs | BUS de | !u !;ti', \ d'nu l c; i ger rao;i j vemsnt -tiiiiuaiciit i.'niipa'ieiico on vaguait ba pensc^.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl