Historisch Archief 1877-1940
AMSTERDAMMER. WJEEKBiAD tOOR NEDERLAND.
V
! ?*""* *"" * ? *"'
Van d»ar dr brug *egt «W
N» 'ttt»g»*8tt, vol van «cheepartoff,
Voor d'Oorlogsman en Roover.
En Branders, 900 wanneer- de brand
B» Ooriogs komt te branden,
Ten schntzel van ons vaderland,
Ala vijanden 't aanranden.
f
Nu langs de schoone brouwerij
Da Paarel, daar Scheepsbierea
Gebrouwen wierden aan het IJ,
Om t' Zeewaard te verstieren.
Een weinig voort tot; d' Oosterkerk
Daar ik ben ingetreeden,
Die ik hield voor een Meesterwerk,
't Geen ik ook prees om reeden.
Maar zegt; ik mij ligt zelf vergeet
Door al te keurig kijken,
Dus maak ik mij weerom gereed,
Te gaan bestraate Dijken.
Te zien beoosten Oostenborg
't Oost-Indisch maatseliaps wonder,
En die 't besorgden haar voorzorg,
Van boovenen tot onder.
i l l i t
Ik ligte ook mijn anker weer
En hield mij ongebonden ;
J5n zag de nieuw gemaakte beer,
Gemetseld uit de gronden,
Keek verder Oostwaard van de stad,
Na Zeeburg t' zeewaard heenen,
Regt uit langs Volkert Douwes Gat,
En aa het fort met eenen.
t i l J l ! l l \ 't i i , J
Van daar zag ik al verder voort
De nieuw gemaakte wallen,
En liep verbij de Muijerpoort,
Na mijn zelfs welgevallen.
Totdat ik kwam aan Outewaal
Na dat ik het kost peilen;
Geen wonder ik bijna verdwaal
Door gints en weer te zeilen.
Dus dreef de wind mij windig voort,
Met 't hoofd vol muiseuesten,
Tot dat ik door een ander oord,
Schier naakte de stads vesten,
En zag vooruit d' opgaande rook,
Op nieuw beboude gronden :
Toen viel mij in, dat is de smook,
Van die de kunst eerst vonden,
Ora 't Kooren, 't geen den honger dooft;
Doen d' eetenslust vertrekken;
Maar dat van kragten meest beroofd,
Tot swjjnendraf zal strekken.
Dit was verlies na dat mij dagt,
Waarom het mjj verveelde:
Maar 'k nam niet wel, zoo 't scheen in acht.
De winning, die 't uitdeelde,
Aan die in 't Kooren steekt de brand,
En weet door kromme slangen,
Te met al sagjes naderhand,
De geest daar van te vangen.
Dit was de Staaten brandewijn.
Om dorst te konnen lessen,
Voor die niet al te dorstig zijn.
Na halve en heele fleschen;
Geluk ik reeds vrij veele ken,
Jie eerst maar halfjea dronken.
Nu mutsjes drinken door 't gewen,
Tot dat zy zijn beschonken:
..;.;.,!.:. ; .:;
Van hier week ik al zagjes voort
Ter Weesper straat en slaisen,
En liet ter slinkerhand die poort
En 't plein, met weinig huisen,
En d' Amstel, op die zelve kant.
'k Begon om huis te decken,
Tot dat mg zoo hand over hand
Het doolhof scheen te wenken:
Alsof dat doolwerfc zeggen won:
Kom rust wat van al 't dooien.
Neen dagt ik, ik mijn tred behou»
De zorg is mjj bevoolen:
Maar trad zoo binnen in de kerk
Der smousjes, rondom smeerig,
Daar rook het mij al vrij wat sterk,
Dres ging ik weg; begeerig
Om 't ongeboud gebouw te zien
Van Joodsche Portugeesen
Toen quam teregt de tijd gebiên,
Dat ik naar huis moest weesen.
Ik had U op een gezellig avondje genood lezers, en is de poëzie nici
van de vsrhevenste, het heeft u, hoop ik, toch niet verdroten dat ik u in
't gezelschap van Sybrand Feitama den Oude en zijn vrienden bracht.
Ik deed het vooral omdat noch Witsen Geysbeek, noch van der Aa, bijzon
der met hem in kennis schijnen te zijn geweest en het toch wel aange
naam is die 17e eeuwsche neringdoenden in hun kring eens te ontmoeten.
Wij hebben de familie Feitama iets nader leeren kennen en 't kan geen
kwaad, zijn geschrift dat veel meer eigenaardige stukjes bevat, eens in
herinnering te brengen. Volgens Van der Aa heeft de Maatschappij van
letterkunde te Leiden nog drie andere werkjes van dezen Sybrand in haar
bezit. Daar bij het exemplaar dat ik voor mij heb, diezelfde werkjes
bijgebonden zijn, zou ik er bijna uit durven besluiten dat dit alles is wat van
hem in druk gekomen is.
Die drie zijn getiteld: Het hert aan Jezus zijn beminde geheiligd.
Gebed om wel te terven. S. Feitamaas uitbeeldingen van Staaten,
ambagten en neeringen. De beide eersten zijn zonder plaats of jaar, het
laatste is 't Amsterdam in 1G85 gedrukt voorden autheur." Dit bijvoegsel
doet mij vermoeden dat geen groot getal exemplaren is opgelegd en de
boekskens dus betrekkelijk zeldzaam kunnen zijn. Het hert aan Jezus
zijn beminde geheiligd," bestaat uit 18 zeer goed uitgevoerde gravures
in 80., gegraveerd door C. de Mallery en uitgegeven door J. Galle, die
ook in andere werkjes o. a. Hoburgs Levendige Hertstheologie wel voor
komen, maar waarbij nu 18 tienregelige bijschriften van S. F. Sr.
gedruktzijn. Het gebed om wel te sterven" is het eerste gedicht van zeven, die
afzonderlijk schijnen uitgegeven te zijn en opgedragen werden aan Me,j.
Mobach, eene ons onbekende vriendin van den dichter. Het bevat onder
andoren een huwelijksdicht op Lambert ten Cate Hz. later de vriend van
S. Feitama Jr. en Christina du Floo. Het laatste werkje is 110 blz.
grojot en bevat in alfabetische volgorde, in quatreinen, de meer of
minder eigenaardige omschrijving van ambachten, waardigheden, enz. Het
is uit dit laatste werkje dat de beide versjes zijn aangehaald die in den
aanvang van dit opstel voorkomen, over het lantaarndragen en de straat
lantaarn. En hiermede verzoek ik u mij te ontslaan van mijn geleide. De
drogistwiukel op het Datnrak is lang verdwenen. Sybrand Feitama is
zijn Elsje gevolgd naar de plaats waarnaar hij heeft gestreeft, tot hij bij
haar in vreugde leeft." Zijne gedichten zijn wellicht meer verscholen geble
ven dan zij verdiend hadden, vooral om hun plaatselijk belang; en om nu
eenigszins te voldoen aan de verzekering door een zijner lofdichters gege
ven, noodigde ik u uit tot kennismaking.
Deze schreef: De naneef die nog lang is zoek, zal u bedanken voor
dit boek." Zou 't waar zijn ?
, Amsterdam. G. v. Rijn.
Frantz van Feteghem, Fers flamancls en francais, Bruxelles
chez Henry Kistemaeckers.
De jonge dichter, wiens verzen onder dezen titel aan het Fransch en
Belgisch publiek aangeboden worden, is ons Nederlanders op het gebied
eener andere kunst bekend geworden. Frantz van Peteghem heeft te
Lokeren in België, waar hij geboren werd, zijne studiën als architect
aangevangen, die hij in 1879 aan de Academie te Brussel voortzette.
Hij behaalde daar vijftien prijzen. In 1883 kwam hij naar 's-Hage vol
gens overeenkomst met de aannemers der Passage. Omtrent zijn aandeel
aan het ontwerpen der buitenfacade van de Passage ontspon zich in de
kolommen van het Vaderland een strijd, die bewees, dat de jonge archi
tect niet minder vaardig met de pen was, dan hij beweerde met de
teekenpen te zijn.
Ouder de ontwerpen voor den Amsterdamschen Beursbouw deed zich
dat, onder het motto Persévérance" ingezonden, met onderscheiding
opmerkeu; het, was van Frantz van Peteghem; de 26 jarige architect toonde
daarin vinding en smaak.
Zijn bundel verzen, onder den titel Vers jlamands en francais versche
nen, getuigt dat het in zijn hoofd woelt van grootsche plannen, die een
uitweg zoeken. Al missen de gedichten nog al te zeef de litteraire vol
maaktheid en zelfs het machtige dat, ondanks dit gemis, zou kunnen
indruk maken, het is den opmerkzameu lezer onmogelijk niet te gevoelen,
dat hier iets nieuws, iets werkzaams, iets vooruitstrevends bedoeld wordt.
Frantz van Peteghem maakt, wat meu zelden bij een Fransch dichter
die een uitgever heeft kunnen vinden, zal ontmoeten, fouten tegen de
spelling, b(e)aume, ir(r)isó, en tegen de gemakkelijke franscbe prosodie.
Op blz. 18 vindt men:
Essence capiteuae oiïbonrdonne lavie.
Pden de | ce ga | souilletnent
Fébriïe qni tonchat la corde de l'envie
Ou du j conteii | tement;
op blz. 13:
II tait iitetidn dans nno pose triste,
I.c front couvert, ba^nó dan* son ri'Ve cTavtista
S u. r Ie | rongs l divan. | Lea maina l noncha j lamment
Au-Jcs | BUS de | !u !;ti', \ d'nu l c; i ger rao;i j vemsnt
-tiiiiuaiciit i.'niipa'ieiico on vaguait ba pensc^.