De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 5 juli pagina 10

5 juli 1885 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

fvK* ??v, S 10 DE AMSTERDAMMER, WEEK-BLAD VOOR NEDERLAND. No. 419 ingenomen heeft. In deze heerschappij van het een e geslacht boven het andere ligt eene aanmatiging, welke in 't geheel niet overeenkomt met het natuurlijke standpunt en met de ware beteekenis van het woord liefde". Maar wat moet er dan van het huwelijk worden, wanneer de vrouw den man niet meer ondergeschikt is? Dat is de angstige vraag van vele mannen. Eene waardige, veredelende instelling, die geluk en vrede aanbrengt, in plaats van de tegenwoordige, die den vrede wegneemt, in plaats van (zooals tot nu toe) een toevlucht te zijn voor de vrouw om eene positie te krijgen. Niets dan reine, zuivere liefde mag de oorzaak z$jn, waarom de vrouw een huwelijk sluit, wil zij zich boven het peil van diegenen verheffen, welke hare liefde voor geld verkoopen, wil zij eene nakomelingschap voortbrengen, die den drang in zich voelt, deze gekochte genegenheid met wortel en tak uit te roeien. Bij al hetgeen er gedaan wordt, om de vrouw eene betere positie te bezorgen, schijnt men toch het juiste punt niet getroffen te hebben, want de ongetrouwde vrouw, die eenzaam door het leven gaat, zal toch geene bevrediging hebben: alle pogingen moeten namelijk van het middelpunt uitgaan, om de maat schappelijke verhoudingen zoo te maken, dat iedere vrouw kan huwen. De reden, dat dit niet zoo is, ligt in de ongunstige plaats,^lie de vrouw inneemt, in de voorrechten, die de man boven haar heeft. Laten wij het maar ronduit zeggen: Zoolang de staat duldt, dat er inrichtingen bestaan, waarvan de mannen gebruik kunnen maken zonder dat hun goede naam er het minst ónder lijdt zoolang moeten natuurlijk een groot aantal meisjes ongetrouwd blijven. Elk volwassen wezen, dat ongehuwd en zonder nakomelingschap leeft, staat buiten het groote verband der nienschelijke maatschappij, waarin iedereen eene plaats moet willen en kunnen innemen, want: het leven van hem, die eenzaam staat en de liefde ontbeert, is gelijk eene dorre vracht, die nooit tot rijpheid komen zal. ledere man of vrouw daaren tegen, bij wio geest en lichaam, verstand on gemoed gezond ontwikkeld zijn, moet de waarheid daarvan gevoelen en naar zijn vermogen mede werken tot verstandhouding en veredeling van het menschelijk geslacht. Deze waarheid beheerscht de zienswijze der schrijfster, uit wier werk wij in ons volgend artikel eenige nadere aanhalingen zullen doen, ten einde het beschaafde publiek met hare scherpe opmerkingsgave en juiste wijze van uitdrukking in kennis te stellen. M. D. G. (Slot volgt.) INHOUD VAN TIJDSCHRIFTEN. fortefettillt, 4 Juli. L. H. Ebtrson, Beknopt Leerboek der bouwkunde, door B. F. Plasschaert. Ons laatste woord over de zaak Bogicr. Taco IL de Rfer, Vronwen door vrouwen geteekend. Entil. Miclidet, Courier de Paris. he tiated Venus. Strij J tegen bastaardwoorde.... Familienamen. Ylaamscbe gelegenlieidssej.icbten. Feuilleton: .A. van der VMe, over Champfletiry. Spectator, 4 Juli. Berichten en mededeelingan. -- Westvlaanweh en NederlanJsch nog eens! door Johan Whikler. De Leidsche optocht van 18S5 nit een kastanjeboom en van elders bekeken, dopr W. F. Nargailttnt. r- De adelaar des throons, door Louis Couperus. Zeesieljzer, Ko. 4. Torquato Tasao, III. Catnlle Mendès, donr IJfH-ne StrnrM. Een paar op merkingen, door Pnl I)e Munt. Fraaie Letteren: Potgieter, Personen en OnderWerpen, door W. GosJer. Tony Bergman, Tsvee Reianovellen. Wetenschappen: Darwin, Da Afstamming van den Mensch, door J}. K. <le Haan. Brouwer'» Geïll. Encyclopaedie. Catalogus van do Mij. ter bev, van do belangen des Eoekh. Feuilleton: Vietor Hn<jo in Nederland. Berichten: Aanslaande uitgaven. Blauw op groen. Benoemingen Mij der Net]. Letterk. Wallis'. Voretengnnsf. Schenking aan de Gron. Universiteit. Nederl.-Belg. Academie. Edouard Dnnliler. Ter eere van Kinker. Marie Daal, Anna. Journalistenkring. Prov. Dvontsche Crt. Jnry Antw. tentoonst. Bekroning in België. Prijsvraag Willemsfonds. Nieuwe- uitgaven in Nederland.' Dr. Jan ten Brink, Onze hedendaagsche letterkundigen. ?2.50 MILITAIRE ZAKEN. MONNIKENWERK. De StaatS'Courant van 18 Juli. jl. hpeft, ter algemeene kennis gebracht het, door den Minister van Binnenlandsche Zaken aan den Koning uitge bracht rapport, betreffende de sterkte vaii den eersten ban der schutterijan op l Januari van dit, jaar, en zulks ter voldoening aan de slotbe paling van Art. 8 van het, Koninklijk Besluit van l Augustus 1839. Staatsblad No. 357." Uit de daarbij overgelegde staten blijkt dat die sterkte bedroeg: Dienstdoende, rustend. Ie categorie (ongehuwden en gehuwden 20.152 55.748 man. of weduwnaars zouder kinderen) 2e ., (na hunne inlijving gehuwden 14:533 21.570 n en in 't bezit van kinderen) Totalen 4(1085 77.318 man. Totale sterkte van den eersten ban: 118,003 man. Dit, ia alzoo het ge tal schutters, dat, ingevolge het bepaalde hij Art. 78 der schutterijwct van 11 April 1827 (Staatsblad No. 17), bij een dringend" gevaar tegen den vijand kan worden aangevoerd en stelt de sterkte voor der keu rcompagniën, die ? volgens Art. 28 dier wet bij de korpsen scluitterjj moeten zijn. Van die 118,003 man nu hebben er vroeger bij het leger gediend: Dienstdoende. Rustende. als onderofficier of korporaal: 1,164 636 man, a soldaat of milicien: 9,669 17,251 Totalen 10,833 17,887 man/ Totaal generaal: 28,720 man; d. i. ruim V* van het geheel. Zonder ons aan overdrijving schuldig te maken, mag derhalve gezegd worden, dat de eerste ban niet meer dan 28,720 eenigssins geoefende leden telt. Om tot deze bedroevende wetenschap te geraken, moet volgens de bepalingen der Artt. 6, 7 en 8 van het aangehaalde Koninklijk besluit van 1839 elke drie maanden door de gemeente- aan de provinciale besturen en door deze laatste aan het Departement van Binnenlandsche Zaken eene opgave worden ingediend en daarvan, in een algemeenen staat, aan den Koning verslag worden gedaan. Welk ander nut levert al dit werk op? Zoodra toch, met het oog op eventueelen oorlog, het leger wordt gemobiliseerd, de miliciens daartoe opgeroepen en de schutterijen mobiel gemaakt worden, moet de geheele organisatie dezer laatste wor den gewijzigd en is zelfs plaatsvervanging toegestaan, zoodat alle van te voren gemaakte nominatieve numerieke staten van nul en geenerlei waarde meer zijn. De jaren 1830 en 1870 bewijzen de waarheid van het boven staande. Hoe is het mogelijk, dat man zich zoo lang heeft kunnen blijven ver lustigen in het maken van al dat monnikenwerk", dat men, met het oog op de hooge eisehen, welke thans aan eene krijgsmacht worden gesteld, en waartoe in oorlogstijd ook de landstorm gerekend wordt te behooren (Art. 82 der schutterijwet), niets doet om de schutterijen voor te bereiden voor hare taak verdediging des vaderlands (Art. 188 der grondwet) ja zelfs jaren lang in gebreke blijft, om. hare sterkte te brengen op het getal van 2 put. der bevolking. (Kon. Besl. 19 Sept. 1867, Staatsblad No. 100) Wij kunnen op al deze vragen geen ander antwoord geven, dan dat do geheele zaak behandeld wordt door personen, die onbekend zijn met hetgeen te dezen opzichte uit een militair oogpunt noodigis, engelooven zelfs, dat die personen alle pogingen tot verbetering, welke door het Departement van Ooriog worden gedaan, tegenwerken, om hunne be trekking niet te verliezen. Van algemeene bekendheid toch is het, dat in schntterijzaken do Referendaris, Hoofd der afdeeling Nationale Militie en Schutterij" aan het Departement van Binnenlandsche Zaken, de man is, wiens adviezen door den Minister getrouw worden opgevolgd, omdat hij da wet zoo uitstekend kent, dank zij de langdurige routine in het bureel vertrek opgedaan. Maar die kennis van de practijk der wet is eene geheel andera dan degene, welke daarbuiten wordt verkregen. Om bovendien een juist oordeel over de verwachting eener deugdelijke volkswapening te kuunen vellen, -moet men eene bepaalde studie maken van hetgeen uit. een militair oogpunt daarvoor wordt gevorderd; zal deze studie nu met vrucht kunnen geschieden, dan behoort men op de hoogte te zijn van de vorderingen der mili taire wetenschap en of' dit gezegd kan worden van genoemd Hoofd, vermeenen wij met eenigen grond te mogen betwijfelen,vooral afgaande op de resultaten. Immers, tot de vereischten van eeae krijgsmacht behoort dat zij goed geoefend en gedisciplineerd moet, zijn; verder goed bewapend en uitge rust, en last not least zoodanig georganiseerd, dat zij op den kreet: Te wapen" in den korst mogelijken tijd verzameld is en gereed om den strijd met den vijand te aanvaarden. Wat van dit alles zien wij bij de schutterijen; welke stemmen doen zich uit haar eigen boezem hooren ? Eene zaak bevreemdt ons zear, namelijk, dat door genoemd Hoofd, dia toch den Minister moet bijstaan in zijne taak van uitvoering te geven aan de verschillende wettelijke en andere bepalingen, geen zorg is gedragen voor de naleving van het Kon. besluit dd. 19 Sept. 1867 (Staatsblad No. 100), waarin gezegd wordt, dat in elke gemeente de sterkte der schutterijen 2 man van de 100 inwoners (het aantal berekend naar de laatste tienjarige volks telling) bedraagt en dat in alle gemeenten, welker bevolking binnen den besloten kring of omtrek der gebouwen 2500 zieleu en daarboven bedraagt, eene dienstdoende schutterij moet zijn. De tegenwoordige sterkte der schutterijen dateert van het jaar 18G7 en is gegrond op de bevolking van 'jl December 1859, terwijl de laatste volkstelling heeft plaats gehad 31 December 1879. Tengevolge van dit onverklaarbaar verzuim is de sterkte ruim 14000 man minder dan zij behoorde te zijn en mist, men in 53 gemrenten dienstdoende schutterijen. Of zoude het een gevolg wezen van il e overweging, dat die uitbreiding slechts monnikenwerk" is? Zoo ja, waarom dan niet reeds lang het voorstel gedaan, om de geheele schutterijwet intetrekken en te vervangen door de bepaling, dat de schut terijen zullen gevormd worden uit de gepasporteerde miliciens, gedurende vijf jaren als reserve van de onderdeelen, waarby zij vroeger gediend heb ben, dienstplichtig te houden. Deze maatregel zoude aan de gemeente besturen zeer welkom zijn en niet minder voor de tegenwoordige schut* terplichtigen, terwijl het leger er door gebaat, zoude zijn. Maar dan verloor immers de afdeeling Nationale Militie en Schutterijen aan het Departement van Binnenlandsche Zaken alle redenen van bestaan, eu moesten de betrekkingen van Reverendaris ad f 3000, Hoofdcommies ad f2700, Commies ad f2000 ec Adjunct-commies ad f1250 worden op geheven ? Zoude de vrees hiervoor niet eene der redenen zijn van alles en de overbrenging der uitvoering van de wetten en Koninklijke besluiten betreffende de nationale militie, de schutterden en de iveerbaarheidsvereenigingen, naar het Departement van Oorlog, waarbij deze zaken wegens haren aard behooren, tegenhouden ? Wij gelooven van wel, doch tevens, dat al ons geschrijf' pvenah dat, waarover wij in bovenstaande regelen deu staf braken, blijken zal monnikenwerk" te zijn. Waarom dan ook met zulke radicale wijzigingen voor den dag te komen als : afschaffing der tegenwoordige schutterijen,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl