De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 5 juli pagina 12

5 juli 1885 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 419 fi * ' Ha ** ? l* *F "t Zoo gezegd, zoo gedaan. Het prtjplelfl stöfld vol eigen quipages en huurrtjtuigen, en de menschen stroomden van en naar de broeikassen. Juist kwam n elegante jachtwagen aanrijden, getrokken door twee prachtige paarden en Waarin slechts een heer en eene dame gezetei waren. Hij was een knap, welgevormd man met een eenigszins slaperig gezicht; zij een ten volle ontwikkelde vrouw van eett schitterende schoonheid en met weelderige vormen, die zelfs aan Oostersche begrippen van schoonheid zou hebben voldaan, niettegenstaande de Oosterlingen, zooals bekend is, de vrouwelijke bekoorlijkheden pondsgewijze beoordeelen. Zij droeg een nauw sluitend zwart kleed met een hoogrooden strik, op de borst, en door haar sluier heen kon men bespeuren hoe betooverend schoon haar Bleek gelaat was, en welk een gloed er lag in haar schit terende zwarte oogen. De heer bleef in het rijtuig zitten om op de paarden te passen, terwijl zij de plant ging bezichtigen. Ik hoorde hen Engelsch . spreken. Dus zeker een Lord met eigen equipage, dacht ik. Ik volgde haar. »Moet ik deer zijn?" vroeg zij mij in het Engelsch. >Yes", antwoordde ik, vooruitgaande om de -deur der broeikas voor haar te openen. Zij dankte met een bekoorlijk glimlachje. En daar stond ik aan hare ljde bij den rand van het bassin. Een groote waaierpalm breidde beschuttend zijn bladeren over onze hoofden uit, rondom ons slingerden zich velerlei tropische planten, en aan onze voeten wiegden zich de bladeren van de reuzenplant, de Victoria Regia, terwijl haar half ontloken witte bloem op de watervlakte scheen te sluimeren. Maar ik lette minder op de bloem aan mijn voeten dan op de prachtige bloem aan mijn zijde. Ook zij was een Victoria Regia, even grootsch in schoonheid en ontwikkeling als die vorstelijke plant. s Ach, gij liefelijke lelie uit het groene Albion!" dacht ik, hoe gaarne zou ik u niet met koesterende zorg overplunten lusschen de Noorsche rotsen, wanneer niet reeds een slaperige Lord u mét zijn goed gekocht had, om u te laten wegkwijnen in een van die oude Engelsche kasteelen, die ik zoo goed ken uit de romans van Mrs. Braddon!" sZeer schoon, inderdaad!" zeide mylady. fcZeer schoon!" herhaalde ik met een teederen blik. Ik had nooit te voren gedacht dat ik zulk een taalkundige was. Wel had ik on school Engelsch geleerd, maar gesproken had ik hét nooit, en nu vloeiden de woorden van mijn lippen als de kralen van den rozenkrans eener non. De liefde was mijn woor denboek en ik vond er zonder moeite ieder woord in dal ik behoefde. Wat ik wel zeide? Ja, dat weet ik nu niet meer, en zelfs indien ik het wist, zou ik hét u niet zeggen, want in een andere taal zou het niet klin ken. Zoo iets verliest te veel bij de vertaling. Dit durf ik echter beweren, dat ik belangwekkend, geestig, ja zelfs welsprekend was, en dat ik er bepaald verliefd moet hebben uitgezien. Mijn wangen gloeiden en het bloed snelde als vuur door mijn aderen, nTaar het was daar binnen ook zoo vreeselij k warm, er heerschte be paalt* een tropische hitte, en in zulk een temperatuur ontwikkelt alles zich buitengewoon snel. In de heete luchtstreken worden de vruchten in n enkelen dag rijp, en zijn de vrouwen ver welkt op haar vijftiende jaar. Wat wonder dan dat het plantje mijner jonge liefde met bliksemsnelheid omhoog schoot in een temperatuur van, de hemel mag weten, hoeveel graden! Zij wendde zich om, om heen te gaan. »Wil u mij toestaan u tot uw rijtuig te begeleiden, Mylady?" »\Vat ik u bidden mag, neen! Mijn man is zoo verschrikkelijk jaloersch. Hij mocht eens op u schieten!" «Is hij daar dan zoo gauw mee?" »Ja hij is geweldig geoefend. Hij zou een vlieg van uw neus kunnen schieten, zonder u leed te doen, als u maar even sul woudt blijven staan. Ik geloof bezwaarlijk dat ik in zulk een geval stil zou kunnen staan, en gevoelde weinig lust nader kennis met den Lord te maken. >Vaarwel, Sir!" klonk het zacht van haar roode lippen- nog n laatste blik uit haar zwarte oogen en Vicloria Regia mijn Victoria Regia, was verdwenen. ' Alles dunkte mij een schoone droom geweest te zijn. Ik sloeg de oogen op en kwam eerst nu tot het besef dat ik niet alleen was. Er waren vele bezoekers, en recht tegenover mij aan de andere zijde van het bassin, stond Helga Johnsen, die mij mot verwijtende blikken aanzag. Maar misschien kent u Helga Johnsen nog niet? Zij is zeventien jaar, en moet dezen zomer haar eindexamen van de hoogere burgerschool doen; zij is de dochter van den rijken koopman Johnsen, die in hetzelfde stödeke woont, waar mijn va der als predikant gevestigd is, en is een lief, zacht meisje met kastanjebruin haar, dat in een dikke vlecht langs haar rug neer hangt. Van onze eerste kinderjaren af zijn Helga en ik speel kameraden geweest; onze ouders zouden gaarne zien dat wij een paar werden, en ik van mijn kant heb altijd veel van haar ge houden; maar op dit oogenblik verachtte ik mijzelf bijna om mijn dwaze jongens-verliefdhcid. Hoe kon ik mij nog langer verheugen in het bescheiden grasbloemtje, nu ik de bedwelmende geuren had mogen inademen van die schitterende plant uit het zonnige zuiden? »Wie was die chique dame, waarmee je zooeven in gesprek waart'.'" vroeg Helga, die intusschen bij mij gekomen was. »Een Engelsche lady." »Komaan, jij durft!''. Zij zag er laatdunkend uit en ik was erg afgetrokken, terwijl we, beiden zeer ontstemd, samen naar de slad terugkeerden. »Groet Mylady van me!" zeide Ilelga spijtig, toen ik haar tot aan de deur van haar woning vergezeld had. Ik verwaardigde mij niet te antwoorden, en ging naar mijn kamer, waar ik in ver twijfeling een half fleschje bier dronk. Dien nacht werd ik gekweld door akelige droomen. Ik zag mijzelf in het groote bassin rondspartelen, terwijl de Lord op mijn overhemdsknoopjes mikte, die ik bij mijn aanneming van Helga Johnsen caudeau gekregen had. Het werd dien dag laat eer ik op en aangekleed was. Ik ging een wandeling langs de wallen maken en liel de frissclie zeewind mijn gloeiende slapen opkoelen. Was het mogelijk? Ja, zij was hel, mijn Vicloria Regia, die daar alleen, geheel alleen kwam aanwandelen! Een zijden kleed, rijk geplooid en gegarneerd, golfde om haar vorstelijke gestalte, zij was schoener dan ooit, en glimlachte reeds in de verte toen zij mij gewaar werd. Ik ging haar tegemoet, en wij namen plaats op een der banken. Ik begon met te zeggen dat ik gelukkig was haar te ontmoeten en eindigde met te zeggen dat ik ongelukkig was, wijl ik haar beminde. Zij gaf mij te kennen dat zij gehuwd was. Wat deed dat er toe! Mijn liefde was immers rein als de sneeuw op de bergen van mijn geboorteland, platonisch als die van Dantc, van Pelrarca! Zij zou mijn Beatrice, mijn Laura, mijn ideaal zijn! In mijn hart zou ik oprichten een broeikas van louter goud cti kristal, mijn liefde zou de zon zijn die koesterende warmte schonk, en in een vijver gevormd door mijn tranen, zou zij eeuwig bloeien. Zij, mijn liefelijke Victoria Regia! Nu eersl was mij mijn ware roeping klaar geworden aan haar dankte ik het mijn eigen ik gevonden te hebben. Een dichter zou ik worden, om in romancen en sonnetten haar lof ie verbreiden over de geheele wereld. Zij hoorde mij glimlachend aan. Ik weet niet of zij mij geheel verstond, ik weet ook niet of ik wel zuiver Engelsch sprak, en of ik er niet een groot aantal noorsche woorden doorheen has pelde, maar in ieder geval begreep zij wat ik bedoelde. »Ge zijt een groot kind!" zeide zij, en gal mij een tikje met haar eenen handschoen, dien zij uitgetrokken had. Ik greep haar hand, een blanke welgevormde hand, versierd met een aantal ringen, en bedekte die met kussen. Zij stond op. »Ik moet gaan. Als men ons eens zag!" »Zal ik u nimmer meer ontmoeten?" »Misschien. Kom van avond in Tivoli." Nog n glimlach van haar roode lippen, nog n laatste blik uit haar zwarte oogen, en Victoria Regia was op nieuw verdwenen. Bij mijn tehuiskomst vond ik een briefje van den heer Johnsen. Hij was zooeven in de'stad gekomen, moest mij de complimenten van mijn vader overbrengen, en noodigde mij uit om bij hernia het hotel te komen dineeren, om daarna mei hem en Helga naar Tivoli te gaan. Ik kon niel anders dan de uilnoodiging aannemen, en hoopte wel gelegenheid te vinden van hem weg te alippun^ en mijn aangebedene te gaan zoeken. Ik was dien middag aan tafel in een schitterend humeur, en JJclga was eveneens opgewekt en gelukkig. Arm kind! oc wcW; kon zij vermoeden dat een andere vrouw reeds de cerepluals iii mijn hart. ingenomen had! Toen wij iri Tivoli waren dwaalden mijn bukken ie veivocïs zoekend de zaal rond. Zij was nergens ie zien, indien 20 ci XG

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl