De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 5 juli pagina 13

5 juli 1885 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERÏUMMEB, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. £?? weest was, ik zon haar dadelijk onder duizenden opgemerkt hebben. Met afgetrokken geest volgde ik de voorstelling. De heer Johnsen had wjjn besteld, en ik ledigde het eene glas na het andere. Ilelga zag mij met beangste blikken aan. Eindelijk was het stuk ten einde. Er moest nog volgen: >optreden van den beroemden Amerikaanschen schutter-koning met zijn echtgenoote." Gedurende de pauze liep ik den tuin eens rond. Nergens een spoor van Mylady. Zij had tntj dus voor den gek gehouden. Toen ik mijn plaats in de zaal weder ingenomen had, ging juist het scherm omhoog. .Het. tooneel stelt een bosch voor en wat zie ik is het een spel mijner verhitte verbeelding? Helaas, neen, het is de meest droeve werkelijkheid. Mylord treedt op, gekleed als een amerikaansch woudbewoner, met een buks over den schouder, en hem volgt, al huppelend Victoria Regia, mijn liefelijke Victoria Regia, in vollen bloei en gekleed in een soort van fantastisch badcostuum. Zij groette minzaam lachend naar alle zijden, hief beide armen omhoog als wilde zij naar de diepte duiken, nam een kleine kamer buks, en begon daarop met duivelachtige juistheid schijf te schieten. Ik zat letterlijk versteend, terwijl mijn starende oogen alles als irt een droom waarnamen. Ik zag hoe zoowel zij als Mylord de meest bewonderenswaardige geoefendheid in het schieten aan den dag legden, hoe zij ten slotte tegen den want werd geplaatst, terwijl haar echtgenoot, als een tweede Wilhelm Teil, een rauwen aardappel, of zooals het eenigszins verzacht op het programma uitgedrukt stond: een appel van haar hoofd schoot. , Een storm van toejuichingen trof mijn gehoor. Zij kwam nog eens bevallig huppelend op, hief haar beide armen omhoog als wilde zij naar de diepte duiken, en groette minzaam lachend naar alle zijden. Nog een glimlach van haar roode lippen, nog n laatste blik uit haar zwarte oogen, en Victoria egia was verdwenen. Ik bleef onbewegelijk zitten, smartelijk aangedaan, alsof iedere kogel uit haar kamerbuks mijn hart getroffen had. Alzoo dus! Zij, de koningin van mijn hart was niet anders dan een schietkoningin, en die zelfde glimlach, die mij zoo zalig gemaakt had, deelde zij kwistig uit aan den eersten den besten lummel, die aan de deur zijn entree betaalde! Een zacht handje werd op mijn schouder gelegd, en een paar vriendelijke oogen zagen mij vol deelneming in het gelaat. »Ben je ziek?" vroeg Helga. »Je ziet zoo bleek." »Neen, ik ben een oogenblik ziek geweest, maar nu is het weer over." t Misschien is dat schieten hinderlijk voor je geweest?" »Integendeel, dat schieten heeft mij juist veel goed gedaan." Wij wandelden samen den tuin in. Helga's vader was vooruit gegaan. Ik zou niet precies kunnen zeggen waarover Helga en ik onder weg spraken; maar aan de deur van het hotel gekomen, hield ik zeer lang haar hand in de mijne. »Heb je ook nog een boodschap aan je vader?" vroeg mij de heer Johnsen. »Ja, als u wilt, kunt u hem zeggen dat ik een goed examen gedaan heb, en maken zal dat ik spoedig verder kom, want ik ben nu met Helga verloofd, en " ?Bravo! mijn jongen, wel gefeliciteerd, hoor! Bravo!' >Stil, waarde schoonpapa, niet zoo luid! U weet dat men nooit te spoedig roepen moet Victoria, Regia!" voegde ik er zacht bij, terwijl ik een afscheidskus drukte op de lippen van Helga Johnsen. Uil DE HERINNERINGEN VAN EEN PENNELIKKER, door Aquarius. De Eerste dag op Kantoor. *k Had een beerlijken dag achter den rug. Met een paar oudere broeders was ik naar buiten geweest, in Haarlem's omstreken, in het Bloemendaalsche bosch had ik woudgeuren opgesnoven en ik had in de duinen genoten; aan den witten koepel was een kostlijk middagmaal gebruikt, nit salade, harde eieren, aardappelen en pannekoeken bestaande en toen wij huiswaarts moesten trekken en wij op den heerljjken weg van Bloemendaal naar Overveen kuierden, zeide eensklaps een mijner broeders: Kijk eens, daar zitten twee van je aanstaande bazen !" Met eerbiedigen schroom keek ik op en ontwaarde twee kleine villa's; voor ieder dier villa's zaten eenige personen zich te' vermeien in de balsemgeuren die de vallende avond met zich bracht. BWat agn na m'n bazen ?" vroeg ik fluisterend. Die heeren met asch-pottan op het hoofd,", luidde het antwoord. Toen keek ik scherper toe en ik zag twee personen die hooge, grijze hoeden roegen en ik boog als een knipmes en ik nam mijn pet af op hoogst eerbiedige wijze en zóó diep, zóó diep als ik tegenwoordig wellicht mijn hoed niet voor den burgemeester zoude afnemen; mij komt het voor, dat dit kras gezegd is. Het was danj ook geen kleinigheid, zoo in de onmiddellijke nabijheid twee steun-pilaren van den Amsterdamschen handel te zien zitten, die morgen mijne patroons zouden zijn; ik nam nog eens mijn pet af, meende te zien dat de heeren mij toeknikten en toen togen wij verder naar Bavo'a veste en zochten de ouderlijke woning in Amsterdam weder op. Wat ik daareven vertelde, geschiedde op den derden Augustus van het jaar achttienhonderd en zooveel, die op Zondag viel; die Zondag was een dag met een gaatje voor mij geweest, want ik had genoten voor drie en toch, toch wachtte mij, gelukzalig menschenkind, nog hooger genot. Het was 's Maandags verschrikkelijk warm, maar ik bemerkte er niet veel van; gelijk een pauw wandelde ik door de straten, want ik had een nieuwen jas aan, die van een afgedankten dito van mijn' vader was gemaakt; de pet die ik op het hoofd had, aanschouwde niet in de Hal steeg het eerste levenslicht, maar was niet minder dan een echte marine pet uit de fabriek der firma Froger; voorts had ik, en dat was waarlijk geene kleinigheid, een broodje in een der achterzakken dat in papier gewikkeld was; een kantoorheer", had ik met rechtmatigen trots tot mijne oudste zuster gezegd, kan niet met een trommeltje bij den weg loopen, dat is goed voor een schooljongen!" En zoo wandelde ik dan, niet al te langzaam, want mijn hart trok naat dat vurig begeerde kantoor, verder en eindelijk stond ik voor het heilige der, heiligen waarin ik voortaan arbeiden zoude om te trachten ook een steun-pilaar te worden. Ik moest een paar treden af en door een donkere gang, daarop! moest ik een trap bestijgen en toen stond ik voor een deur waarop een plak kaat bevestigd was dat de mededeelingen behelsde wanneer de firma betaaldag hield en dat men verzocht werd om zonder brandende pijpen of sigaren op het kantoor te komen. Ik Mopte, maar kreeg geen antwoord; daarop klopte ik nog eens, maar de stilte van het graf bleef heerschen en dus trok ik de stoute schoenen aan en duwde de deur open, hetgeen ongemakkelijk genoeg ging, aangezien er een tegenwicht aan bevestigd was. Ja!" riep een grove stem. . ?*?... Dat die stem van achter het groene beschot moest komen, dat aan een reusachtigen lessenaar bevestigd was, begreep ik onmiddellijk; tot mijn spijt ontwaarde ik echter niets van den eigenaar er van. Meneer," begon ik, terwijl ik achter de balie bleef staan, ik ben de nieuwe jongste bediende." O zoo," klonk het, ben je Aquarius, nu, kom dan maar binnen, hang je pet aan dien haak en ga op die kruk zitten; wij zullen je straks wel wat werk geven." Ik volgde de gegeven bevelen en nam, toen ik rustig zat, mijne nieuwe omgeving, maar vooral den kortaangebonden spreker eens op. Het was een oud man met grijze haren en eene witte das, hij droeg een bril met zwaar zilveren montuur en een versleten fluweelen kalotje, Lees jij ook wel eens eene courant", vroeg hij eensklaps, Zelden mijnheer", antwoordde ik bedeesd. Zoo! maar nu je eenmaal op kantoor bent en dus ook wel aan 't trantenlezen zult komen, kan ik je deuze krant, de Amsterdamsche weet je, sterk anrecommandeeren; die krant is conversatief weet je, en van, het conversatisme motten we het hier hebben; vat je V" Jawel mijnheer!" antwoordde ik, maar ik had letterlijk niets gevat. De ourle heer zette zijn lectuur voort en ik peinsde over de vraag of hij wellicht een van mijn chefs kon zijn; maar neen, daar zag de man tooh heelemaal niet naar uit; dan misschien de boekhouder? Ook dit kwam mij niet waarschijnlijk voor, want niettegenstaande witte das, grijze haren, bril en kalot had de man toch niets deftigs en bovendien scheen hij de kunst van lezen niet bijster machtig te zijn en mocht er eerder van spellen sprake wezen. Overtuigd dat het raadsel vroeg of laat wel opgelost zoude worden, keek ik eens rond; er stonden twee brandkasten in het kantoor, een lessenaar voor zes personen en eenige groote houten kasten, terwijl al die voorwerpen aanwezig waren, die op een richtig kantoor niet gemist kunnen wordon. Eensklaps kraakte de deur; een jonge man met een heel pleizierig uiterlijk trad binnen. Goeie morgen!" riep hij heel joviaaK Goeden morgen, mijnheer!" sprak ik en ik stond van mijn kruk op.' Houd je gemak, ouwe jongen," zeide de nieuw-aangekomene, ben jij Aquarius ?" Jawel Mijnheer l" Wel, het doet mij plezier kennis met je te maken; mijn naam is Berg: ga jij nu maar naar je hok, Hein, wij kunnen je thans missen als kiespijn." Misschien zoude ik minder geschrikt zijn wanneer de twee brandkasten eensklaps eene ronde-dans waren gaan uitvoeren, dan thans nu ik hoorde op welke eigenaardige wijze die grijze oude heer was toegesproken; de man wierp giftige blikken op den heer Berg, bromde geweldig, maar zonder dat men zijne woorden kon verstaan en verdween door een ander vertrek, dat, naar ik later bemerkte, het vertrek des chefs was. Mijnheer Berg," stotterde ik, wie ia die oude heer en woont hij heusch in een hok?" Dat is onze kantoorknecht", zeide Berg lachende, en dat hok is eigen lijk een tuinhuis, waarin hij des zomers verblijf houdt; als het des winters koud is, hokt hij bij de meiden iu de keuken. Het is een vervelend sujet, die oude snaak, en hij kan zeuren van belang; bij zal jou zeker wel allerlei wijsheid verkocht hebben?" Neen, hij heeft mij enkel wat van het conversatisme verteld, maar daar begreep ik niemendal van." Toen bedoelde hij conservatisme, zie je; de oude pruik heeft de klok hooren luiden, maar hij weet niet waar de klepel hangt. Het is een prachtexemplaar van het uitstervende type kantoor-knecht"; hij verbeeldt zich in gemoede dat bij bepaald onmisbaar is en tocb. voert hij niets ander»

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl