Historisch Archief 1877-1940
AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 419
i.
n
R
v
maar altijd dat het een voorrecht ia Hagenaar en tevens lid der Witte
Sociëteit te z§n. Terwijl het overige Nederland, dat het voorrecht niet
had mogen genieten, den achoonen optocht in loco te gaan bewonderen,
zich met de doode letter in de krant, had moeten behelpen, zagen wy
hem hier, op oni gemak, op de maat onzer schoone muziek niet vol
komen terecht genaamd de Koninklijke Militaire Kapel langs ons
heen trekken.
't Was inderdaad fraai en ik wist niet wat meer te bewonderen, de
flinke, knappe jongelui zelven, of hun glinsterende en keurige kostumes;
de ongedwongenheid en de gratie waarmede ze zich in hun ongewonen
?n voor velen nogal weerbaratigen tooi bewogen, of hun beminnelijke
welwillendheid om zich door een opeengepakt nieuwsgierig publiek te
laten aangapen.
't Scheen dat de natuur zich dezen Zondag ernstig had voorgenomen,
krachtig mede te werken omaan het aangekondigd bezoek de meest, mogelijke
aantrekkelijkheid te geven, 't Was heerlijk zonnig weer en niette warm.
''t Kon niet mooier. Hoeveel bezoekers er wel in de tent waren, dat kan
ik op geen honderden na ramen; ik zal maar zeggen: hun aantal was
legio; dan ben ik altijd 't naaste bij de waarheid. Dat er ditmaal hoege
naamd niemand kwam om te hooren, maar wel om te kijken, dit ligt
voor de hand. Ik zelf, die anders niet dweep met de Zondags-matinées
in de tent, om da eenvoudige reden, dat men er opgeprikt als op
visite zit, ik was er ditmaal bepaald heengegaan om mijn oogen den
kost te geven.
Ik had by deze gelegenheid een groote voldoening van mijn inschikke
lijkheid om Dinsdag te voren mijn drie dames naar Leiden te laten trek
ken, .terwijl ik zelf in de leege residentie achterbleef, waar ik geen
cbristenziel had om mee te praten, behalve den bediende in het Wiener-café,
van wien ik niet eens weet of hij wel een christen was, want ik heb
hem er niet naar gevraagd. Ik zou natuurlijk nu niet te weten zijn ge
komen, welke personages al die heeren gemaskerden voorstelden en welke
hun eigen namen waren, ala mijn vrouwelijk drietal me niet op de hoogte
had gebracht. Ik moest erkennen, dat mijn vrouw en dochters goed nit
?haar oogen hadden gezien en met zeer veel vrucht, de Leidsche historie,
belichaamd in heeren studiosi, hadden bestudeerd. Wat de eene toevallig
et juist meer wist, werd op zeer gelukkige wijze door de anderen
aangevuld, en zoo maakte ik kennis met al de doorluchtigheden en edelheden,
welke ons de eer van haar bezoek waardig keurden.
Dat heeren commissarissen den stoet ontvingen en dat de muziek hem
begroette met 't I V i v a t, dit was uitstekend; znaar minder correct
kwam 't me voor, dat onze hooge bezoekers de slechtste plaats kregen,
op een afbellend pad bij den slootkant, waar ze noodzakelijk den voor
bijgang moesten stremmen, wat evenwel niet belette, dat er van die
belangstellenden waren, wie 't niet schelen kon of ze voor onbescheiden
worden aangezien, en die nu opzettelijk tusschen de edelen, ridders,
knapen en krijgslieden doordrongen, om hen van zoo nabij mogelijk te
bekijken.
Ik verbeeldde me in mijn burgerlijken eenvoud, dat het nogal gekleed
zou hebben gestaan, als de Witte Sociëteit een kleine ruimte niet stoelen
en tafeltjes had opengehouden om de voorname bezoekers, de onaange
naamheid te besparen van óf een slechte, of in 't geheel geen plaats, of
va lang wachten een stoel of in 't geheel geen stoel te krijgen. Maar
zoo gekleed was de receptie niet. Mogelijk zijn heeren commissarissen wel op
zoo iets bedacht geweest, maar heeren leden en hun dames zijn op het punt
van plaatsen en stoelen zoo weinig onbaatzuchtig dat de commissarissen
misschien maar liefst niet hebben willen tornen aan 't prerogatief van
ieder lid in 't bijzonder om, waar hij kan, het beste voor zich te be
machtigen.
Hoe het zij, ik vond dat de ontvangst, uit het oogpunt der hoffelijkheid,
wel iets te wenschen overliet.
Als ik nu mijn gevoelen mag uitspreken over deze maskerade, en over
alle maskerades van deze soort, dan moet ik verklaren, dat ze mij niet
geheel kunnen bevredigen. Kostbaar waren de kostumes, dat is ontegen
zeggelijk; maar als ik al die nieuwe schitterende kleuren zie, dat al te
glimmend satijn, dat al te fijn en dun fluweel, die al te blinkende lichte
wapenrustingen, helmen, schilden, zwaarden, in 't kort al dat mooie,
nieuwe, lichte, elegante en popperige, dan verdwijnt voor mij de werke
lijkheid die dat alles moet weergeven geheel, om uitsluitend plaats te laten
aan een theatrale vertooning, een optocht in een opera. Hoe anderen
't maken, weet ik niet; maar hoe mooi en belangwekkend 'fc geheel ook
is, bij my laat het altijd een indruk van onvoldaanheid achter. Dit ligt
misschien wel uitsluitend aan mij die geen verbeeldingskracht genoeg be
zit, om in een uit den aard der zaak onvolkomen nabootsing, de werke
lijkheid te zien.
M^n dames waren enthousiast, dit behoef ik nauwelijks te zeggen,
en ik kon nu goed nagaan hoe ze moesten geweest zijn, toen ze, onder
den opwekkenden invloed van den edelen schuimenden champi", den
stoet, ten volle kompleet, onder haar raam zagen voorbijtrekken.
Ik waagde zoo terloops de opmerking, dat als de ridders, krijgslieden
en andere personages, die hier werden voorgesteld, eens uit hun graven
mochten verrijzen om met eigen oogen te aanschouwen, hoe ze hier waren
getransformeerd in fijne, gedistingueerde jongelui, gekleed in elegante,
juist-passende fantasie-pakjes of gepantserd in schitterend metaal, dat
den toets van een vingerdruk nauwelijks kon doorstaan, met een
knijpertje op den neus, een sigaar in den mond en een bittertje vóór
zich, dat die oude ridders en mannen van ijzer dan toch vreemd
zonden staan te kijken. Maar mijn vrouw wierp me een vrij min
achtenden blik toe en zei, dat ik altijd van die flauwe aanmerkin
gen had, en dat niemand 't mij ooit naar den zin kon maken.
Mijne dochters waren iets zachter in haar oordeel, maar ze verklaarden
dezen keer weer onbewimpeld, en voor de duizendste maal, dat ze een
papa hadden, die toonde niet den minsten smaak te bezitten. Ik trek me
dit volstrekt niet aan, want ik ben heel tevreden met m ij a smaak, dien
ik niemand wil opdringen, zelfs mijn vrouwelijke omgeving niet, wat ,
me trouwens ook al even onmogelijk zou zijn als om een gat in de Haan
te gooien.
Ik ben intussohen zeer tevreden met het bescheiden aandeel, dat ik
van de Leidsche feesten heb medegenoten, ea waarde heer, ik ben, nu ik
al die weelde en pracht heb gezien en van al die diners, soirees etcaetera
heb gehoord, nog vrij wat meer in mijn schik, nu ik zeggen mag, niet
te behooren tot die gelukkige papa's, van welke ik er Zondag eenige in
de tent heb gezien, die, trotsch op hun zoon den student, in zijn schit
terend maskeradepafc, na hem eerst te Leiden op zijn strijdros ofzegekar,
en daarna weer te voet te midden der Haagsche beau-monde te hebben
aanschouwd en bewonderd, woldra het hinkend ros zullen achterna zien
komen in de gedaante van een bundeltje rekeningen van wat ben je me.
Ja, ja, zoo'n maskerade met annexe festijnen en partijen is prachtig;
maar: riront bien qui riront les derniers, en als dat de bedoelde papa's
zijn, dan moogt ge op mij schieten. Pasquino.
KUNST.
Zangen uit Liana van Fiore della Keve, in
muziek gezet en den dichter hoogachtend toe
gewijd door S. de Lange. Opus 40.
Uitgegeven bij Brix vou Wahlberg, Amster
dam. Trijs /'1.80.
Zangen" en niet liederen" noemt de componist de muzikale ver
tolking van Fiore della Neve's poëzie, waarvan wij boven den titel afschreven.
Die titel is wel geschikt, om bij voorbaat de critiek te ontwapenen. Men
kan zich een denkbeeld vormen, ruim genoeg om aan de voortbrengselen
van alle meesters plaats te verleenen, van hetgeen men in muzikalen zin
door een lied, eene ballade, eene romance te verstaan heeft. Maar wat
is een zang"?
Wij verstouten ons een gissing te wagen. De heer de Lange heeft zich, zoo
als velen met hem, aangetrokken gevoeld door den tweeden bundel, dien
Fiore della Neve in het licht gaf. Den eersten bundel Eene liefde in
het Zuiden," die voor den componist een ontegenzeggelijk rijker en dank
baarder stof bevat, heeft hij waarschijnlijk niet gekend, want ware dit
het geval geweest, dan zou hij zich het genot niet hebben ontzegd van
zoovele bladzijden uit dien bundel in muziek te zetten," die onder de
handen van een man van zijne talenten zeker muzikale juweeltjes zouden
kunnen worden. In Liana vond hij eveneens menige bladzijde, die hem
voor eene muzikale vertolking uitnemend geschikt scheen. Doch de aan
dachtige lezing van den geheelen bundel moet hem aan het twijfelen heb
ben gebracht. In eene raeks van laat ons met den heer de Lange
zeggen: zangen", ontleedt de dichter de roerselen des harten van een
jongen man, die eene hopelooze liefde heeft opgevat voor de bruid zijns
broeders. Het onderwerp is tragisch, maar toch is het in Liana geheel
lyrisch behandeld. Die opvatting heeft natuurlijk recht van bestaan; de
dichter heeft voor lijn talent den meest geschikten vorm gekozen. Maar
zij bereidt, den componist onverwachte moeilijkheden.
Wil men zich hiervan overtuigen; men zie, welke keuze de heer De
Lange nit den bundel heeft gedaan. Uit eene serie van vijftien quatrains,
op de bladzijden 11?14 van den bundel voorkomend, koos hij er drie
om zijne reeks van zangen" te openen. De inleidende terzinen, die de
expositie bevatten, liet hij ongebruikt. Daarna maakt hij een sprong naar
bladzijde 77 en 78, en bij den derden en vierden zang" wordt zelfs de
de door den dichter gekozen volgorde omgekeerd. En toch doet de ge
heel e verzameling van zangen zich voor als een enkel, samenhangend
muzikaal geheel.
Men beschouwe deze opmerking noch als een verwijt voor den dichter,
noch als eene minder gunstige waardeering van den arbeid van den
componist. Beiden hebben, elk in hun eigen spheer, veel voortrefl'elijks
geleverd, maar de rechte harmonie is, naar het ons voorkomt, niet tot
stand gekomen. De Lange's toonzetting zal de juiste waardeering van
Fiore della Neve's gedicht niet bevorderen. Hij heeft het lyrische element
slechts bij uitzondering gevondon in dien concreten, bevattelijken
om een Duitsch woord te gebruiken bersichtlichen" vorm, dien de
nrasicus alleen gebruiken kan. Hij koos, wat hem voor muziek geschikt
voorkwam; interpreteerde enkele nummers, terecht en uitnemend, op
lyrische wijze; andere naar onze bescheiden meening veel te dra
matisch. Het resultaat is, dat men zeer belangwekkende, van groot meester
schap getuigende compositiën ten gehoore krijgt, maar geen Liana."
De bewonderaars van Fiore della Neve's tweeden bundel zullen waar
schijnlijk uiterst verwonderd zijn, als zij de fijne schildering van hun
geliefden dichter in dit muzikaal gewaad terug zien. Zij zullen stuiten
op eenigszins luidruchtigen hartstocht, op eene soms theatrale opvatting,
op wilde dissonanten, die hun weinig in harmonie zullen toeschijnen met
de dikwijls aangrijpende, maar toch altijd zoetvloeiende en liefelijke taal
van den dichter,
rt
M Hl
» «
Beschouwen wij, na deze algemeene opmerkingen, den bundel zangen"
nit een zuiver muzikaal oogpunt, dan kan ons oordeel, over het algemeen,
zeer gunstig zijn.
Zeer schoon is het eerste nummer, waarvan de eenvoudige, liefelijke
melodie zich volkomen aansluit bij den zacht-droefgeestigen toon der woor
den. Eene kleine bedenking hebben wg tegen den regel
J_fcrp:i~~
hoe is 't als drong hij recht-streeks in mijn har - te,
waar de klemtoon op in" eene zonde tegen de declamatie is, die des te
meer in het oog valt, omdat de componist aan het leggen van juiste ac
centen overal groote zorg heeft besteed.
In het volgende nummer (Animuto ~ C-dur) bootst de begeleiding op
gelukkige wijze de golvende beweging ua, waaraan de tekstwoordea
Straks maakt zich de bodem
Los van de effen ree