De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 5 juli pagina 9

5 juli 1885 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

f \ N0. ' O E AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. en hij ar woorden over hebben, is *t hun zaak". Ik geloof bepaald, dat hij ?egt haarlie, «aak". Het woord toesjoers (lees: toers.joers) wordt ook nooit in het Fransche verband door den krnyer gebezigd. Ze handelen toesjoers willekeurig" is, van % begin tot het eind, aan een ander idiotikon . dan dat opzer pothuizen ontleend. Dachaat mar ao toerójoers deur," zegt een, plat-Amsterdamraer, Maar zich te beklagen over de willekeur, waarmee iemant handelt", dit behoert volstrekt in die atmosfeer niet thuis; dat doen de deftigste nienscheh: leden van den Gemeenteraad, van Doctriniï, van de balie; reporters van dagbladen, enz. Ik geloof ook niet aan de mogelijkheid, dat een krnyer gezegd heeft dat staat niet ge kleed". Op zoo iets zou men zelfs geen commissionair in kruyenierswaren betrappen. Daar zou men allicht een zeehandelaar of een medearbeider aan een dagblad voor moeten zijn. De Heer van Maurik neemt veel waar; heeft de rechte methode, voor een tooneel- en novellenschrgver, die stoffen uit onze tijd behandelt. Maar het fijnste ontgaat hem wel eens. Hij zal bijv. in een gefotografieerd gesprek den genitief-vorm der en mijner gebruiken. Bij het ten tooneeie voeren van twee personen, is hij wel wat spoedig met de meest in 'toog vallende kontrasten te-vrede: blondines, die altijd blaauwe oogen hebben, staan steeds tegenover brunettes met bruine. De natuur-effekten in hun schakeeringen te ontleden, op te merken, dat het eenig onderscheid tusechen een eiken- en een lindenblad niet gelegen is in het proiiel, het sterkst getroffen te worden door de fijnste openbaringen van het sesthetiesch leven, i?dit heeft tot dusverre niet op den weg gelegen van den Heer van Maurik, en daar toch is, voor een deel, wel de toekomst der kunst in te zoeken; daarin leveren sommige jongere prbzadichters be wonderenswaardige blijken van vatbaarheid en talent. De taalvlekjens, die hier en daar in den bundel van den Heer van Maurik voorkomen, zullen wel hoofdzakelijk aan den zetter te wijten zijn. BI. 81 en 167, om der wille (elders: om de wille) dient iu om den" veranderd te worden. Op bl. 128 zal voor Thespis" wel een andere grieksehe naam te lezen gijn: want zoo ver bekend is, heeft die dichter nooit tempels" gehad. Eer ik de pen neerleg nog een woordtjen. De Heer van Maurik hoedt er zich in 't algemeen voor, bij het geeselen der zedelijke wanschapenheden en bij het bespotten der dwaasheden van de menschen, in het spoor der Teniïene-Bchrij\orij te glibberen. Hij is en blijft een kunstenaar, die weet dat de kunst eene jaloersche Godin is. Toch is aan de Heks van . Kernmenau" eenig konfessioneel streven 'niet vreemd. Het verhaal speelt in een roomsche omgeving. De auteur vindt daar in aanleiding om hot op te nemen vóór het gebed bij inspiratie en improvizatie, tegen het traditioneel en liturgiesch gebed. Hij laat hierop echter eene uitzondering toe. Bl. 92 wordt aan een stervende gevraagd, of men den Pastoor zal halen, om met haar te bidden. Keen," is het andwoord: maar bid gij met mij". Die gij" is een oude vrouw. Een Ave Maria?" vraagt deze. Neen l" Wat dan, kind?" Bid gij zelf voor mij, moeder Barbele!" Maar moeder Biirbele" is niet geïnspireerd. Bid dan toch!" herhaalde de stervende. Biirbele neemt nu haar toevlucht tot het Onse Vader, en dit was getroffen; maar het pleidooi lijdt schade: want het Wees gegroet ia evenzeer een citaat uit den Bijbel als het Onze Vader, en de tegenstelling der soorten vervalt dus. Aan het slot heeft eindelijk de oude vrouw geleerd te bidden wat heur hart haar ingeeft, la larle van den Pastoor, die, naar het schijnt, nog al erg voor de Ave Maria's was. Zulk een stuksken pleitrede verciert een schilderstuk niet. Maar wat zal men zeggen, in een tijd, als met grooten schrik verhaald wordt, hoe in het -Rijks-Museum het wapen van Drente een eereplaats heeft, en dat het wapen van Drente ft Vhorreur! een Madonna voorstelt! 't Is beklagenswaardig; vooral om de valsche voorstelling der feiten. In de eerezaal van het Muzeüm zijn 10 tympans, die o. a. de wapens van bet Kijk, van de Provinciën en van de hoofdsteden bevatten. De hoogste plaats wordt ingenomen door Nederland en Amsterdam : in den boog, daartegenover, staat als de minst beteekenisvolle Provincie het eer zame Drente. Niets belet echter, als men de dichteresse van het Magnificat (dat in alle oude Hervormde gezangboeken voorkomt) gaarne uit het «rapen verwijderen wil, haar netjens te overschilderen, an er bv. een Meppelder kluit voor in de plaats te zetten, Daar zal intusschen, hier ben ik zeker van, de Heer van Maurik niet aan meedoen: want zijne werken teekenen hem als iemant, die niet alleen een groot talent, maar een ruime ziel heeft. 2 Juli 1885, Alb. Tb. HET RECHT DER VROUW. Das Recht der Fran. Zürich 1885. Het werk, waarvan de titel hierboven vermeld is, geschreven door eene vrouw en ten doel hebbende hare gelijkstelling in rechten met den man, verdient ook in ons land in ruimen kring bekend te worden. Het is daarom, dat ik gaarne gebruik maak van de gelegenheid, mij in dit, weekblad aangeboden, ten einde het boek bij ons beschaafd publiek m te leiden. Wel vinden wij bij de schrijfster sommige vreemdsoortige ideeën, waarmede wij ons voorloopig niet kunnen vereenigen, wel stuiten wij bier en daar op wenschen, die tot het gebied der illusie behooren, b. v. waar onze'schrijfster in de voorrede de verwachting uitspreekt, dat haar werk het hart moge roeren van een menschlievend man, die invloed genoeg bezit om het lot der vrouw in het algemeen gelukkiger en drage lijker te maken (alsof n man hiertoe in staat ware en de vrouwen zich niet zelfstandig haar rechten moesten veroveren!) maar hare wijze van beschouwing is zoo origineel, hare bewijsvoering zoo krachtig, hare be doelingen zoo edel, hare opvatting van de toekomst der vrouw m een woord zóó onbekrompen, dat haar boek niet genoeg kan worden aangeprezen. In ons land is op dit gebied nog zeer weinig gedaan; wij staan b. v. nog verre achter bij Amerika en Engeland, waar de vrouwen zich allengs nebben vereanigd t ot verkrijgjng harer rechten. In Düitsohland is ook meer gedaan, terwijl Frankrijk zich niet onbe« tnigd heeft gelaten. In het kort, er openbaart zich in het buitenlandeen geest van verzet tegen overgeleverde en onhoudbare toestanden, die d« voprbodo is va.» ingrijpende verbetering. Nederland mag in deze bewev ging niet achterblijven. ?=- In de beschaafde wereld is de plaats, die de vrouw inneemt,* niet zoo gruwelijk, dat zg evenals vele vrouwen van Indiaansche stammen ia Amerika baar kind, als 'teen meisje is, liever bij de geboorte wildooden dan het tot hetzelfde lot veroordeeld zien, dat haar ten deel gevallen is; toch is de plaats, die de vrouw bij ons inneemt, nog altijd treurig genoeg. De plaats? Dat is het immers juist, de man kent er haar geene toe. Door eijne physieke meerderheid was hij altijd in staat de vrouw te beheersehen, met andere woorden, haar alle recht te ontzeggen. En zelfs nu nog ia den beschaafden toestand, waarin de menschen leven, waarin het vuistrecht niet meer bestaat, wordt dit toch tegenover de vrouw gehandhaafd. Voor haar bestaat er geene bestemming van den mensch, zij komt alleen met betrekking tot den man in aanmerking; alleen deze verhouding schijnt gewichtig te zijn. De slaven vonden strijders voor hunne rechten ala mensch. De onder drukte burgerstand kampte, totdat hij dezelfde positie had als de hoogere standen; tegenwoordig staat hem den weg open tot alle ambten en betrekkingen. Alleen voor de vrouw verhief zich nog geene enkele stem,. zij is maar" eene vrouw, zooals 'tin ons burgerlijk wetboek staat, zij' is den man gehoorzaamheid verschuldigd. En wanneer ook aleens een . fijngevoelig dichter haar lot niet benijdenswaardig vindt, dan zegt hij i ongeveer als Gcethe: Tot welk eenen kleinen kring beperkt zich hetf geluk der vrouw. Eenen ruwen echtgenoot toe te behooren is haar plicht en haar troost." Maar nooit komt het bij hem op, dat dit niet zoo zijn moest. Evenals den man, wanneer hij zijne krachten goed ontwikkeld heeft,; eene opofferende liefde voor zjjne betrekking eigen zal zijn, zoo zal het de vrouw, die zich meer ,tot een persoon, dan tot eene zaak aangetrokken gevoelt, eene behoefte wezen, zelfverloochening en zelfopoffering te toonen voor hen, die haar dierbaar zijn. Maar moet zij, omdat zij zoo geschapen f is, tot gehoorzaamheid geboren zijn ? Moet de man haar heer zijn, omdat zij, wat züliefheeft, gaarne vereert, wijl er eene zekere ootmoedigheid ial hare liefde ligt? Het natuurlijke gevolg van de heerschappij des mans is, dat niet meef het geluk van de ondergeschikte vrouw, maar het voordeel en het ge« noegen van den meester in aanmerking komt. Dat zal nu niet altijd het geval zijn. en ik geloof gaarne, dat men meegaande mannen vindt, die zorgvuldig het welzijn en het geluk der vrouw behartigen, maar dit zijn, zooals de ervaring leert, zeldzame naturen, die zelf 't meeste de on rechtvaardigheid inzien der bestaande verhouding; het grootste deel der mannen zal de macht, die hun op onrechtmatige wijze is toegekeadr op de eene of andere manier misbruiken. . De staat zal ook daarvan de na deelige gevolgen ondervinden. Wantfèer de man zich eerst gewend heeft, misbruik te maken van zijne macht tegenover een wezen, dat hem ondergeschikt is, zijnen wil altijd door te/ zetten, inplaats van dezen enkele keeren te regelen naar dien der vrouw, dan zal hij, wanneer zijne ontwikkeling gering is, niet licht eene macht en wetten boven zich dulden. Ja, de vrijmaking der vrouw van al den hatelijken dwang, die op haar drukt, die haar belet dien adel van karakter te bereiken, welke de grond slag tot het ware geluk is, moest elk waar menschenvriend prediken en ieder, die invloed op de wetgeving heeft, tot stand brengen. Onder vrijmaking der vrouw versta ik hare volkomene gelijkstelling met den man, waartoe de opvoeding veel kan bijdragen, en hare bevoegd heid tot het bekleeden van alle ambten en waardigheden. Dat nu klinkt wel zeer oproerig, en angstig vraagt de manfzich af: wie dan wel de zorg voor het huishouden moet overnemen misschien hijzelf wel! iWelk eene vernedering voor de waardigheid des mans. O ijdelheid der ijdelheden! Het zal bij verdere lezing van dit boek duidelijk worden, hoe ongegrond deze vrees is. De geleerden zijn 't allen daarover eens, dat de vrouw meer naar instinkt handelt en de man meer zijn verstand raadpleegt. Daarom be hoeven de handelingen van den een niet altijd achter te staan bij dia van den ander. Zoo zeker als het instinkt altoos in onwederlegbaar verband staat met de natuur, zoo zeker kan het daiir een steun en een leidsman voor het verstand zijn, waar dit laatste zich op 't oogenblik zelf onmachtig gevoelt. Welk eene schoone eenheid zou er bereikt zijn, wanneer men hiervan de proef genomen had b. v. in de staatkunde, in de wijsbegeerte, enz. Maar het instinkt moet door het verstand geleid worden, wanneer men een gelukkig samenleven in de maatschappij wil bereiken. Doeh geleiden wil niet zeggen een ander onderdrukken en zichzelf voor beter houden. Achting, toegenegenheid en zelfopoffering, waar 't het, welzijn van beiden geldt, wordt van beiden, van den man zoowel als van de vrouw gevorderd. Ligt er iets in dit verlangen, waarvoor een edeldenkend man terug moet deinzen? Laat hij, die het sterkste tegen de vrijmaking der vrouw is gekant, zich eens afvragen, wat de reden daarvan kan wezen. Ik vrees, dat hij er dan verschillende oorzaken voor zal kunnen opgeven: ten eerste de vrees, dat hij er iets bij zal kunnen verliezen; ten tweede de lust tot heersenen, (eene verkeerde uitwerking van de meerdere kracht der manne lijke natuur); ten derde de angst om genoodzaakt te worden, zich geeste lijk een weinig in te spannen, waar tot nog toe een gebiedent'<!>, ik wil" voldoende was; ten vierde ijdelheid en de wensch, alleen het voorwerp van vereering te zijn, zonder deze ook voor de vrouw te hebben. Ik ge loof, dat dit bij den middelstand nog 't meest zoo is, omdat men daar niet door vormen ecnigszius in bedwang gehouden wordt. Ware achting voor de vrouw schijnt den man belachelijk toe, want deze gaat niet samen met het hooge standpunt, dat hjj tegenover haar

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl