Historisch Archief 1877-1940
f \
N0. '
O E AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
en hij ar woorden over hebben, is *t hun zaak". Ik geloof bepaald, dat
hij ?egt haarlie, «aak". Het woord toesjoers (lees: toers.joers) wordt ook
nooit in het Fransche verband door den krnyer gebezigd. Ze handelen
toesjoers willekeurig" is, van % begin tot het eind, aan een ander idiotikon
. dan dat opzer pothuizen ontleend. Dachaat mar ao toerójoers deur,"
zegt een, plat-Amsterdamraer, Maar zich te beklagen over de willekeur,
waarmee iemant handelt", dit behoert volstrekt in die atmosfeer niet
thuis; dat doen de deftigste nienscheh: leden van den Gemeenteraad, van
Doctriniï, van de balie; reporters van dagbladen, enz. Ik geloof ook niet
aan de mogelijkheid, dat een krnyer gezegd heeft dat staat niet ge
kleed". Op zoo iets zou men zelfs geen commissionair in kruyenierswaren
betrappen. Daar zou men allicht een zeehandelaar of een medearbeider
aan een dagblad voor moeten zijn.
De Heer van Maurik neemt veel waar; heeft de rechte methode, voor
een tooneel- en novellenschrgver, die stoffen uit onze tijd behandelt.
Maar het fijnste ontgaat hem wel eens. Hij zal bijv. in een gefotografieerd
gesprek den genitief-vorm der en mijner gebruiken. Bij het ten tooneeie
voeren van twee personen, is hij wel wat spoedig met de meest in 'toog
vallende kontrasten te-vrede: blondines, die altijd blaauwe oogen hebben,
staan steeds tegenover brunettes met bruine. De natuur-effekten in hun
schakeeringen te ontleden, op te merken, dat het eenig onderscheid
tusechen een eiken- en een lindenblad niet gelegen is in het proiiel, het
sterkst getroffen te worden door de fijnste openbaringen van het
sesthetiesch leven, i?dit heeft tot dusverre niet op den weg gelegen van den
Heer van Maurik, en daar toch is, voor een deel, wel de toekomst der
kunst in te zoeken; daarin leveren sommige jongere prbzadichters be
wonderenswaardige blijken van vatbaarheid en talent.
De taalvlekjens, die hier en daar in den bundel van den Heer van Maurik
voorkomen, zullen wel hoofdzakelijk aan den zetter te wijten zijn. BI. 81
en 167, om der wille (elders: om de wille) dient iu om den" veranderd
te worden.
Op bl. 128 zal voor Thespis" wel een andere grieksehe naam te lezen
gijn: want zoo ver bekend is, heeft die dichter nooit tempels" gehad.
Eer ik de pen neerleg nog een woordtjen. De Heer van Maurik hoedt
er zich in 't algemeen voor, bij het geeselen der zedelijke wanschapenheden
en bij het bespotten der dwaasheden van de menschen, in het spoor der
Teniïene-Bchrij\orij te glibberen. Hij is en blijft een kunstenaar, die weet
dat de kunst eene jaloersche Godin is. Toch is aan de Heks van .
Kernmenau" eenig konfessioneel streven 'niet vreemd.
Het verhaal speelt in een roomsche omgeving. De auteur vindt daar
in aanleiding om hot op te nemen vóór het gebed bij inspiratie en
improvizatie, tegen het traditioneel en liturgiesch gebed. Hij laat hierop
echter eene uitzondering toe. Bl. 92 wordt aan een stervende gevraagd,
of men den Pastoor zal halen, om met haar te bidden. Keen," is het
andwoord: maar bid gij met mij". Die gij" is een oude vrouw. Een Ave
Maria?" vraagt deze. Neen l" Wat dan, kind?" Bid gij zelf voor
mij, moeder Barbele!" Maar moeder Biirbele" is niet geïnspireerd. Bid
dan toch!" herhaalde de stervende. Biirbele neemt nu haar toevlucht tot
het Onse Vader, en dit was getroffen; maar het pleidooi lijdt schade:
want het Wees gegroet ia evenzeer een citaat uit den Bijbel als het Onze
Vader, en de tegenstelling der soorten vervalt dus. Aan het slot heeft
eindelijk de oude vrouw geleerd te bidden wat heur hart haar ingeeft,
la larle van den Pastoor, die, naar het schijnt, nog al erg voor de
Ave Maria's was.
Zulk een stuksken pleitrede verciert een schilderstuk niet. Maar wat
zal men zeggen, in een tijd, als met grooten schrik verhaald wordt, hoe
in het -Rijks-Museum het wapen van Drente een eereplaats heeft, en
dat het wapen van Drente ft Vhorreur! een Madonna voorstelt!
't Is beklagenswaardig; vooral om de valsche voorstelling der feiten. In
de eerezaal van het Muzeüm zijn 10 tympans, die o. a. de wapens van
bet Kijk, van de Provinciën en van de hoofdsteden bevatten. De hoogste
plaats wordt ingenomen door Nederland en Amsterdam : in den boog,
daartegenover, staat als de minst beteekenisvolle Provincie het eer
zame Drente. Niets belet echter, als men de dichteresse van het
Magnificat (dat in alle oude Hervormde gezangboeken voorkomt) gaarne uit het
«rapen verwijderen wil, haar netjens te overschilderen, an er bv. een
Meppelder kluit voor in de plaats te zetten,
Daar zal intusschen, hier ben ik zeker van, de Heer van Maurik niet aan
meedoen: want zijne werken teekenen hem als iemant, die niet alleen
een groot talent, maar een ruime ziel heeft.
2 Juli 1885, Alb. Tb.
HET RECHT DER VROUW.
Das Recht der Fran. Zürich 1885.
Het werk, waarvan de titel hierboven vermeld is, geschreven door
eene vrouw en ten doel hebbende hare gelijkstelling in rechten met den
man, verdient ook in ons land in ruimen kring bekend te worden. Het
is daarom, dat ik gaarne gebruik maak van de gelegenheid, mij in dit,
weekblad aangeboden, ten einde het boek bij ons beschaafd publiek m te
leiden. Wel vinden wij bij de schrijfster sommige vreemdsoortige ideeën,
waarmede wij ons voorloopig niet kunnen vereenigen, wel stuiten wij bier
en daar op wenschen, die tot het gebied der illusie behooren, b. v.
waar onze'schrijfster in de voorrede de verwachting uitspreekt, dat haar
werk het hart moge roeren van een menschlievend man, die invloed
genoeg bezit om het lot der vrouw in het algemeen gelukkiger en drage
lijker te maken (alsof n man hiertoe in staat ware en de vrouwen zich
niet zelfstandig haar rechten moesten veroveren!) maar hare wijze van
beschouwing is zoo origineel, hare bewijsvoering zoo krachtig, hare be
doelingen zoo edel, hare opvatting van de toekomst der vrouw m een
woord zóó onbekrompen, dat haar boek niet genoeg kan worden aangeprezen.
In ons land is op dit gebied nog zeer weinig gedaan; wij staan b. v.
nog verre achter bij Amerika en Engeland, waar de vrouwen zich allengs
nebben vereanigd t ot verkrijgjng harer rechten.
In Düitsohland is ook meer gedaan, terwijl Frankrijk zich niet onbe«
tnigd heeft gelaten. In het kort, er openbaart zich in het buitenlandeen
geest van verzet tegen overgeleverde en onhoudbare toestanden, die d«
voprbodo is va.» ingrijpende verbetering. Nederland mag in deze bewev
ging niet achterblijven.
?=- In de beschaafde wereld is de plaats, die de vrouw inneemt,* niet
zoo gruwelijk, dat zg evenals vele vrouwen van Indiaansche stammen ia
Amerika baar kind, als 'teen meisje is, liever bij de geboorte wildooden
dan het tot hetzelfde lot veroordeeld zien, dat haar ten deel gevallen is;
toch is de plaats, die de vrouw bij ons inneemt, nog altijd treurig genoeg.
De plaats?
Dat is het immers juist, de man kent er haar geene toe. Door eijne
physieke meerderheid was hij altijd in staat de vrouw te beheersehen,
met andere woorden, haar alle recht te ontzeggen. En zelfs nu nog ia
den beschaafden toestand, waarin de menschen leven, waarin het
vuistrecht niet meer bestaat, wordt dit toch tegenover de vrouw gehandhaafd.
Voor haar bestaat er geene bestemming van den mensch, zij komt alleen
met betrekking tot den man in aanmerking; alleen deze verhouding
schijnt gewichtig te zijn.
De slaven vonden strijders voor hunne rechten ala mensch. De onder
drukte burgerstand kampte, totdat hij dezelfde positie had als de hoogere
standen; tegenwoordig staat hem den weg open tot alle ambten en
betrekkingen. Alleen voor de vrouw verhief zich nog geene enkele stem,.
zij is maar" eene vrouw, zooals 'tin ons burgerlijk wetboek staat, zij'
is den man gehoorzaamheid verschuldigd. En wanneer ook aleens een .
fijngevoelig dichter haar lot niet benijdenswaardig vindt, dan zegt hij i
ongeveer als Gcethe: Tot welk eenen kleinen kring beperkt zich hetf
geluk der vrouw. Eenen ruwen echtgenoot toe te behooren is haar
plicht en haar troost." Maar nooit komt het bij hem op, dat dit niet zoo
zijn moest.
Evenals den man, wanneer hij zijne krachten goed ontwikkeld heeft,;
eene opofferende liefde voor zjjne betrekking eigen zal zijn, zoo zal het de
vrouw, die zich meer ,tot een persoon, dan tot eene zaak aangetrokken
gevoelt, eene behoefte wezen, zelfverloochening en zelfopoffering te toonen
voor hen, die haar dierbaar zijn. Maar moet zij, omdat zij zoo geschapen f
is, tot gehoorzaamheid geboren zijn ? Moet de man haar heer zijn, omdat
zij, wat züliefheeft, gaarne vereert, wijl er eene zekere ootmoedigheid ial
hare liefde ligt?
Het natuurlijke gevolg van de heerschappij des mans is, dat niet meef
het geluk van de ondergeschikte vrouw, maar het voordeel en het ge«
noegen van den meester in aanmerking komt. Dat zal nu niet altijd
het geval zijn. en ik geloof gaarne, dat men meegaande mannen vindt,
die zorgvuldig het welzijn en het geluk der vrouw behartigen, maar dit
zijn, zooals de ervaring leert, zeldzame naturen, die zelf 't meeste de on
rechtvaardigheid inzien der bestaande verhouding; het grootste deel der
mannen zal de macht, die hun op onrechtmatige wijze is toegekeadr op
de eene of andere manier misbruiken. .
De staat zal ook daarvan de na deelige gevolgen ondervinden. Wantfèer
de man zich eerst gewend heeft, misbruik te maken van zijne macht
tegenover een wezen, dat hem ondergeschikt is, zijnen wil altijd door te/
zetten, inplaats van dezen enkele keeren te regelen naar dien der vrouw,
dan zal hij, wanneer zijne ontwikkeling gering is, niet licht eene macht
en wetten boven zich dulden.
Ja, de vrijmaking der vrouw van al den hatelijken dwang, die op haar
drukt, die haar belet dien adel van karakter te bereiken, welke de grond
slag tot het ware geluk is, moest elk waar menschenvriend prediken
en ieder, die invloed op de wetgeving heeft, tot stand brengen.
Onder vrijmaking der vrouw versta ik hare volkomene gelijkstelling
met den man, waartoe de opvoeding veel kan bijdragen, en hare bevoegd
heid tot het bekleeden van alle ambten en waardigheden. Dat nu klinkt wel
zeer oproerig, en angstig vraagt de manfzich af: wie dan wel de zorg
voor het huishouden moet overnemen misschien hijzelf wel! iWelk
eene vernedering voor de waardigheid des mans. O ijdelheid der ijdelheden!
Het zal bij verdere lezing van dit boek duidelijk worden, hoe ongegrond
deze vrees is.
De geleerden zijn 't allen daarover eens, dat de vrouw meer naar
instinkt handelt en de man meer zijn verstand raadpleegt. Daarom be
hoeven de handelingen van den een niet altijd achter te staan bij dia
van den ander. Zoo zeker als het instinkt altoos in onwederlegbaar
verband staat met de natuur, zoo zeker kan het daiir een steun en een
leidsman voor het verstand zijn, waar dit laatste zich op 't oogenblik
zelf onmachtig gevoelt. Welk eene schoone eenheid zou er bereikt zijn,
wanneer men hiervan de proef genomen had b. v. in de staatkunde, in
de wijsbegeerte, enz.
Maar het instinkt moet door het verstand geleid worden, wanneer
men een gelukkig samenleven in de maatschappij wil bereiken. Doeh
geleiden wil niet zeggen een ander onderdrukken en zichzelf voor
beter houden. Achting, toegenegenheid en zelfopoffering, waar 't het,
welzijn van beiden geldt, wordt van beiden, van den man zoowel als
van de vrouw gevorderd. Ligt er iets in dit verlangen, waarvoor een
edeldenkend man terug moet deinzen?
Laat hij, die het sterkste tegen de vrijmaking der vrouw is gekant,
zich eens afvragen, wat de reden daarvan kan wezen. Ik vrees, dat hij
er dan verschillende oorzaken voor zal kunnen opgeven: ten eerste de
vrees, dat hij er iets bij zal kunnen verliezen; ten tweede de lust tot
heersenen, (eene verkeerde uitwerking van de meerdere kracht der manne
lijke natuur); ten derde de angst om genoodzaakt te worden, zich geeste
lijk een weinig in te spannen, waar tot nog toe een gebiedent'<!>, ik wil"
voldoende was; ten vierde ijdelheid en de wensch, alleen het voorwerp
van vereering te zijn, zonder deze ook voor de vrouw te hebben. Ik ge
loof, dat dit bij den middelstand nog 't meest zoo is, omdat men daar
niet door vormen ecnigszius in bedwang gehouden wordt.
Ware achting voor de vrouw schijnt den man belachelijk toe, want
deze gaat niet samen met het hooge standpunt, dat hjj tegenover haar