Historisch Archief 1877-1940
}., «ft. ,t
v,
Wo. 420
DE AMSTERDAMMER, WEE KDL A D VOOR NEDERLA ND.
£A
\
. Hoe klein en hoe ijdel,
<Ia toch der Bterflijken smart! Zjjn nietig korreltje leed denkt
Eind'loos de mensch zich, geljjk het heelal. Den last der ellende,
Wentelt bjj zich op den rug en waant zich alras dan een Atlas.
(Wordt vervolgd.)
f
HET RECHT DER VROUW.
Pas Becht der Fran. Zürich 1885.
(Vervolg en slof).
'-Wat doet nu de Staat, oin aan de vrouw die plaats te verzekeren, die
haar alleen tevreden doet zijn met haar bestaan ?
Hij opent, zegt de schrijfster, die over Duitsche toestanden spreekt, voor
dévrouw geen ander beroep, dan het eervolle ambt van onderwijzeres,
waarin zij weder ouder den man etaat, doordat zij minder bezoldigd wordt
dan hij. Zoo noodzaakt hij de vrouw dus door een huwelijk in haar
onderhoud te voorzien, en wordt er in de schoonste, meest ideale ver
houding, ook daar waar reine liefde de eenige drijfveer er too was, een
wanklank gebracht, doordat de man gedwongen is in de ko.ten van het
onderhoud te voorzien, dus de eenige broodwinner te zijn. Daardoor
krijgt hij iets heerschzuchtigs en dit belet hem te erkennen, dat do
diensten der vrouw gelijke waarde hebben als de zijne; vandaar worden
vele vrouwen twistziek en zijn geneigd zich het zoogenaamde
pantofielrcgiraent toe te eigenen. ; -, ?
Iedereen beschouwt de vrouw, zoodra zij haren eigen kost moet verdienen
en toevallig niet den steun van eene groote familie achter zich heeft, als
een voorwerp waaraan het hem veroorloofd is zijne begeerlijkheden te
kennen te geven.
Nomina sunt odiosa, d. w. z. namen noemen is hatelijk," danrom wil ik
in 'fc algemeen fiven herinneren aan hoeveel gevaren eene tooneelspeelster
ia blootgesteld. Men spreekt van haar beroep altijd met eüne zekere
minachting, alsof dit met deugd niet te vereenigen ware, en toch
ia het juist de man, die daarvan de oorzaak is, dat er op den levens
wandel \an 'sommige kunstenaressen gegronde aanmerkingen kunnen
wor Jen gemaakt.- Zijn goede naam lijdt er echter in 't minst niet onder.
En dat zal zóó lang blijven, als de man voorrechten boven
de vionw geniet. Kuiscbheid is eene deugd der vrouw, die onvoorwaar
delijk van. haar verlangd wordt, wanneer zij geacht wil zijn; zoolang men
deze echter 'niet ook van den man vordert, wordt die deugd bedreigd,
wanneer de vrouw het haar beschermend ouderlijk huis verlaat, en de
wereld ingaat, om. haar brood te verdienen. Maar juist dit voorrecht van
den man, ia. a. w. de hem veroorloofde zedeloosheid, die hem dikwijls van
bet huwelijk afhoudt, maakt het voor.de vrouw dikwijls direct of indirect
tot n treurige noodzakelijkheid, dezen gevaarlijken weg te betreden.
Is dat niet pen altijd in'elkander loopende kring van tegenstrijdigheden,
die zich om dat ne middelpunt draait, de ongelijke rechten van man
en vrouw?
Déeerste stap tot verbetering is het opheffen van de wettelijke bescherming
der prostitutie; dat, ja het, waarvoor de.vi-ouw moet strijden en zij mag
niet rusten^ totdat de man, die dat thans alleen doen kan, haar wensch ver
vuld hesft-.-Mogo hij spoedig daarvan overtuigd worden en haar vriendelijk
daarin te gemoet komen. Moge de Staat inzien, dat uit welke gronden
hij de prostitutie ook beschermt, hij evenals een dokter handelt, die eene
ziekte niet voorkomen wil, al ziet hij haar ontstaan, maar die paar
giftige geneesmiddelen grijpt, welke nadeelig zijn voor het organisme,
zoodra de wekte daar is. 't Is te hopen, dat de Staat door de gelijk
stelling van man en vrouw en dus ook door het toekennen van stem
recht zoowel aan vrouwen als aan mannen, er toe zal meewerken om veel
verkeerds, dat tengevolge daarvan nog in de maatschappij is, op te heffen.
Of wil men -misschien beweren, dat de gezondheid van den man de
prostitutie wenschelijk maakt ? Wie denkt dan echter aan de gezondheid
der duizenden vrouwen, die daardoor ten offer gebracht wordt? Is het
billijk de gezondheid van een groot aantal mcnschtn aan die van anderen
op te offeren en zoo de waarde van het geheele vrouwelijke geslacht met
voeten te treden? En dat dit de natuurlijk, gevolgtrekking is, zal de
meer aan? logisch denken gewende man niet tegen willen spreken. Is de
gezondheid der vrouw minder waard, dan de zijne? Ik geloof niet dat
ne enkele vrouw, gesteld dat zij thans reeds in staat ware over 't
belang der zaak een juist oordeel te vellen, zich met de hierboven ge
noemde toestanden zou kunnen vereenigen. Maar dat is het juist, de man
sluit vóór de vrouw de mogelijkheid af, om er over te kunnen oordeelen;
bij leert haar niet hare eigene rechten te kennen en er voor te waken.
Da staat geraakt, wat de vrouw betreft, met zichzelf in tegenspraak,
daar hu eensdeels haar tot het huwelijk' drijft als middel van bestaan en
aan' den anderen kant alles doet, om haar dit onmogelijk te maken, door
het hier boven besprokene. De waarde der vrouw wordt door de reeds
meermalen genoemde inrichtingen, die de staat beschermt, tot eene dier
lijke verlaagd. Da beschaafde zoowel als de onbeschaafde man gewent
er zich aan die betrekking, waarin de vrouw voor zijne physische natuur
het onontbeerlijkste is, voor een zeer geringen prijs te koopen. Die be
trekking welke de ernstigste gevolgen voor hem kan hebben, en die in
dat geval zelfs een vroeger onbemind wezen dierbaar voor hem moest
maken, deze betrekking wordt aldus in de oogen van den man zoowel
als in die der vrouw, ontheiligd; en zal hij, die op deze wijze zijne
wenschen bevredigen kan, nog eene vrouw huwen en met eeniga nakomelin
gen van een beperkt inkomen gaan leven?
Eene vrouw te nemen is nu slechts weelde, die hij zich alleen veroor
looft, wanneer h\j zich daardoor in niets behoeft te bekrimpen.
Hjj, die zulk een leven leidt, draagt de kiem tot ontevredenheid in
zich, hetzij bewust of onbewust, en deze toenemende ontevredenheid kan
den flinke, krachtigen man licht tot handelingen aansporen, die gevaarlijk
zgn voor de rust van den Staat.
Door deze leefwijze wordt de man er toe gebracht de beide elementen,
die de liefde uitmaken, te scheiden, namelijk de zuiver .geestelijke
toegenegenheid en de zinnelijkheid. Hij wordt met twijfelzncht
vervuldtégenover de liefde, dat krachtigste en heiligste gevoel, dat den mensch'
gegeven is, en er ontwikkelen zich bij hem die cynische denkbeelden
over liefde en over 't vrouwelijk geslacht in het algemeen, die men tegen
woordig zoo dikwijls bij vele jongelieden en zelfs bij zoogenaamde moderne
wijsgeeren aantreft. Deze beschouwingen doordringen de geheele maat
schappij en doen de vrouw veel lijden. Wie heeftj het niet wel eens gezien
dat een raan, die zeer goed in de gelegenheid was te huwen, de lielde
Wist te winnen van een onschuldig vrouwenhart, haar geheele denken
en gevoelen in beslag nam, en door haren geest geboeid, telkens haren
omgang zocht, zonder na te denken, welke verwachtingen door zijn gedrag
ontstaan konden, om deze later toch niet te vervullen, aangezien het
meisje geen vermogen had en zijne betrekking niet zeer schitterend was ?
De wereld veroordeelt zulk eene vrouw, omdat hare liefde schijnbaar niet
gedeeld werd.
Hoe was 't echter mogelijk, dat hij zijne liefde zoo in bedwang hield?
Alleen door de inlichting der maatschappij, die hem veroorlooft zijne
persoonlijkheid in tweeën te verdeelen. Hij ontziet zich niet, al is zijne
beschaving nog zoo groot, neder te dalen tot onbeschaafde, ruwe wezens,
die hem ten dienste staan; daarom heerscht er zooveel ruwheid en laag»
heid in de wereld, de dood voor alle idealen van den man.
Hij, die weigert den zachten, veredelenden invloed van eene hem waar
dige vrouw te ondergaan, hij belemmert zijne eigene vrijheid door de kete
nen, waarmede de laagheid hem vastsmeedt, die hij zelf' toch veracht, die
hem verkeerde denkbeelden over liefde geeft en hem tot een vereerder
maakt van de sentimenteele, zoogenaamd platonische, liefde. Uij denkt
aan zijne hartsvriendin- eene bijzondere eer te bewijzen, wanneer hij in
hare nabijheid zijne zoo licht opwellende lichamelijke neigingen onder
drukt. Hij vermoedt zelfs niet, dat hij aan hunne verhouding eenen schee
ven grondslag geeft en zijne vriendin het geluk onthoudt, dat zij ver
wachten mag.
Men kan zich voorstellen, hoe het meisje eiken dag verwacht, dat de
man. dien zij zoozeer liefheeft, haar zijne hand zal aanbieden; hare liefde
krijgt door den dagelijkschen, hartelijken omgang telkens nieuw voedsel.
Met innig vertrouwen hangt zij den man aan, dL alles zal doen om zich
zelf iederen dag in hare achting te doen stijgen; hij leest zonder twijfel
de liefde in hare oogen en zijn trots verheugt zich daarover. Hij rekent
zich echter in het minst niet gebonden, daar hij zich in niets gebonden
heeft, terwijl het meisje van hare zijde geen ander hare liefde meer
schenken kan, nog eer zij vermoedt, hoe weinig de man zich gebonden
gevoelt. Wat is ook in zijne oogen, zoowel als in die der geheele wereld,
een verwoest meisjesleven ?
Wie van meening is, het zinnelijke deel der liefde ongestraft van haar
geestelijk bestanddeel te kunnen scheiden, maakt zich schuldig aan een
groote dwaling, dio hom zelf en anderen ten verderve kan strekken.
De ware liefde ocfeat eenen verade'.enden invloed op den mensch uit,
zij vormt en beschaaft zijn karakter in den meest letterlijken zin des
woords. De man echter, dia het eene bestanddeel Jder liefde van het
andere scheidt, en de zinnelijkheid huldigt, terwijl zijn hart er geen deel
aan neemt, pleegt eene misdaad aan de edelste kern van zijn wezen. ?
Er zal zonder twijfel een tijd komen, waarin de vrouw volkomen de
zelfde rechten als de man zal genieten. .
Meer en meer zal blijken, dat zij deze ten volle verdient; maar er zal
nog veel ellende voor haar geboren worden, zij zal nog veel krenking
harer dierbaarste neigingen moeten verduren, voordat deze beginselen
niet, alleen ia de zeden, maar ook in de wetgeving zijn doorgedrongen.
Zoolang dit niet het geval is, is het da plicht van alle beschaafde vrou
wen niet luider stemme hare rechten te bepleiten en do publieke opinie
to winnen voor de volkomen gelijkstelling van man en vrouw. Dat het
werk der Duitsche schrijfster daartoe krachtig moge bijdragen is de
wens oh van
Arasterdam, G. Muller
Juli 1885. de Grauw.
Baagsche omtrelJten, door Damas. Uitgaaf
van W. Gosler, te Haarlem.
Ofschoon geen enkel woordtjen voorbericht» ons het standpunt aanwijst,
van waar wij dezen stortvloed van geestighedën te beoordeelen hebben,
cischt de billijkheid toch, dat we ons herinneren, in welken vorm zij het
licht hebben gezien, voor dat de Heer Gosler het gelukkig denkbeeld had
ze aan elkander te rijgen en het lichter te genieten snoer den lezer
voorlei, van wien hij kwalijk kon vergen, dat hij deze zinrijke boutades, be
gonnen 4 Maart 1884, geëindigd 2 Maart 1885, en verdeeld over een
geheelen jaargang van Het Vaderland, uit het dagblad weer zou samenlezen.
Het is ondenkbaar, dat iemaut, die een boek zou willen maken iets ala
deze 272 bladzijden achter elkander opstellen zou.
Is zulk een boek onschrijfbaar, het is, natuurlek, in de zelfde matei
onleesbaar; en dan ook niet bestemd, gelijk het daar ligt, achter elk
ander gelezen te worden. Om het rechtmatig te beoordeelen, dient men
het bij beetjens in zich op te nemen, gelijk het bij beetjens is
voortgegebracht. Het heeft niets bedenkelijks, dat iemant alle dagen in zijn
dagboek met een paar regels acte dcprésence doet. Dit is e ven-min onoorbaar
of anderszins wraakbaar, als dat een nachtwacht op het bepaalde uur
zijn prsezentiepenning werpt in de bus, wier draayende cylinder behoorlijk
getuigt, of de brave beambte op zijn tijd geweest is, waar men op hem
rekende.
Zulk eene inzameling van good sayings wordt geraadpleegd, of althands
opgeslagen, gelijk men het een woordenboek doet; en die hoofdpijn
krijgt, wanneer hij deze hebdowadaire potie achter elkander leegdrinkt,
heeft het aan zich-zelf te wijten.
Daar zijn vele geesten geweest, die aldus georganizeerd waren, dat zg
moeyelijk andere dingen dan zulke stakkato-voorstellinkjens konden voort
brengen. En zij hebben groot succes gehad. Bijv. De Génestet. Vaa
nature was die ook zoo'fl geest, welke uitmuntte in den beurtelings