Historisch Archief 1877-1940
'v M'
;y.
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. M
. aohtjng op neerziet, de stomme e voor een aanvangavokaal niet laat;
hooren. Een kiesch voordrager zal wel duidelijk de laatste stomme e in
geopende" eenigszina laten doorklinken, als bij zegt:
En ziet mij angstig aan, met wijd geopende oogen."
. Men schrijft in zoogenaamde jambische en trochaïsche vaerzen eedlen",
"?aaadrea" enz., maar er is niet de minste reden om in de uitspraak de
midden e geheel te onderdrukken. Daar weten onze jongere dichters van
nwête praten: en ik ontken, dat er een essentieel onderscheid zou
Eijn tusschen de leer der vaersmaat (van] Maerlant, van Bilderdijk en
van... Pol de Mont.
. Wil men zelfs den numerus van het proza onder theoretische formnlen
brengen, 't is «en onschuldige liefhebberij. Men kan ook namen geven
aan al de tihtschakeeringen van een peneeelkunstenaar; maar het groote
nut zie ik er niet van in.
Alle praktijk kan in theoretische momenten worden verdeeld; maar de
kunst zal er meestal weinig door worden gebaat.
Hoe 't zij het fraai gedrukte en niet minder fraai geschreven boek
van den Heer de Geyter is een welkom verschijnsel, en de frissohe dierfabel
van Beinaert de Vos zal, ook in deze redaktie, mét winst voor de kennis
van den geest der middeleeuwen gelezen en herlezen worden.
A. Th.
DISTICHEN.
' Aa n Socialist.
Breek nw huis niet af, voordat gij een nieuw hebt gevonden;
Werp het bestaande vrjj weg, mits gij iets- beters eerst geeft.
Aan Recensent.
Waarheid is meestal een bloem, verscholen in waardeloos onkruid
Dikwijls werpt ge in uw baast, haar met het onkruid ook weg.
Aan Vertaler.
Welkom is 't licht der maan, al heeft zij 't ontleend aan de zonnn;
Welkom 't vertaalde gedicht, als men den grondtekst niet kent.
Liefde en Godsdienst.
Beiden oprecht beleden, zijn zij een bron van vertroosting;
Beiden gehuicheid, het kleed, waar men zijn harfc mee bedekt.
W e n s c h e n.
Als de golven der zee zoo zijn onze tallooze wénscben;
Rustloos verdringen ze elkaar, de eene brengt do andere voort.
. Waarheid en Leugen.'
Meng n droppeltje waarheid onder een emmer vol lengen;
Aanstonds kleurt zich 't geheel, of het geen leugen meer is.
T. Placidus.
INHOUD VAN TIJDSCHRIFTEN. :
ScJtorers Familienllatt. No. 25?27.
Chlorophyl), erzahlnng von J. Niemann Kunz Maller, von Sara Hutzier
Die Blume des Glijckes, ErzahUing von Elisabeth Werner. In der Leichenkaramer,
ein Stimmungsbild ans der Hauplatadt, von A. Oak&r Klauszmann, Anonyme
JBriafe, von Karl Böttger. Zum ediicntnis Alfrei Meiazner, von Frans Hirsch.
Dnter Knrbrandenbnrgischer Flagge. Das Buch dor allgemeinen Bildung.
Mittellose Officieren, von A. van ersdorff. Die Mamoiren der .Monche, der
lotzten Liabe Heinriob Heineg. Der Kefirknznis. Der deuisclw Bildnngsphiliator,
Von Em«t Eekstein. Gutenstein, eine Wiener Sommerfrische, von Oskar Welter.
Znr Erinnerung au der Heldenprinzen. Unerklarliches aus Vergangenheit nnd Ge«
genwart. Bohrsiioger, von Viktor Band. WiederdieUebersehatzung sogênannter
Bade-und Bronnen Kuren. Mazeppa. Jfyrtis das Bluinenmadchen. Beim
Schnadahüprt-Singa, von Karl von Leistner. Die Preuszenflagge in Afrika, von
Fedor van Koppen. Norina, von Wilhelm Henze. Plauderecke.
Portefeuille, 18 Juli.
Uitvoering van Nederlandse!» Koorwerken. Cantate opening Bijks-Mosenm.
De Orkest-YereenigiDg". Hendrik Waelput. Taco H. de Deer, De opening van
het Kijksmnseum. De laatste Schilderijen-tentoonstellingen te Parijs en de envois
de Bome". Hulde aan Jan van Beers. Tereeniging 't zal wel gaan" Mr. B.
Cosman, Een klaverken uit 'a levensakker, door Hilda Eam. Een kwart-eeuw
tussehen de keerkringen (laatste gedeelte) van M. P. H. Perelaar. Mr. C. Bal-e, De
Nedërlanöseh-Iadische Strafvordering van Mr. J. Lion. P.- W. D., De Stemmen
nit de Vrije Gemeente. Lina ScTtneiiler, Duitsehe Brieven, III. Eene
GoetheGetellschaft", Jae. f, Qrein (Jack), Londensche Tooneeicanseriën, T.
Spectator, 18 Jnli.
Berichten en mededeelingcn. Bilcterdijkvieriog (7 Joli 1885,) door F. Smit
Kleins. Letterkundige kroniek, door Wolfgang. Vlngmaren. Briewisseling.
MILITAIRE ZAK E
N.
EEN VOORSTEL TOT REGELING ONZER LEVENDE
STRIJDKRACHTEN.
Welken invloed kan de invoering van den persoonlijken dienstplicht
np de samenstelling van het leger uitoefenen?1'/
Onder dezen titel verscheen kort geleden bij den uitgever Slothouwer
f e Amersfoort een brochure van de hand van den gepensionneerden
kolonel der infanterie De Koff. De geachte S. behandelt in dit vlugschrift
e;.n stelsel van legervorming, dat in menig opzicht van het bestaande
fvvijkt. Reeds daarom zou het tot op zekere hoogte de aandacht ver»
dienen. Doch ook aan den tyd, waarin deze brochure is verschenen,
ontleent zij, voor een niet gering deel, het recht eener nadere beschouwing.
Op het gebied onzer levende strijdkrachten leven wij thans meer o5an
ooit in een tijdperk van voorbereiding. Dat tijdperk, wij moeten het
erkennen, telt reeds ettelijke jaren. Do lijdensgeschiedenis onzer strijd
krachten is lang. Wie na de behandeling der oorlogsbegrootibg voor
het dienstjaar: 1871 had durven voorstellen, dat eenmaal 1885 zon ver
schijnen, zonder dat onze strijdkrachten op de hoogte van den tijd waren
gebracht, dien zou men beschuldigd hebben van het zwartgalligst pessi
misme. En toch zijn wij 1885 ingetreden met een leger van onvoldoend
gehalte, met een volkomen onbruikbare reserve; waarover ten overvloede
in de ure des gevaars niet kan worden beschikt, met een organisatie,
waarvan de grootste fout is, dat zij voor den strijd op Nederlandschen
bodem geenszins in alle opzichten geschikt is.
Na een groot aantal wisselingen, zijn wij thans het oogenblik gena*
derd, waarop het vraagstuk zijn tweede phase belooft in te treden.
Reeds is het voorstel van de Regeering tot herziening van de Grondwet
in de sectiën behandeld. Zal eindelijk het groote struikelblok nit den
weg geruimd worden ? Men gewaagt in den laatsten tijd van toenadering
tusschen de partijen op het stuk van art. 194. Komt deze tot stand, d. i.
wordt een redactie van dit artikel gevonden, die alle partijen bevredigt,
dan neemt de kans op welslagen toe en de hoop op een afdoende rege
ling onzer strijdkrachten schijnt eindelijk hare verwezenlijking nabg.
Hoeveel waarde wij intusseheh ook hechten aan een gewijzigde redactie
van Hoofdstuk VIII, toch is daarmede het doel nog niet bereikt. Zij zoa
wel is waar de gelegenheid aan den wetgever schenken, om met meer
vrijheid den duur van den diensttijd, den leeftijd van indiensttreding en
de sterkte van het contingent te bepalen, maar den zin van de volks*
' vertegenwoordiging te baheerscheu, dat kan de beste redactie niet. Een
blik in de verslagen der Kamer gedurende het 15-jarig tijdperk, dat
achter ons ligt, leert dat de samenstelling der Kamer aanmerkelijk moet
veranderen voor op het Binnenhof de persoonlijke dienstplicht, verlen
ging van diensttijd en een oordeelkundige regeling van oefeningen van
. hen, die niet tot leger of vloot behooren kans van slagen heeft. En
toch, hoe men .zich ook keere of wende, een andere weg is voor de
verbetering der strijdkrachten,niet in te slaan.
Intusschen, op de'toepassing dier beginselen komt het aan. Meer dan
n richting kan men hierbij volgen. Niet alle voeren naar het doel.
Dit blijkt vooral bij een nadere beschouwing van de bovengenoemde
brochure, die ongetwijfeld de verdienste bezit het maatschappelijk en
oeconomisch belang niet uit het oog te verliezen, doch die aan de andere
zijde onvoldoende rekening houdt met de militaire eischen.
De kolonel De Koff wenscht in zijn vlugschrift den diensttijd uit te
breiden tot 14 jaar, en in verband daarmede het militie-contingent tot
op 9000 man terug te voeren. Geringe kosten, vermindering van den
militairen druk op de bevolking en daarenboven uitbreiding van de
legersterkte met 8000 man, bieden aan dit voorstel bij oppervlakkige beschou
wing een groote aantrekkelijkheid. Dringt men echter dieper in de ge
volgen van de voorgestelde regeling, dan ziet meö, dat tegenover de
opgesomde voordeelen ook gewichtige militaire en maatschappelijke be
zwaren bestaan, waarvan de laatste op den grondslag der billijkheid
moeielijk uit den weg te ruimen zijn. Immers zij, die door den grilligen uitslag
van het lot voor den dienst zijn aangewezen, hebbeu slechts het oog op
bet feit, dat zij de ouderlijke woning moeten verlaten en .deze gedurende
een jaar tegen de kazerne moeten verwisselen. De voordeelen van het
eenjarig verblijf in het leger worden door hen niet begrepen. Houdt
men hiermede rekening, dan dringt zich de vraag op, waardoor de een
vrij komt van zijn militaire plichten met eenige schutter l ijke diensten,
waarom de ander gedurende 13 jaar gevaar loopt, om, na een jaar voor
eerste oefening, telkens nog bij leger of reserve te worden opgeroepen.
Wij zouden de betrekkelijk geringe waarde van het argument erkennen,
wanneer het landsbelang den langen diensttijd vorderde. Of het echter
geraden is, daarby verder dan 12 jaar te gaan, is aan gegronden twijfel
onderhevig. Zelfs in Duitschland, den militairen Staat bij uitnemendheid,'
strekken zich de diensten bij de landweer niet boven 32-jarigen leeftijd
uit. Het is een onbetwistbare waarheid, dat de dienstplichtige met elk
jaar vermeerdering van leeftijd enger aan de maatschappij verbonden is.
Gewoonlijk is hij meer gezegend met kroost en kan dus minder gemist
worden. Naarmate hij ouder is, treffen derhalve de slagen, door een
mogelijken oorlog toegebracht, zwaarder.
Ook de vermindering van het militiecontingent schijnt niet geraden.
Thans reeds klaagt men, en te recht, bij de oefeningen over de geringe
sterkte der eenheden in vredestyd, worden de compagnieën elk nog met
acht man verminderd, dan zal die toestand niet weinig verergeren.
Vat men een en ander samen, en stelt men zich op het standpunt, dat in
de eerste jaren althans aan uitbreiding van het militiecontingent niet kan
worden gedacht, dan komt men tot het besluit, dat een contingent van
11000 man met 10 jarigen diensttijd, waarvan 5 jaar bij de reserve, boven
het voorstel van den S. de voorkeur verdient. Beter nog zou het echter
zijn den diensttijd tot 12 jaar uit te strekken. Hierdoor zou de sterkte
der militie met ruim 9000 man toenemen. Door de compagnie infanterie
en vestingartillerie op oorlogssterkte met 40 man, de escadrons cavalerie
met 20 man te vermeerderen zijn deze 9000 man op eenvoudige wijze
geëncadreerd. In verband met de verliezen in het begin van den strijd
geleden, in verband met de zelfstandige opdracht, die aan onze
tactieche eenheden, zoowel bij de bezetting van sterkten als bij den oorlog
In het polderland wacht, komt ons de vermeerdering van getalssterkte
geenszins gewaagd voor. Voor de cavalerie zou zij bovendien slechts een '
lang gewenschto verbetering zijn. Herhaaldelijk is door officieren van
dit wapen geklaagd over te geringe getalssterkte der eascdrons. De eenige
uitgave door de voorgestelde uitbreiding veroorzaakt bestaat in de aan
schaffing van ca. 300 paarden.
De organisatie, door den geachten S. aan het 63.000 man sterke mili
tieleger gegeven, wijkt in eenige opzichten van de bestaande af. Enkele
dier afwijzingen zijn verbeteringen, andere kannen daarop geen aan*
spraak maken.
Een gioote verbetering achten wig de volkomen afscheiding van veld*
en vestingloger. Herhaaldelijk la daarop door verschillende schrijvers
aangedrongen, zoowel in het belang eener goede organisatie, als ten
bate eener oordeelkundige oefening. Meer ea meer is men overtuigd/