Historisch Archief 1877-1940
Ko. 421
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Bat ara «e «en dingetje z$n voor onze straatslgpers! Wie weet, of we
dan,ook niet spoedig de nieuwigheid zagen, dat de namen die slecht be
talen de0 nachts op verlichte transparanten werden tentoon-geatsld! De
iUuminatie» van wraakzuchtige kleermakers!
Overal ziet men; toebereidielen maken voor bet feest van den Hen
Juli, maar daar zulke feestdagen niet alleen'elkander opvolgen, maar ook
volkomen op elkaar geleken, onverschillig welke regeering er aan bet
roer ia, zal ik a daarbij niet ophouden, evenmin b$ het gerucht als zou
de dirflelfeBur van de Comédie Francaise, Emile Perrin, die nog altijd ziek
i», nu definitief door een ander vervangen worden en wel door niemand
minder dan den Onmiabaren Jules Uaretie. 't Klinkt by na ongelooflijk en
tooh wordt bet voor zeker verteld: een man als Claretie, die met alles
wat hij onderneemt op ieder gebied der letterkunde zooveel succes beeft,
zou eich wagen aan de even lastige als ondankbare taak van de directie
te voorea over de Comédie Francaise t
.-...,.,. . ... . . . A. B.
LETTERKUNDE.
EÜP HO R I O N.
Een gedicht van Ferdinand GregoroviuB.
? ? (Fragmenten). ,
- \". ".??? -, " IL . " , ?
Eophorion bemerkt, dat Sarapion hem nog niet recht verstaan beeft.
Indien de grijze bezoeker werkelijk wist, wat er in het hoofd en het
hart van den jeugdigen kunstenaar omging, zou hij dan gesproken heb*
ben van het nietig korreltie leed", van een kleine en ijdele smart ?"
Wilt ge tien" zoo vraagt Euphorion
Wilt ge zien, boe mijn hart is verslaafd, hoe traag mij de bronaür
Vloeit der onsterFJijke kracht, uit welke ik meende te putten?
Zie, .daar ginds staat mijn smaad, omhuld nog door vochtige doeken.
Oude, wél bracht ik 't in vormen en smeekte ik knielend de Goden,
Dat toch op deze gestalten een enkele straal slechts mocht vallen
Van hun bezielende glorie, het werk doorvlammend en lout'rend;
, Maar geen leven daalt neer, geen bekorende, lief-'lijke schoonheid;
Want van .bet hart tot de hand, daar hapert het; daar breekt den arme
Hoonend een daemon af de elektrische strooming des harten.
Ja, ik erken het, een slaaf slechts ben ik, en of ik de ziel al
Kleed' in het warmste gevoel, in den pronk der stoutste gedachten,
Toch rukt de werk'lijkheid spottend den sluier af van mijn onmacht
Het doek, dat de in klei gevormde gestalten bedekte, wordt door den
kunstenaar weggetrokken, en Sërapion aanschouwt eene schoon o groep:
Daédalós n Ikaros. De oude Egyptenaar is vol bewondering, maar
sluit daarom de oogen niet voor de gebreken van het werk:
Machtig en groot is dit werk, zoo riep hij maar "'t is niet
.'?'",' . harmonisch;
Want de bezadigde geest, de gematigde vormen ontbreken.'
't Hart sprak niet toen ge Daedalos schiept; maar het beeld van den
. . . vuur'gen
Zoon ontwierp uwe hand door volle geestdrift gedreven;
Tot een Titan verhieft ge den dweeper, dien"'t zonlicht verblindde.
Die critiek hindert Euphorion; hij kan haar slechts verklaren uit den
hoogen leeftyd van zijn bezoeker, uit de ontnuchtering en ontgoocheling,
die bet gevolg is van een leven vol strijd en ervaring.
Doch met bitterheid gaf de gekrenkte jong'ling ten antwoord:
Neen, ge begrijpt haar nimmer, die gloênde,-verhevene stemming;
Neen, ge begrqpt bet nooit, dat geweldig, gevleugeld verlangen.
D'oüderdom neige zich stofwaarts en' baak'rie het enge gebied van
't Wikkend verstand zich af; hij bereek'ne angstvallig het kaar'ge
Dagloon der nuchtere kunst, die, V stof'der; wetenschap knedend,
Aardache smarten slechts afbeeldt en snel voorbijgaande vreugden.
Doch aan den dompigen nacht, den benauwenden doolhof der aarde
Moet Zich ontworst'len de geest, dien hoogere Muzen doorstraalden.
Hemelwaarts voelt zich door 't licht de juichende, «iele getrokken;
't Godd'lyké, 't menschlyk'is n voor den dichter. Op vleug'leu der liefde
Stijgt hij omhoog tot de zon; voor het sterflijke-menschdom ontsteekt hij
't Heilige vuur van Prometheus aan 't licht der onsterflijke schoonheid.
Sërapion is te verstandig, om zich door den jongen man gekwetst te
gevoelen. Maar hij waarschuwt hem wederom tegen dwepende óver*
drijving: .. - , :
Schoon is, voorwaar! in het oog des jong'lings de vlam van de geestdrift,
Heerlijk de traan van het diep in den boezem gekoesterd verlangen
Naar de verborgene lichtbron, 't geheim ideaal van het leven.
Luiat're dan vry zijn oor naar der uphaeren gezang: als een vogel
Zweve hij boven het stof, in het mime bewustzijn der schepping;
Doch bij zorg', dat bij niet, als een droombeeld, zwevend verdwijne J
: Niet op luchtige wolken toch plaatste ons menschen het lot, om
? - Werkeloos aan te zien den gevleugelden rijdans der sterren.
Neen, WQ kleven aan d'aarde, ons graf, doch ^óók onze voedster,
D'aarde, waar nood ons dwingt. '
' Euphorion zoo raadt bij moet zich wachten voor het lot van Ik arosi
«n aiet hopger willen vliegen, dan zijne vleugels hem kunnen dragen.
Hij bedenke bet:
't Schóone te scheppen is wein'gen, het goede reeds meerd'ren, doch 't
, Eak'len gegeven groote
Doch straks gaat den grijsaard een licht op. Als in den voorhof weder
"de naam van lone weerklinkt, ziet hg den jongeling beurtelings blozen
«n verbleeken. Euphorion bekent, dat bij den volgenden dag, als loon
voor zijn bronzen kandelaber, de vrijheid hoopt te erlangen. Mér zegt
hij niet mér heeft hij zich zelf nog niet bekend.
Zal Arrius dien wensen, vervullen? Sërapion betwijfelt het, want Eupho
rion is de roem en de kroon van de werkplaats." Doch het schip van
den ouden koopman ligt zeilreê! Waarom zou de kunstenaar 'zich' niet
door de vlucht aan de vernederende slavernij onttrekken? In Egypte
wachten hem goud en eer. ';''?'
Maar nu wordt Euphorion ernstig boos. Heeft Avrius hem en zgn va»
der niet met weldaden overladen? Ie hij niet in het huisgezin.zijns mees
ters als geHjke behandeld? Neen,
al boodt ge mij Indië'a schatten, " .
Liever hier slaaf, dan ver van hier heerscher te zijn in den vreemde.
Is hier inderdaad slechts dankbaarheid in het spel? Weldra zal Sera»
pion beter in staat zijn, om deze vraag te beantwoorden. De schoone en
liefelijke lone vertoont zich in den voorhof, en geeft den grijsaard eeai
ongezochte gelegenheid, om Euphorion verder op de proef te stellen*
Zie torb, zóó sprak nn de grijsaard, zie Arriua' dochter lone t ^ ?'??
Waarlijk het echoone Pompeji kan zich op niets eed'lers beroemen
Zóó gaat de tijd voorbij in zijn alles veraud'rende wiss'ling.
Toen ik in vroegere jaren bij Arrius kwam, en als hand'laar
Hem murrhinische vazen bracht, en ook stoffen uit Tyros,
Rustte zoo vaak mijn blik op u beiden, een lieflijk paar kind'ren»
Onafscheid'Jijk bij 't spel. Uw zoogzuster was immers 't meisje,
En men noerad' in het huis u schertsend Amor en Psyche,
Doch tot meester groeide de knaap op; als bloeiende jonkvrouw
Keerde het meisje terug, als fiere en hooge gebiedster.
Zeker zal spoedig haar vader nu een gemaal voor haar kiezen,
Wis den eersten en rijksten der schare, die om haar hand dingt.
Enphorion verraadt in gelaat en houding de aandoening, die deze
woorden bij hem opwekken. Doch spreken kan en mag bij niet. Ia
eenige haastige woorden geeft hij den grijsaard te kennen, dat de tijd
om afscheid te nemen is genaderd, en maakt zoo een einde, aan het
pijnlijk onderhoud.
Alleen achtergebleven, keert hij zich nogmaals tot de half voltooide
groep. Een gevoel van macbtelooze wanhoop maakt zich van hem
meester.
Dwaas! riep hij uit?wat ge lief hebt, dat zweeft u te hoog en verre,
En naar de sterreu slechts strekt ge de machtloos gebondene hand-uit!
Goddelijk droombeeld! verdwijn! ten grave gedoemd zij 't verleden!
En met enkele mokerslagen vernielt en verbrijzelt hy het werk, waar
zijn ziel aan had gehangen.
Daar nadert de vroolijke Ion, de jongere broeder der lieftallige loae,
een knaap nog.
Heil! riep vroolijk de knaap uit; gegroet, gij liefste der menschen!
Vader weuscht u te zien om verstandigen raad u te geven
Over het kunstige werk, dat Pansa bestelde. In 't landhuis
Wacht hen het maal, aan de zee; met de vrouwen zal ook lone
Meegaan, om te genieten van 't frissche koeltje des avonds.
En gij zaagt haar niet eens nog! riept haar niet eens nog het welkom
Toe, terwijl toch de and'ren in huis voorlang het reeds deden!
Gij slechts zit alleen en zwijgend en stil in de werkplaats
Bij uw metaal; zóó wordt ge zelf nog een stijve metaalklomp.
Hoe, wilt gij ook niet mijn zuster begroeten ? Wat meent ge toch,
zeg mg*
Elk toch prijst haar en allen verheugen zich over baar schoonheid. *
U ook zeadt ze haar groet en tevens laat zij U weten,
Dat ge mg dezen avond gewillig moet volgen naar 't landhuis;
Want vóór 't aanstaande feest roept z'u gaarne een woord toe van
welkomst.
En het antwoord niet hoorend, sprong de beweeglijke jongen
Om den pilaster in 't rond, hem kinderlijk vroolijk bewonderend;
O! wat zullen ze allen met groote oogen staan kijken! ?
Sprak hij, maar, beste! aan mijn zuster heb ik geen woordje verteld, al
Vroeg ze van alles mij af, en naar dezen en genen. Voortdurend- <
Ben ik bij haar, en ik weet niets heerlijkers, dan maar téluist'ren,
Als zij van Rome vertelt, waar 't zoo prachtig en waar het zoo groot isv
Hoeveel geschenken bracht zij mij mede! Veel kunstige, fijne
Kistjes van goud en veel kleed'ren van donker-purperen stofien;
'k Laat het U alles zien, zooals 't in de kamer bewaard wordt.
En dan mijn tympanum hier! die kost'lijke schelletjes zijn van
Klinkklaar goud l In Rome, daar hebben de jongens die óók zoo}
Als z' op bet Bacchusfeest dansen in luide galmende rijen.
Vroolijk lachte de knaap en sprong in 't vertrek op en neder,1
Huppelde zingend toen door de geopende deur weer naar buiten.
In den tweeden zang vinden wij Euphorion op weg naar de villa zijns
meesters. In enkele trekken schildert Gregorovins de zeldzame schoon
heid van bet landschap: ?
Nacht overdekte de zee en Campanië's boschrijke bergen.
Die Neapolis golf als een lieflijke gordel omringen,
Vredig da kruinen spieglend in 't eeuwig azuurblauw der waat'ren.
Steeds trilt de vloed daar bij dag van Helios' vurige kussen,
Steeds in den zoelen nacht van den kus der minnende sterren.
Zie, nu kleurde de sombere gloed den VesuvSus sterker;
Vurige wolken omzweefden den onbeildreigenden bergtop.
Heinde en ver brandde de lucht en de spiegel der zee van den weerschijn
Ver ook landwaarts vlamde de gloed, langs de velden van Nok,
Waar steeds Flora de heuvels en dalen met geurige bloesems