Historisch Archief 1877-1940
'
WMSKBLA» VOOR
»?
H
. ? .--' ,-" ? -.. ',,,,v , - ' .
De over van den uitgever loopt hier de waarheid wel een weinig voorbg.
!Be« fbwakteristiek i» echter agn volgende opmerking: er 030 kos
geMten twee bijaendere Qculisten (schoon toevallig) aan '6 werk geraakt,
«namelgk den schr^ver des Spectatorialen schouwburg (een verzameling
TOB meest uit het Duitseh vertaalde drama's) en> de Hoogduitsche Troep
ftToaneellfetfln; de»a beide hebben ons de schellen om de oogen geligt,
nen het is ver gebragt, dat men in plaats van eene enkele vertaling of
berijming van een. Franech stuk, men thana Yijfdertig Berjjmingeu van
een klein Hoogdnitsoh Tooneelspel met toejuiching leest en verstout: welk
neen staaltje dat wij slechts uit veele andere bijbrengen, den Lee/er zal
overtuigen dat ieder land zijne vernuften heeft, die in smaak met onze
landgenooten overeenstemmen. Wanneer men de Hedendaagsche
Geleerdheid van alle Natiën beschouwd, zal men de Engelsche zekerlijk den
Lof geeven moeten van geen van de minsten te zijn, het is waar velen
denken van de Engelsohe Tooneelspelen gelijk men in vroeger jaren
van de Hoogduitsche dacht; welk vooroordeel door het uitgeeven van
^zoodanige stukken dient verdreeven te worden."
Be Heer Albrecht Borchers, Boekverkooper in Amsterdam tikt hier
den apgker voor vele conservatieve lettervrienden een nagel aan hun
doodkist fraai op den kop. En nog jaren zouden veelen" bij dia
gedachte blijven.
Intusschen maakte deze'vertaling opgang. Zjj was geheel naar Dnitsche
bronnen bewerkt;hoofdzakelijk naar de editie van Professor J. J. Esehenburg,
en toegerust met de aanteekeningen van verscheiden Engelsche en Duitscha
putenrs, <ye jn <jeze uitgave te lezen waren.
De. Shakespeare-waardeering, waarvan de onderneming van Borchers ge
tuigt, bleef nu jaar in jaar uft op dezelfde hoogte. De tijdschriften, waarboven
Uitmunten de bekende Bedragen van Feith en Kantelaar, 1793, verkondigen
op kalmen toon de deugden der Engelsch-Duitsche richting in de dramatiek,
zonder geneigd te zijn het prinoipieele onderscheid tussehen deee soort en
de Fransche grooten nadruk te verleenen.
De Arte Noachs en haar af zetsel, Sem,Cham en Japltet, 1799 -1800, zijn de
organen van de reactie; ook de talrijke kritische geschriften van A. L. Barbaz.
Zjjn Amstels Schouwtooneel, 1888?9, is sterk tegen Shakespeare gekant.
De,- Fransche kritiek, opgerakeld met al haar kunstwetten en decentie,
bleef ia deze jaren aan het woord. Men moet zich de eerste oorzaken
van de geheele beweging in onze letterkundige geschiedenis, zooals die
boven zijn aangestipt, te binnen brengen, om te kunnen begrijpen, hoe men
bij ons tot voor luttel jaren in vollen ernst de waarde dezer leer bleef
bepraten. De zegepraal der moderne zienswijze dagteekent van niet
vroeger dan van omstreeks het jaar 1840. De voorrede die de Heer A,:
van der Hoop in 1837 schreef bij zijn Han van IJsland, bevat een ijve
rige weerlegging van hen die tot hier toe de oude fransche school als
wetgeefster volgden, en die zich classici noemden". Als wij even terug
gaan, lezen wij een nog uitvoeriger beschouwing over de voor- en
nadeelen van deze school bij den Heer Sloet van Oldhuis in zijn voorrede
bij Anügonus, de Makabëer, die in 1830 verscheen. H. H. Elijn roept
Waak! Waak l" over uitschen wansmaak en Engelsche woestheid" en/
trekt verder, al schrijvende aan zijn inleiding tot Agathodes, treurspel,
landgenooten op, tegen de verbreiding van deze dubbele elende te
, als tegen een der verschrikkelijkste van hunne vijanden."
Een verkleefdheid aan de traditie, zooals deze en twintig andere aan*
halingen illustreeren, is niet anders dan door de toepassing der groote
wetten der letterkundige geschiedenis te verklaren.
Dan eerst wordt het duidelijk, waarom de Nederlandsche literatuur
pas in het laatste kwart der 19de Eeuw een volledige vertaling van
ghakespeare kon voortbrengen. Inderdaad: een late hulde!
Aart. Juli' 85, F. v. d. G.
_ (Slot volgt.)
JKeinaart-de-Vos, in Nienwnederlandsch, met de
regels van den middeleeuwschen versbouw in
Dietsch en Duitsch, en onderzoek naar de
quantit#it in Oudduitseh en Gotbisch, door Julius de
Geyter. Schiedam, H. A. M. Koelants, 1885.
Een herdruk van 'sHeeren de Geyters overzetting van den Seinaert,
vermeerderd met eene bestrijding der middeleeuwsche prozodie van
Lachznann en Jonckbloet.
De streken van looze Reyntje" hebban lang geleefd in de herinnering
en op de tong van het Nederlaadsche volk. Eene redaktie, die J. F.
Willems tot 1170 plaoh thuis te brengen, maar die men tegenwoordig meer
aan de helft der Xllle Eeuw verbindt, behoort tot het voortreffelijkste
wat onze middeleeuwsche letterkunde heeft aan te wijzen. Onze romans
zijn grootendeels uit het Fransch vertaald; weinige verhalende gedichten
onderscheiden zich gunstig boven de fransche,. origineelen. Trouwens de
Eeinaert is door een zekeren Willem, die Madocs fantastische reizen
beschreef, uit walsche boeken" bij-een-gebracht: maar hg was een man
van talent en enkele nederlandsche geografische bizonderheden rechtigen
ons de algemeen aangenomen leer te onderschrijven, dat de eigenlijke
nederlandsche Beinaert, als Ie Boek voorkomend in de uitgaven van
Willems, een oorspronkelijk nederlandsch geheel is, met vlijt uit vreemde
bronnen saamgebracht, maar met kunst geredigeerd.
Wülems-zelf heeft insgelijks eene vertaling van dien Beinaert beproefd.
Zij is met meer eenvoudigheid, maar ook met meer schroom dan die van
den Heer de Geyter bewerkt. Om den lezer te laten oordeelen, in hoe
verre de Heer d. G. het verhaal verfraaid heeft, wil ik hem hier eene
letterhjke proza-redaktie van de eerste 40 vaerzen geven en daarbij de
twee eerste bladzgden van het keurig rgmopstel des Heeren d. G.
afSchrijven.
Willem, Aio 31 a d o C maakte, dat hem menig nachtwaak gekost heeft,
flfeöd bet zeer leed, dat de geschiedenis van Beinaert niet met Juistheid
toeschreven i*. Een gedeelte is er van achter gelieven. Daarom deed h\j
de feiten bjj elkaar zoeken, en heeft ze, naar de fransche boeken, aldus
in 'tïNederlandsch begonnen.
God gunne ons zijn hulp!
Nu keert myn ein sich daarheen, dat ik, in dit begin de dorpers en
dwaeen bidde, waar z^j ergends deze rijmen en deze woorden hooren mochten
(waar si) niets aan hebben), dat zij ze laten gelijk ze zijn. Zij slachten
den raaf te 'veel, die al even vriendelijk is. Zij vervalsehen ri/mstukken,
daar zij al niet »meer van weten dan ik hoe de naam is der lieden, die
heden in Babiloniëwonen.
Wilden ay goed handelen, sy eouden dat laten. Ik zeg dat niet nit
brij-zelf alleen. Mijn dicht had gezwegen, ware mij er niet om verzocht
door eene, die gaarne Mar zaken met keurigheid beschikt. Zg bad mij,
dat ik deze avonturen van Beinaert schrijven zou.
Al berisp- ik dan de bluffers, de dweepers en de dwazen, ik wil dat
zij het hooren zullen, die gaarne met eere te werk .gaan en er zich op
toeleggen hoofsch te leven, en die, arm of rijk, hetmetgo
Hoort nu, hoe ik hier begin."
Willem, die Hen Bfadoo maakte,
Waar hij menig nacht om waakte,
£on het langer niet verduren,
Dat men nog Beinaarts avonturen
Niet had geschreven in het Dietgeh,
Vlijtig ging tg dus aan 't zoeken
In een aantal walsche boeken,
En nu beeft hij Reinaarta leven,
Met Gods tmip Kier neergeschreven.
Gods iralp onibreke ons oak.in niets l
Maar alvorens voort 't
Dorpers en dwazen, inort mipaant
Mocht er soms een lomperd
wezepDie -mijn boek zou. hooreaiezen,
En- vond er sulk een watraan ,rtu$,
Dat hij 't Jate zoo '
Te vele slachten zij
Die tot pauwen zich verfraaien f1
Zij vervalsenen en verdraaien
Waar zg juist aoo veel* van-sweten»
Als ik-zelf hun zeggen kan>
Hoe elke vrouw en elke man
Thans in Babyloniëheeten.
Verandert dus geen vers hiervan,
Dat is alleen- met mijn verzoekt
Ongeschreven ware dit. boek».
Badde mij een edele vrouw,
{loog van naam en hoofsch van zeden,
Met zoeten aandrang niet gebeden,
C>at ik voor taar het schrijven zoa
Al berisp ik dan de dwazen,
f>ie nog nooit iet keurig lazen- »
Jïchter schreef ils voor elkeen,
Sïijk en arm, groot en Meen,
JDie bestendig daartoe streven-,
Dat .zij kiesoh en. hoSijk leven,'
En verstaan met goeden zin.
Hoort nu aan, hoe ik begin.
De redaktie van den Heer de G. laat zich aangeffaam lezen; mla'r aji
geeft niet alles, wat Willems gaf en hij verrijkt ook hier en daar zijne
voorstelling.
Ik heb' kursief geschreven, wat de Heer de G. onvertaald heeft gelaten,
en wat aan Willem, den schrijver van Madoc, door den Heer de G. wordfr
toegeschreven, zonder dat het bij den middeleeuwschen dichter voorkomt.
Ik maak den Heer de G. hier geen grief van. In tegendeel : ik erken zijn
recht om aldus te handelen: maar ik verwonder me, als men zulke vrij
heden neemt, dat men dan toch geen verontwaardiging meent te hebben,
welsprekend genoeg om dat zelfde in anderen af te keuren. Zoo z\jn,"
roept de Heer de Geyter, in zijn inleiding, uit, zoo zijn d' oudste
gedenkteekenen onzer letteren" door zoogezegde verbeteraars, geheel anders tot
ons gekomen dan geniën ze schiepen." Hij kan niet toelaten, dat men
van oude schilderijen tooneelen herschikt, wolken herkleurd" heeft, om
ze te verbeteren, dat men ontelbare gothische burchten, kapellen,
kerken, steenen" afbrak of herbouwde naar nieuwere begrippen".
Wat in 't algemeen, de theoretische inleiding betreft, die de Heer d. G.
aan zijn uitgave heeft toegevoegd, ik heb haar met onvermoeide aandacht
doorgelezen : maar ik moet zeggen, dat ik volstrekt niet geloof aan de
regelen die de Heer d. G. onderstelt, dat door de middeleeuwsche
dichtera met bewustzijn gevolgd werden. Ik zie, met hem, met Jonckbloet,
met Bormans in, dat er, ia de gewone epische en didaktische vaerzen
doorgaands vier beklemtoonde lettergrepen zijn; ik wijt Bormans, dat hij
te veel de muzikale maat heeft willen herkennen in de vaersmaat ; ik er;
ken met d. G. tegen Jonckbloet, dat
Edel van seden ende van live'!
Volstrekt niet behoeft afgekapt te worden tot
Edl van seden end van live."
Ik erken dat zeer wel twee onbetoonde lettergrepen naast elkander
kunnen staan. Maar ik kan onmogelijk toegeven, dat de middeleenwsche
dichters zoo'n essentieel onderscheid maakten tusschen een vaers, dat uit»
gesproken wordt
Eer hemel ofte aarde waren;
fin een ander dat in de uitspraak klinkerwsou
Eer heem loft aarde waren!
Ik geef toe, dat men wel doet, die stomme e-a te schrijven; en ont-1
ken zelfs, dat men in op de zoogenaamde fransche leest geschoeide
vaareen van Vondel en Bilderdijk, waar de Heer de G. met eeu groots min»:(