De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 26 juli pagina 10

26 juli 1885 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

10 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. NO. m _f ' \ ?X 'j. t y v/ $!*? «*? den indrnk'vraagt dien zy maken op onze verbeelding", de meeste maken in het geheel geen indruk meer. De voorden die hun plastisch vermogen ten nemale en onherroepelok moeten missen, eijn voor de poëzie onbruikbaar. Men dient hen te vervangen en te schikken tot samenstellingen, die nieuw zijn, en dus een eigen plastisch vermogen ontvangen. Maar het is ook in het ftageljjksch leven reeds zoo ver gekomen, dat men uit de oude woorden, die te stomp waren geworden om de verbeelding te prikkelen, reeds een overgroot aantal combinaties heeft vervaardigd, die, merkwaardiger wjjze brutaal weg, beelden" heeten, alsof niet elk woord reeds als zoodanig, een teeld ware. Zóó ver is het gekomen, dat alleen samenstellingen van woorden op ons den indruk maken van beelden te zijn, ja, verder nog: ^r bestaan reeds tal van samenstellingen, die op hunne beurt, zoo jam merlijk door het gebruik geleden hebben, dat ook zij de fantazie niet peer troffen. Ook deze oude beelden zijn voor den dichter van geen waarde. Indien hij op juistheid bedacht is, kuunen zij hem niet dienen. Want de fantazie wordt er niet door getroffen. Hij dwingt er zijne hoor ders niet mee tot stilstaan, tot luisteren; hij laat hen onbewogen, want zy gaan het eene oor in en het andere uit, ook ditmaal, gelijk zij het honderdmaal zijn gegaan. Oude beelden zyn geen beelden. Het tijdstip dat wij thans in de Nederlandsche waardeering van Sbafcespeare beleven, is de periode voorbij, waarin men enkel verlangde zoo ongeveer te weten wat Shakespeare kon. bedoeld hebben. Men begeert vertrouwd te raken met de kunst van Shakespeare in zoover de hedendaagsche taal bij machte is die wetenschap te geven. Dévertaler moet dus het dichtstuk vertalen; bij mag niet meer volstaan niet het verhalen van de fabel, aangevuld door zooveel mededeelingcn uit den tekst al een proza-overzetting kan bevatten. De poëtische indruk van het oor spronkelijke 'dient geëvenaard te worden. De harmonie van de klanken der vreemde taal moet de vertaler vervangen door do harmonie die hij brengt in zjjn eigen klanken. Dit is een geheel zelfstandige arbeid. Hjj heeft aan het oorspronkelijke voor dit gedeelte vaa zijn taak geen enkele houvast. Alleen van eng verwante talen kon hij somtijds het buitenkansje verwachten, dat bij den samenklank maar voor het overne men heeft. En, wat erger is, dit werk moet niet alleen eigen werk zijn, maar het is dikwijls onuitvoerbaar. Het behoort niet tot de zeldzaamheden, dat een zekere indruk, die in de ne taal, door een zekere combi natie van rijm en rhythmus wordt te weeg gebracht, in de andere niet door eenige harmoi.ie te evenaren is. Een even groote mate. van talent "^ er toe noodig om de beelden ongeschonden over te dragen. Er zijn vergelijkingen die in de vreemde taal nog plastisch vermogen bezitten, en die het, in de andere, reeds kwijt zijn. Wy zullen gelegenheid hebben om deze moeilijkheden, hier overwonnen, dter ontweken en elders te sterk gebleken, in den arbeid van den heer Burgersdjjk toe te lichten. Maar zooveel is zeker, dat het lezend publiek, door ervaring geleerd, steeds groote geneigdheid bezit om het onderscheid tusschen het oorspronkelijke en dévertaling toe te schrijven aan een ge heimzinniger omstandigheid, dan aan het verschil tusechen den auteur en zijn tolk. En te-recht. . ' F. v. d. G. 23 Juli '85. - (Slot volgt.) KINDEREN, I. Eet Dubbeltje. . Zij liepen ernstig, als alle kinderen aan wie een boodschap is toever trouwd. Mietje de oudste, die niet veel grooter was dan een wandelstok, hield tegen haar verschoten, geel jurkje een rood aarden pan gedrukt, waarttit een etenslucht kwam en die zij met hare kleine handen vast omklemde. De jongste, die nog ternauwernood kon loopen, hapte van een boterham met stroop besmeerd, en bekleefde zich het smoezelige gezichtje met de donkerbruine zoetigheid. Een strak blauwe lucht, aan den horizont wat lichter gekleurd, welfde zich over'de: lange, pas gebouwde straat, eene aaneenschakeling van witte huizen, waarin de jonggeplante rijen iepenboomen door de sterke zon werden gestoofd. Ofschoon er geen zuchtje wind was, steeg uit de gloeiende straatsteeoen langzaam een grijs stof op. Voor een der huizen wachtte een open rijtuig en de voorovergezakte hoed van den slapenden koetsier glom in het zonnelicht als vernis. Anders zagen de twee kinderen geen levend wezen; de warmte was er oorzaak van, dat iedereen achter de gesloten jaloezieën -bleef. De kleinen hadden er ook last van; hunne dunne, verscheurde kleertjes kleefden aan de magere, ekchtgevoede lichaampjes, en de groote grove schoenen, die Mietje droeg, schuurden bij iederen stap pijnlijk tegen de teere enkels. Vooral de lin kervoet had .veel telijden, het was net alsof een spijker in het vlésch drong. Eindelijk kon zij bet niet meer uithouden. Mietje ging op- het trottoir zitten, en trok den schoen uit, waarop een dikke stoflaag lag. De enkel was een weinig ontveld en opgezet van kleur, en het kind had lust te gaan huilen bij de gedachte, dat het nog een heelen weg had af te leggen, om het eten aan haar vader te brengen. Anna, het andere meisje, zat naast de pan in het stof. Haar boterham had zij opgegeten en de stroop zat tot in het licht blonde haar. Zij ver maakte er zich nu mede, het vuil van de straat op te scheppen, en dit door hare vingers te laten glijden. Maar opeens voelde zij iets hards in de palm van haar hand. Kijk, kijk, riep zij tot Mietje. Het was een oud dubbeltje, zoo afgesleten en vuil, dat het op een stukje blik geleek. Op eens waren de tranen van Mietje in de oogkassen teruggedrongen, en met verbazing en vreugde bekeek zij het geldstukje. JJcg nooit had zij zooveel bezeten. Vroeger kreeg z^j iederen ochtend van baar moeder een ceut, om zoet naar school te gaan, niaar sedert dat vader geen vast werk meer bad, en door nood gedwongen steenenbikker was gewor den, gaf moeder niets meer. Eene opeenstapeling van gemeen suikergoed en onrijpe harde vruchten zag de kleine al voor zich liggen. Zij voelde de pijn bijna met meer, en gauw trok zij hare schoenen aan, om het eten weg te brengen. Daarna zouden zij iets gaan koopen. En krijgt Anna daar ook iets van?" vroeg de jongste, toen Mietje opsomde, wat er zooal voor tien centen in een snoepwinkeltje was te krijgen. Ja, ja kind" antwoordde zij laten we maar gauw loopen. En Anna, die haar bij de jurk vasthield, waggelde als een gansje door het stof. In de schaduw van een half afgebroken huis, welks ingewanden bloot lagen, zat hun vader, Jan Looyen, met een ouden man steenen te bikken. Zij zaton tusschen twee grooto hoopen steenen, en waren gehuld in een wolk van stof, welke als een wit poeder op hunne versleten kleeren viel. Toen de kinderen vlak bij hen waren hief Lo oyen het bruine, verbrande gelaat op, en na zich de groote zweetdroppels mot den rug van zijn hand van het" voorhoofd te hebben geveegd, vatte hij de roode pan aan, en zette deze op zijne knieën. De oude man, die al had gegeten, zag over zijn bril, welke hij voor het stof had opgezet, met waterige oogen naar het eten, en zijne bevende handen, waarop de blauwe aderen slap neder lagen, hielden onwillekeurig met werken op. In de roode pan waren niets dan aardappelen, waarop een beetje vet lag, en de melige brokken, opgepikt met een stalen vork, verdwenen gul zig in den grooten mond. Somwijlen, als het eten niet snel genoeg naar binnen gleed, nam Looyen een slok water uit een kruik, die naast hem lag. Anna, het jongste meisje, stond bg een steenhoop, en gooide met.stu.Kjes puin naar het huis, maar hare krachten waren te zwak .en zij ber reikte geen enkele maal de berookte muren, waaruit half verrotte balken staken, en waaraan lappen emerig behangselpapier hingen. . Mietje was naast haar vader gaan zitten, want de voet deed haar nog pijn, en met den ernst, waarmede kinderen Daar' de handelingen van groote rnenschen kijken, zag zij hem de pan leeg eten. Het dubbeltje hield zij zoo stijf vast, dat haar handje pijn deed. Maar de lust bekroop haar, het geldstuk te aanschouwen, en zij opende even hare vingers, en keek in de holte. Wat heb je daar?" vroeg haar vader, die gedaan had met eten, en de stalen vork voor tandenstoker gebruikte. O niets vader". Nou laat maar eens kijken". Aarzelend vertoonde z\j het dubbeltje.' Zoo, hoe kom je daaran" vroeg Looyen met een blij gelaat. Gevonden, vader". Jongens, dat is ook een raeevallertje," zeide Looyen tegen zijn ouden kameraad. Komaan, daar mosten we eens een glaasje van gaan drin ken; die stof hindert me al lang in mijn keel". De twee mannen stonden op, en het kind zag hen met tranen in de oogen Het bruine Hert" binnengaan. Juni '35. A. Cöoplandt. INHOUD VAN TIJDSCHRIFTEN. Spectator, 25 Juli. Berichten en mededeelingen. Eet anabaptistta en do Munsterselia geestdfijfêrs, door dr. W. P. C. Kmittel. Jonekbloets geschiedenis der Nederlanilache letter kunde, door mr. C. Vasmaer. Letterkundige kroniek, (alot), door Wolfgang. Gedichten, door Elise Knuttel Fabius. MILITAIRE ZAKEN. EEN VOORSTEL TOT REGELING ONZER LEVENDE STRIJDKRACHTEN. (Slot}. De geachte S. stelt voor het veldleger te verdeelen in 3 divisiën infanterie, elk van 2 brigades, of van 4 regimenten a 3 bataljons. De cavalerie wordt door hem tot l divisie van 2 brigades of 4 regimenten van 4 escadron* samengevoegd. De veldartillarie bestaat uit 3 regimenten, elk van 2 afdeelingen van 3 batterijen en l compagnie trein; de rijdende artillerie uit 2 batterijen; de hulpwapena uit 3 compagnieën genietroepén, l telegraaf en spoorwegcompagnie, benevens 2 compagnieën pontonniers. Verbete ringen, bij de bestaande organisatie vergeleken, achten wjj de indeiling in brigades, benevens de vermindering van het regiment infanterie met n bataljon. De samenstelling der divisiën en brigades, uitsluitend uit infanterie, is echter behouden. Wil men een vredesorganisatie, overeen stemmend met die in oorlogstijd en daaraan ei^n seer gewichtige voordeden verbonden dan behooren n aan de dlvisian n aan de brigades reeds in vredestijd de escadrons cavalerie bij de batleryen veldartillerie onder liet rechtstreekse!* toeeicht van den divisie- en den bri gadecommandant te worden gesteld. Ook tegen de indeeling der cavalerie in l divisie en 2 brigades bestaat, met het oog op de taak, die de cavalerie tot dekking der mobilisatie ea tot verkenningen bij de divisiën en brigades, infanterie wacht, overwegende bezwaren. Waar de S. elders in zijne organisatie alle weelde tracht te

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl