Historisch Archief 1877-1940
10
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
NO. m
_f
' \
?X
'j.
t
y
v/
$!*?
«*?
den indrnk'vraagt dien zy maken op onze verbeelding", de meeste
maken in het geheel geen indruk meer.
De voorden die hun plastisch vermogen ten nemale en
onherroepelok moeten missen, eijn voor de poëzie onbruikbaar. Men dient hen te
vervangen en te schikken tot samenstellingen, die nieuw zijn, en dus een
eigen plastisch vermogen ontvangen. Maar het is ook in het ftageljjksch
leven reeds zoo ver gekomen, dat men uit de oude woorden, die te stomp
waren geworden om de verbeelding te prikkelen, reeds een overgroot
aantal combinaties heeft vervaardigd, die, merkwaardiger wjjze brutaal
weg, beelden" heeten, alsof niet elk woord reeds als zoodanig, een
teeld ware. Zóó ver is het gekomen, dat alleen samenstellingen van
woorden op ons den indruk maken van beelden te zijn, ja, verder nog:
^r bestaan reeds tal van samenstellingen, die op hunne beurt, zoo jam
merlijk door het gebruik geleden hebben, dat ook zij de fantazie niet
peer troffen. Ook deze oude beelden zijn voor den dichter van geen
waarde. Indien hij op juistheid bedacht is, kuunen zij hem niet dienen.
Want de fantazie wordt er niet door getroffen. Hij dwingt er zijne hoor
ders niet mee tot stilstaan, tot luisteren; hij laat hen onbewogen, want
zy gaan het eene oor in en het andere uit, ook ditmaal, gelijk zij het
honderdmaal zijn gegaan. Oude beelden zyn geen beelden.
Het tijdstip dat wij thans in de Nederlandsche waardeering van
Sbafcespeare beleven, is de periode voorbij, waarin men enkel verlangde zoo
ongeveer te weten wat Shakespeare kon. bedoeld hebben. Men begeert
vertrouwd te raken met de kunst van Shakespeare in zoover de
hedendaagsche taal bij machte is die wetenschap te geven. Dévertaler moet
dus het dichtstuk vertalen; bij mag niet meer volstaan niet het verhalen
van de fabel, aangevuld door zooveel mededeelingcn uit den tekst al
een proza-overzetting kan bevatten. De poëtische indruk van het oor
spronkelijke 'dient geëvenaard te worden. De harmonie van de klanken
der vreemde taal moet de vertaler vervangen door do harmonie die hij
brengt in zjjn eigen klanken. Dit is een geheel zelfstandige arbeid.
Hjj heeft aan het oorspronkelijke voor dit gedeelte vaa zijn taak geen
enkele houvast. Alleen van eng verwante talen kon hij somtijds het
buitenkansje verwachten, dat bij den samenklank maar voor het overne
men heeft. En, wat erger is, dit werk moet niet alleen eigen werk zijn,
maar het is dikwijls onuitvoerbaar. Het behoort niet tot de
zeldzaamheden, dat een zekere indruk, die in de ne taal, door een zekere combi
natie van rijm en rhythmus wordt te weeg gebracht, in de andere niet
door eenige harmoi.ie te evenaren is. Een even groote mate. van talent
"^ er toe noodig om de beelden ongeschonden over te dragen. Er zijn
vergelijkingen die in de vreemde taal nog plastisch vermogen bezitten, en
die het, in de andere, reeds kwijt zijn.
Wy zullen gelegenheid hebben om deze moeilijkheden, hier overwonnen,
dter ontweken en elders te sterk gebleken, in den arbeid van den heer
Burgersdjjk toe te lichten. Maar zooveel is zeker, dat het lezend publiek,
door ervaring geleerd, steeds groote geneigdheid bezit om het onderscheid
tusschen het oorspronkelijke en dévertaling toe te schrijven aan een ge
heimzinniger omstandigheid, dan aan het verschil tusechen den auteur en
zijn tolk. En te-recht. . ' F. v. d. G.
23 Juli '85. - (Slot volgt.)
KINDEREN,
I.
Eet Dubbeltje. .
Zij liepen ernstig, als alle kinderen aan wie een boodschap is toever
trouwd. Mietje de oudste, die niet veel grooter was dan een wandelstok,
hield tegen haar verschoten, geel jurkje een rood aarden pan gedrukt,
waarttit een etenslucht kwam en die zij met hare kleine handen vast
omklemde. De jongste, die nog ternauwernood kon loopen, hapte van een
boterham met stroop besmeerd, en bekleefde zich het smoezelige gezichtje
met de donkerbruine zoetigheid.
Een strak blauwe lucht, aan den horizont wat lichter gekleurd, welfde
zich over'de: lange, pas gebouwde straat, eene aaneenschakeling van
witte huizen, waarin de jonggeplante rijen iepenboomen door de sterke
zon werden gestoofd.
Ofschoon er geen zuchtje wind was, steeg uit de gloeiende
straatsteeoen langzaam een grijs stof op.
Voor een der huizen wachtte een open rijtuig en de voorovergezakte
hoed van den slapenden koetsier glom in het zonnelicht als vernis. Anders
zagen de twee kinderen geen levend wezen; de warmte was er oorzaak van,
dat iedereen achter de gesloten jaloezieën -bleef. De kleinen hadden er ook
last van; hunne dunne, verscheurde kleertjes kleefden aan de magere,
ekchtgevoede lichaampjes, en de groote grove schoenen, die Mietje droeg,
schuurden bij iederen stap pijnlijk tegen de teere enkels. Vooral de lin
kervoet had .veel telijden, het was net alsof een spijker in het vlésch drong.
Eindelijk kon zij bet niet meer uithouden. Mietje ging op- het trottoir
zitten, en trok den schoen uit, waarop een dikke stoflaag lag. De enkel
was een weinig ontveld en opgezet van kleur, en het kind had lust te
gaan huilen bij de gedachte, dat het nog een heelen weg had af te leggen,
om het eten aan haar vader te brengen.
Anna, het andere meisje, zat naast de pan in het stof. Haar boterham
had zij opgegeten en de stroop zat tot in het licht blonde haar. Zij ver
maakte er zich nu mede, het vuil van de straat op te scheppen, en dit
door hare vingers te laten glijden. Maar opeens voelde zij iets hards in
de palm van haar hand. Kijk, kijk, riep zij tot Mietje. Het was een oud
dubbeltje, zoo afgesleten en vuil, dat het op een stukje blik geleek.
Op eens waren de tranen van Mietje in de oogkassen teruggedrongen,
en met verbazing en vreugde bekeek zij het geldstukje. JJcg nooit had
zij zooveel bezeten. Vroeger kreeg z^j iederen ochtend van baar moeder
een ceut, om zoet naar school te gaan, niaar sedert dat vader geen
vast werk meer bad, en door nood gedwongen steenenbikker was gewor
den, gaf moeder niets meer.
Eene opeenstapeling van gemeen suikergoed en onrijpe harde vruchten
zag de kleine al voor zich liggen. Zij voelde de pijn bijna met meer,
en gauw trok zij hare schoenen aan, om het eten weg te brengen.
Daarna zouden zij iets gaan koopen.
En krijgt Anna daar ook iets van?" vroeg de jongste, toen Mietje opsomde,
wat er zooal voor tien centen in een snoepwinkeltje was te krijgen.
Ja, ja kind" antwoordde zij laten we maar gauw loopen.
En Anna, die haar bij de jurk vasthield, waggelde als een gansje door
het stof.
In de schaduw van een half afgebroken huis, welks ingewanden bloot
lagen, zat hun vader, Jan Looyen, met een ouden man steenen te bikken.
Zij zaton tusschen twee grooto hoopen steenen, en waren gehuld in een
wolk van stof, welke als een wit poeder op hunne versleten kleeren viel.
Toen de kinderen vlak bij hen waren hief Lo oyen het bruine, verbrande
gelaat op, en na zich de groote zweetdroppels mot den rug van zijn hand
van het" voorhoofd te hebben geveegd, vatte hij de roode pan aan, en
zette deze op zijne knieën. De oude man, die al had gegeten, zag over
zijn bril, welke hij voor het stof had opgezet, met waterige oogen naar
het eten, en zijne bevende handen, waarop de blauwe aderen slap neder
lagen, hielden onwillekeurig met werken op.
In de roode pan waren niets dan aardappelen, waarop een beetje vet
lag, en de melige brokken, opgepikt met een stalen vork, verdwenen gul
zig in den grooten mond. Somwijlen, als het eten niet snel genoeg naar
binnen gleed, nam Looyen een slok water uit een kruik, die naast
hem lag.
Anna, het jongste meisje, stond bg een steenhoop, en gooide
met.stu.Kjes puin naar het huis, maar hare krachten waren te zwak .en zij ber
reikte geen enkele maal de berookte muren, waaruit half verrotte balken
staken, en waaraan lappen emerig behangselpapier hingen. .
Mietje was naast haar vader gaan zitten, want de voet deed haar nog
pijn, en met den ernst, waarmede kinderen Daar' de handelingen van
groote rnenschen kijken, zag zij hem de pan leeg eten. Het dubbeltje
hield zij zoo stijf vast, dat haar handje pijn deed. Maar de lust bekroop
haar, het geldstuk te aanschouwen, en zij opende even hare vingers, en
keek in de holte.
Wat heb je daar?" vroeg haar vader, die gedaan had met eten, en de
stalen vork voor tandenstoker gebruikte.
O niets vader".
Nou laat maar eens kijken".
Aarzelend vertoonde z\j het dubbeltje.'
Zoo, hoe kom je daaran" vroeg Looyen met een blij gelaat.
Gevonden, vader".
Jongens, dat is ook een raeevallertje," zeide Looyen tegen zijn ouden
kameraad. Komaan, daar mosten we eens een glaasje van gaan drin
ken; die stof hindert me al lang in mijn keel".
De twee mannen stonden op, en het kind zag hen met tranen in de
oogen Het bruine Hert" binnengaan.
Juni '35. A. Cöoplandt.
INHOUD VAN TIJDSCHRIFTEN.
Spectator, 25 Juli.
Berichten en mededeelingen. Eet anabaptistta en do Munsterselia geestdfijfêrs,
door dr. W. P. C. Kmittel. Jonekbloets geschiedenis der Nederlanilache letter
kunde, door mr. C. Vasmaer. Letterkundige kroniek, (alot), door Wolfgang.
Gedichten, door Elise Knuttel Fabius.
MILITAIRE ZAKEN.
EEN VOORSTEL TOT REGELING ONZER LEVENDE
STRIJDKRACHTEN.
(Slot}.
De geachte S. stelt voor het veldleger te verdeelen in 3 divisiën infanterie,
elk van 2 brigades, of van 4 regimenten a 3 bataljons. De cavalerie wordt
door hem tot l divisie van 2 brigades of 4 regimenten van 4 escadron*
samengevoegd. De veldartillarie bestaat uit 3 regimenten, elk van 2
afdeelingen van 3 batterijen en l compagnie trein; de rijdende artillerie
uit 2 batterijen; de hulpwapena uit 3 compagnieën genietroepén, l telegraaf
en spoorwegcompagnie, benevens 2 compagnieën pontonniers. Verbete
ringen, bij de bestaande organisatie vergeleken, achten wjj de indeiling
in brigades, benevens de vermindering van het regiment infanterie met
n bataljon. De samenstelling der divisiën en brigades, uitsluitend uit
infanterie, is echter behouden. Wil men een vredesorganisatie, overeen
stemmend met die in oorlogstijd en daaraan ei^n seer gewichtige
voordeden verbonden dan behooren n aan de dlvisian n aan de
brigades reeds in vredestijd de escadrons cavalerie bij de batleryen
veldartillerie onder liet rechtstreekse!* toeeicht van den divisie- en den bri
gadecommandant te worden gesteld.
Ook tegen de indeeling der cavalerie in l divisie en 2 brigades bestaat,
met het oog op de taak, die de cavalerie tot dekking der mobilisatie ea
tot verkenningen bij de divisiën en brigades, infanterie wacht, overwegende
bezwaren. Waar de S. elders in zijne organisatie alle weelde tracht te