Historisch Archief 1877-1940
ia
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 422
PU;
r
«?*
r
vallen uit den Atjeh-oorlog het tegendeel. Den IGden Mei j.), werd o. a.
«n patrouille Bterk 25 man onder bevel van den len luitenant Jïjjland,
ded avonds omstreeks 8 uur, nabfl kampong Poenger, plotseling door den
vgand hevig beschoten. De spits der patrouille viel. De trouwe hoorn
blazer, gedachtig aan hét van zjjn luitenant bekomen bevel, blies onder
een regen van kogels het sein attakeeren". De officier commandeerde
vuur". Toen een soldaat gewond werd, verkeerde de patrouille in den
waan( dat de Atjehers haar in den rug aanvielen; door een paniek ge
troffen, verlieten de inlanders hun officier; slechts vier bleven hem getrouw.
De hoornblazer en de luitenant struikelden, te midden van het hevig
vuur der Atjehers, die er nu met den klewang op los sloegen. De hoorn
blazer ving met zijn hoorn en kapmes de slagen op, die voor den officier
bestemd waren; beiden kwamen er, als door een groot wonder, zonder
eenige kwetsuur af.
Bg het het lezen der beschrijving van dit gevecht maakten wij weder
de opmerking, hoe onverantwoordelijk het is, dat een aantal brave sol
daten van het Nederlandsch-Indische leger zoo goed als weerloos blootstaan
aan de gevaren van den oorlog. Het kapmes, als werktuig zeer nuttig
en onmisbaar, kan als wapen niet vergeleken worden bij den klewang
der inlanders.
Ten slotte richten w{j de volgende woorden, gesproken door een be
kend generaal, gewezen President der Vereenigde Staten van
NoordAmerika wj bedoelen Grant tot alle aanhangers van het gerecht
met blanke wapenen.
Alles wat den last, dien de soldaat dragen moet, vermeerdert, is een
'.element van zwakheid voor het leger. Elk hectogram gewicht, dat hij
draagt, ontneemt hem een gedeelte zijner kracht. Wat de bajonet als
wapen aangaat, zoodra de soldaten elkander dicht genoeg naderen om
er gebruik van te maken, kunnen zij evenveel verrichten met de kolf
hunner geweren. Hetzelfde slaat op de sabel; ik EOU de bajonet doen
vervallen, en aan de soldaten pistolen in plaats van sabels geven."
(Revue britannique Aöut 1880, p. 313). J- R. C.
SCHAAKSPEL.
No. 30.
Van ED. W ALTER, te Neuha.ua (Boheinen).
Bekroond Bet dea tweeden vrgs in het tornooi der National tidende,
te Kopenhagen 1885.
ZWART.
,
WIT.
Wit tpéslt vóór en geeft in 3 zetttn mat.
(Wit 10 en Zwart 8 met E. O 4).
OPLOSSING VAN 8CHAAEPKOBLEEM
Pd. E 7! .
Pion nt T F 6
E 7 nt C 6 t
T fit Pd mat,
O)
T. P6 (a
K. nt C 7 (l
Pd. nt E 7.
C 8 B G (3
Ad libitnm.
2S.
8 E 7 nt C
4 B., Pd., T, ofrion-dam f t zet niat.
(2)
2 C 8 D 6 (3
3 O 5 nt D 6 (') enz.
O Hier zon 3 E 7 nt C 6 falen, wegens het antwoord van Zwart 3 D 6 E 8! ?
Speelt Zwart 3en zet Rh nt A 5 volgt Wit H 8 B 8 mat.
Jtfoobt Zwart bij 2e« zet spelen C 8 nt E 7 volgt
3 Pion-dam t mat. Bij ander spel P nt P 2 volet
3 D 5 nt a C f, K nt C 7; 4 H 8 nt C 8 mat.
(a)
l ...... O 8 - B C (b
2 Pd. nt T f 5 B 6 C 8 (4
3 H 8 nt C 8! Ad. libitum.
4 Pd. D 6 of T geeft mat. (5
t) Mocht zwart 2en zet met pion G 6 het paard nemen, volgt eerder het mat.
(5)
Bij den Sen zet Wit kan ook door 3f5 DCf, 08 nt D 6; 407 08 dam f t
toe» mat geforceerd worden. Helaas! Bij de letterproblemen heelt men met veelzijdige
bezwaren te kampen, weifee vaat niet te verenden zijn I
(b)
i.....; c s D e (o
2E7ntf5 D 6 C of E 81
3 f 5 D 6 f Pd. nt Pd.
4 Pion of T zot mat.
(c)
t Zwart K nt C 7 of andera volgt op den Sen zet het mat, b.v.:
, , E nt C 7> 2 H 8 nt O 8 t, Onv.; 3 E ot Pion E 6 mat.
Het nog meer variaties.
INGEZONDEN OPLOSSINGEN.
No. 38 en 29 is juist opgelost door W. v. H. te Delft, Henri met dat van den
Jeugdigen Cornelis, te Amsterdam; no. 28 door Mei" to Rotterdam; no. 27 door J
H. N. te Venlo *no. 20 door V. d. M. te N.N. en Flenügafed te Kaatsheuvel met het
probleem van den jeugdige Comelis.
Andere toegezonden oplossingen van no. 29 falen bij juist tegenspel vaa zwart
Bij het mededeolen der oplossing zullen wij dit trachten to verduidelijken.
BRIEFWISSELING.
?'W, d. V. te A. Ma wejls blad ia bet <
eejjd? Het is overigens goed)
De'Wolf in de Schaapsvacht.
NOVELLE
van
GOTTFJRJUED BOOM!.
De kaarsen waren bijna uitgebrand; het was laat geworden in
den salon van mevrouw Von Kanitza. Het grootste gedeelte van
het gezelschap was reeds vertrokken, en buiten de vrouw des
huizes waren alleen Baron Marwitz en ik nog bij den haard blij
ven staan. Het was over het geheel genomen daar dien avond
niet zeer geanimeerd geweest, en menigeen had zich niet geschaamd
zijne verveling vrij duidelijk te laten blijken, zelfs waren sommigen
daarom zoo ver gegaan, dat zij geheel tegen den goeden toon
gezondigd hadden, zoodat daardoor bijna onaangenaamheden waren
ontstaan. Daardoor waren wij er toe gekomen, om de oude
klacht te herhalen, dat de beschaafde en beleefde vormen hoe
langer hoe zeldzamer werden en dat het ook daaraan te wijten
was, dat de ware wellevendheid en gezelligheid meer en meer op
den achtergrond werden gedrongen.
»De oorzaak van dien jammerlijken toestand", bracht mevrouw
Von Kanitza in het midden, sis daarin te vinden, dat er eigenlijk
geene oude dames meer bestaan. Men heeft het- heden ten dage
verleerd om oud te worden."
Wij gingen met dit onderwerp voort, en eindigden met ons
de verschillende namen te herinneren van wie zich daardoor
vroeger onderscheiden hadden.
Ik noemde daarbij onder andere, de gravin Düponbell, eene der
vroegere hofdames van de overledene koningin, die op mij een
diepen en onvergetelijken indruk gemaakt had, als iemand die,
door haar hoogst gedistingeerd voorkomen, en de aantrekkelijke
bevalligheid harer manieren, in de grootste mate de kunst ver
stond, om een gezelschap te verlevendigen, en als 't ware te
electriseeren; hoewel ik die dame eigenlijk slechts zelden in den
maatschappelijken kring onmoet had, en nooit in bijzondere aan
raking met haar geweest was.
Baron Marwitz keek mij strak aan, toen ik dien naam noemde,
en zei, zeer bepaald, bijna met iets verwijtends in zijn stem:
»Gravin Düponbell behoorde niet tot de oude dames."
»Als ik mij wel herinner, moet zij toch diep in de dertig ge
weest zijn," hernam ik, terwijl ik den blik van zijne niet zeer
sprekende blauwe oogen doorstond, tot hij weer voor zich keek.
Ronduit gezegd had ik voor baron Marnitz nooit of nimmer
eenige sympathie gekoesterd. Ik was vroolijk en levendig van
natuur en vond hem in zijne manieren veel te droog en te stijf;
en ondanks zijn fraaien, zwaren, blonden baard, zijne regelmatige
gelaatstrekken, en breede schouders, en nog daarenboven zijne
betrekking als gezant, heb ik mij toch nooit kunnen verklaren,
vanwaar het kwam, dat zoo vele dames hem als het ideaal van
mannelijke schoonheid beschouwden.
Maar op dit oogenblik vooral vond ik hem onuitstaanbaar ver
velend, want ik had de drie laatste uren doorgebracht in pijnlijk
verlangen om mevrouw Kanilza alleen te spreken. Ik was op die
dame verliefd geraakt, deels door het dweepend romantisch ge
voel, aan mijn toenmaligen leeftijd eigen, deels door het jongens
achtig verlangen, om een avontuurtje te hebben, dat zoo niet
geheel en al alledaagsch was.
Anna von Kanitza was door hare meer dan gewone schoonheid
beroemd, maar ondanks dien roep, was zij tot nu toe onbesproken
in hare reinheid, en bij menigeen ging zij zelfs door voor zoo
koel en onverschillig van karakter, dat het moeilijk zou zijn,
haar tot eenige hartstochtelijkheid te brengen. Daarom had het
mij bijzonder getroffen, dat zij tegenover mij een toon had aan
geslagen, waarvan ik onmogelijk kon aannemen, dat ik die alleen
te danken zou hebben aan de bijzondere aanbevelingen van eene
mijner tantes, die met haar bevriend was. Ik was dus daarmee
hoogst ingenomen, en in mijne verbeelding, maakte ik mij zelven
reeds tot den held van eene aangrijpende romantische gebeurtenis,
die al mijne jeugdige vrienden van nijd zou doen verbleeken.
Toch zij het verre van mij te beweren, dat mevrouw Von
Kanitza mij daarbij op eenigerlei wijze zou hebben aangemoedigd,
doch zij liet zich mijne naïeve hoffelijkheid welgevallen zoo
argeloos, en met een lachje zoo raadselachtig, dat het daardoor
voor mijn gevoel nog meer waarde kreeg. Haar ware meening
had ik echter nog niet kunnen doorgronden, en de onzekerheid
daaroniirept hield mij voortdurend in, eep.ezenuwicjuige i