De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 26 juli pagina 12

26 juli 1885 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

ia DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 422 PU; r «?* r vallen uit den Atjeh-oorlog het tegendeel. Den IGden Mei j.), werd o. a. «n patrouille Bterk 25 man onder bevel van den len luitenant Jïjjland, ded avonds omstreeks 8 uur, nabfl kampong Poenger, plotseling door den vgand hevig beschoten. De spits der patrouille viel. De trouwe hoorn blazer, gedachtig aan hét van zjjn luitenant bekomen bevel, blies onder een regen van kogels het sein attakeeren". De officier commandeerde vuur". Toen een soldaat gewond werd, verkeerde de patrouille in den waan( dat de Atjehers haar in den rug aanvielen; door een paniek ge troffen, verlieten de inlanders hun officier; slechts vier bleven hem getrouw. De hoornblazer en de luitenant struikelden, te midden van het hevig vuur der Atjehers, die er nu met den klewang op los sloegen. De hoorn blazer ving met zijn hoorn en kapmes de slagen op, die voor den officier bestemd waren; beiden kwamen er, als door een groot wonder, zonder eenige kwetsuur af. Bg het het lezen der beschrijving van dit gevecht maakten wij weder de opmerking, hoe onverantwoordelijk het is, dat een aantal brave sol daten van het Nederlandsch-Indische leger zoo goed als weerloos blootstaan aan de gevaren van den oorlog. Het kapmes, als werktuig zeer nuttig en onmisbaar, kan als wapen niet vergeleken worden bij den klewang der inlanders. Ten slotte richten w{j de volgende woorden, gesproken door een be kend generaal, gewezen President der Vereenigde Staten van NoordAmerika wj bedoelen Grant tot alle aanhangers van het gerecht met blanke wapenen. Alles wat den last, dien de soldaat dragen moet, vermeerdert, is een '.element van zwakheid voor het leger. Elk hectogram gewicht, dat hij draagt, ontneemt hem een gedeelte zijner kracht. Wat de bajonet als wapen aangaat, zoodra de soldaten elkander dicht genoeg naderen om er gebruik van te maken, kunnen zij evenveel verrichten met de kolf hunner geweren. Hetzelfde slaat op de sabel; ik EOU de bajonet doen vervallen, en aan de soldaten pistolen in plaats van sabels geven." (Revue britannique Aöut 1880, p. 313). J- R. C. SCHAAKSPEL. No. 30. Van ED. W ALTER, te Neuha.ua (Boheinen). Bekroond Bet dea tweeden vrgs in het tornooi der National tidende, te Kopenhagen 1885. ZWART. , WIT. Wit tpéslt vóór en geeft in 3 zetttn mat. (Wit 10 en Zwart 8 met E. O 4). OPLOSSING VAN 8CHAAEPKOBLEEM Pd. E 7! . Pion nt T F 6 E 7 nt C 6 t T fit Pd mat, O) T. P6 (a K. nt C 7 (l Pd. nt E 7. C 8 B G (3 Ad libitnm. 2S. 8 E 7 nt C 4 B., Pd., T, ofrion-dam f t zet niat. (2) 2 C 8 D 6 (3 3 O 5 nt D 6 (') enz. O Hier zon 3 E 7 nt C 6 falen, wegens het antwoord van Zwart 3 D 6 E 8! ? Speelt Zwart 3en zet Rh nt A 5 volgt Wit H 8 B 8 mat. Jtfoobt Zwart bij 2e« zet spelen C 8 nt E 7 volgt 3 Pion-dam t mat. Bij ander spel P nt P 2 volet 3 D 5 nt a C f, K nt C 7; 4 H 8 nt C 8 mat. (a) l ...... O 8 - B C (b 2 Pd. nt T f 5 B 6 C 8 (4 3 H 8 nt C 8! Ad. libitum. 4 Pd. D 6 of T geeft mat. (5 t) Mocht zwart 2en zet met pion G 6 het paard nemen, volgt eerder het mat. (5) Bij den Sen zet Wit kan ook door 3f5 DCf, 08 nt D 6; 407 08 dam f t toe» mat geforceerd worden. Helaas! Bij de letterproblemen heelt men met veelzijdige bezwaren te kampen, weifee vaat niet te verenden zijn I (b) i.....; c s D e (o 2E7ntf5 D 6 C of E 81 3 f 5 D 6 f Pd. nt Pd. 4 Pion of T zot mat. (c) t Zwart K nt C 7 of andera volgt op den Sen zet het mat, b.v.: , , E nt C 7> 2 H 8 nt O 8 t, Onv.; 3 E ot Pion E 6 mat. Het nog meer variaties. INGEZONDEN OPLOSSINGEN. No. 38 en 29 is juist opgelost door W. v. H. te Delft, Henri met dat van den Jeugdigen Cornelis, te Amsterdam; no. 28 door Mei" to Rotterdam; no. 27 door J H. N. te Venlo *no. 20 door V. d. M. te N.N. en Flenügafed te Kaatsheuvel met het probleem van den jeugdige Comelis. Andere toegezonden oplossingen van no. 29 falen bij juist tegenspel vaa zwart Bij het mededeolen der oplossing zullen wij dit trachten to verduidelijken. BRIEFWISSELING. ?'W, d. V. te A. Ma wejls blad ia bet < eejjd? Het is overigens goed) De'Wolf in de Schaapsvacht. NOVELLE van GOTTFJRJUED BOOM!. De kaarsen waren bijna uitgebrand; het was laat geworden in den salon van mevrouw Von Kanitza. Het grootste gedeelte van het gezelschap was reeds vertrokken, en buiten de vrouw des huizes waren alleen Baron Marwitz en ik nog bij den haard blij ven staan. Het was over het geheel genomen daar dien avond niet zeer geanimeerd geweest, en menigeen had zich niet geschaamd zijne verveling vrij duidelijk te laten blijken, zelfs waren sommigen daarom zoo ver gegaan, dat zij geheel tegen den goeden toon gezondigd hadden, zoodat daardoor bijna onaangenaamheden waren ontstaan. Daardoor waren wij er toe gekomen, om de oude klacht te herhalen, dat de beschaafde en beleefde vormen hoe langer hoe zeldzamer werden en dat het ook daaraan te wijten was, dat de ware wellevendheid en gezelligheid meer en meer op den achtergrond werden gedrongen. »De oorzaak van dien jammerlijken toestand", bracht mevrouw Von Kanitza in het midden, sis daarin te vinden, dat er eigenlijk geene oude dames meer bestaan. Men heeft het- heden ten dage verleerd om oud te worden." Wij gingen met dit onderwerp voort, en eindigden met ons de verschillende namen te herinneren van wie zich daardoor vroeger onderscheiden hadden. Ik noemde daarbij onder andere, de gravin Düponbell, eene der vroegere hofdames van de overledene koningin, die op mij een diepen en onvergetelijken indruk gemaakt had, als iemand die, door haar hoogst gedistingeerd voorkomen, en de aantrekkelijke bevalligheid harer manieren, in de grootste mate de kunst ver stond, om een gezelschap te verlevendigen, en als 't ware te electriseeren; hoewel ik die dame eigenlijk slechts zelden in den maatschappelijken kring onmoet had, en nooit in bijzondere aan raking met haar geweest was. Baron Marwitz keek mij strak aan, toen ik dien naam noemde, en zei, zeer bepaald, bijna met iets verwijtends in zijn stem: »Gravin Düponbell behoorde niet tot de oude dames." »Als ik mij wel herinner, moet zij toch diep in de dertig ge weest zijn," hernam ik, terwijl ik den blik van zijne niet zeer sprekende blauwe oogen doorstond, tot hij weer voor zich keek. Ronduit gezegd had ik voor baron Marnitz nooit of nimmer eenige sympathie gekoesterd. Ik was vroolijk en levendig van natuur en vond hem in zijne manieren veel te droog en te stijf; en ondanks zijn fraaien, zwaren, blonden baard, zijne regelmatige gelaatstrekken, en breede schouders, en nog daarenboven zijne betrekking als gezant, heb ik mij toch nooit kunnen verklaren, vanwaar het kwam, dat zoo vele dames hem als het ideaal van mannelijke schoonheid beschouwden. Maar op dit oogenblik vooral vond ik hem onuitstaanbaar ver velend, want ik had de drie laatste uren doorgebracht in pijnlijk verlangen om mevrouw Kanilza alleen te spreken. Ik was op die dame verliefd geraakt, deels door het dweepend romantisch ge voel, aan mijn toenmaligen leeftijd eigen, deels door het jongens achtig verlangen, om een avontuurtje te hebben, dat zoo niet geheel en al alledaagsch was. Anna von Kanitza was door hare meer dan gewone schoonheid beroemd, maar ondanks dien roep, was zij tot nu toe onbesproken in hare reinheid, en bij menigeen ging zij zelfs door voor zoo koel en onverschillig van karakter, dat het moeilijk zou zijn, haar tot eenige hartstochtelijkheid te brengen. Daarom had het mij bijzonder getroffen, dat zij tegenover mij een toon had aan geslagen, waarvan ik onmogelijk kon aannemen, dat ik die alleen te danken zou hebben aan de bijzondere aanbevelingen van eene mijner tantes, die met haar bevriend was. Ik was dus daarmee hoogst ingenomen, en in mijne verbeelding, maakte ik mij zelven reeds tot den held van eene aangrijpende romantische gebeurtenis, die al mijne jeugdige vrienden van nijd zou doen verbleeken. Toch zij het verre van mij te beweren, dat mevrouw Von Kanitza mij daarbij op eenigerlei wijze zou hebben aangemoedigd, doch zij liet zich mijne naïeve hoffelijkheid welgevallen zoo argeloos, en met een lachje zoo raadselachtig, dat het daardoor voor mijn gevoel nog meer waarde kreeg. Haar ware meening had ik echter nog niet kunnen doorgronden, en de onzekerheid daaroniirept hield mij voortdurend in, eep.ezenuwicjuige i

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl