De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 26 juli pagina 13

26 juli 1885 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

w B B KB L A D v o o R N E DE RL AIS ix -»'»-5ii \ - ,». . < * » ****???? ik moet er bij zeggen dat er ook een mijnheer Von Kanitza bestond. Hij ww afada reed» «enige ttamdan Mast met eene ?"?"^ IK" f ? ? l*' fyw \ der fitttopeeaohe havens, en daardoor bad ik hem nooit van aan gezicht tot aangezicht aanschouwd. Zij die hem kenden, spraken van hem 'als van dért Othello, die vr\J gauw met de pistolen in de weer was en, wat nog erger -klonk, die zijne vrouw geheel erf tf 'iwheerschte. In de gezelschapekringen werd over zijne terugkomst sehertsenderwijze in diémanier gesproken en wenden wij jongelui lachend gewaarschuwd; toch was het duidelijk dat hoe meer die dag naderde, mevrouw Von Kanitza des te angstiger en m«er teruggetrokken werd. Ik werd daardoor half wanhopig. Geen oogenblik dacht ik er aan mijne houding jegens haar te veranderen, want dan zou ik den schija op mij geladen hebben, alsof ik bang was voor de pistolen van den heer Von Kanitza; en dus besloot ik geheel te breken met mtjn tot dusver gevolgd systeem van schroomvallige voorkomendheden en angstvallige toe spelingen, en deed haar op zekeren avond; verscholen in het halve duister van den achtergrond eener loge, eene declaratie ia optima forma. Mevrouw von Kanilza liet mij bedaard uilspreken, en even bedaard vroeg zij mij daarna hoe ik zóó onbeschoft durfde wezen en waardoor ik bet recht meende te hebben haar, eene fatsoenlijke vrouw, dei-mate te beleedigen? Verbaasd en verwonderd trachtte ik mij te verontschuldigen, door de hevigheid van mijne hartstochtelijke liefde, maar verzuimde ook niet ter vergoelijking van mijn misdrijf aan te voeren, dat zij stjeds zoo innig veel belang in mij getoond had en mij daardoor zoo ontzaglijk veel geluk bezorgd had. Zij wendde zich daarop naar mij om en wierp een ernsligen blik op mij. »Ja" sprak zij, »ik heb veel belang gesteld in uwe npg zoo onbedorven jeugd, en omdat ik meende dit te kunnen doen sans conséquence, doch ik heb mij erg in u vergist en gij hebt mij in mijn vertrouwen smartelijk bedrogen". Ik weet niet wat mij in die woorden het meest griefde, de uitdrukking »sans conséquence", dan wel de toespeling op mijne » onbedorven jeugd1', doch ik werd er zoo door opgewonden dat ik op mijn beurt haar eene stralpredikatie toediende, waarbij ik haar hart vergeleek bij een mooie marmeren vaas zonder inhoud, en haar ziel bij een gapend graf. Ik moest die beeldspraak zeker uit een of anderen roman geput hebben, want dergelijke spreek wijzen kunnen niet uit mijn brein ontstaan zijn. Daarop begon ik haar doen en laten jegens mij te critiseeren, traditie als logisch gevolg harer eigene woorden te bewijzen, dat zij het aan zich zelve te wijten had zoo er bij mij eene al te groote verwachting was opgewekt en betitelde ten slolte hare gansche houding als eene hardvochtige »Sphinxen-naluur" wie het alleen te doen was, om de ongelukkige navorschcrs van dat raadsel in den afgrond te storten. Het gevolg van die al te oprechte ontboezeming was eene volstrekte ongenade. Van dat oogenblik af verwaardigde mevrouw Von Kanitza mij geen enkelen blik meer, en was zij voor mij nooit meer te huis. Een tijd lang verdroeg ik die verbanning met zeer tragische gelatenheid. Daarna echter nam ik mijn toe vlucht tot den in dergelijke gevallen zeer gewonen weg van schrijven. Ik zond hoar een brief van meer dan zes vellen, waarin ik schuld bekende, om vergiffenis had, en door eeae zeer roerende wending waarover ik in mij zelven erg voldaan was, smeekte ik haar dat zij mij hare vriendschap zou schenken, daar het mij niet vergund was op de beantwoording van een inniger gevoel te mogen rekenen. Gelukkig was mevrouw Von Kanitza toch niet zoo koud en hard van gemoed, als het marmer waarbij ik haar vergeleken had. Tot antwoord verkreeg ik eene doorloopende uilnoodiging voor hare receptiedagen, en zoo was ik er dan dien bewusten avond met des te meer ongeduld gebleven, daar ik mij vleide met het vooruitzicht, dat de afgebedene vriendschap wellicht in warmte en gloed zou winnen, niet alleen naar aanleiding van het vooraf gegane, maar ook daar de terugkomst van den heer Von Kanitza op nieuw onbepaald uitgesteld was. Mevrouw Von Kanitza ontving mij alsof er nooit iets bijzonders tusschen ons had plaats gegrepen. Den gansenen avond had ik haar in spanning gadegeslagen, of ik niet door een blik, een handdruk oi een enkel woordje eene toespelling zou kunnen op vangen, die ik als antwoord op mijne schriftelijke bede zou mogen aanmerken, maar hoe nauwlettend ik ook wezen mocht, ik kon niets vao dien aard gewaar worden. Inmiddels was er bij ons onderhoud aan den haard een pijnlijk stilzwijgen ontstaan. De vrouw des huizes had een verwijtenden blik op mij geworpen en gehoorzamend aan een bevel van hare zachte, donkere oogen, trachtte ik mijn vergrijp weer goed te maken door de uitstekende hoedanigheden van de gravin Düponbell zeer te verheffen en te wijzen op hare geestigheid en lieftalligheid, en in het bijzonder op de, als 't ware moederlijke en opofferende toegenegenheid, die zij zooals men mij meermalen gezegd had, betoonde aan hen, die nog slechts soms kort hunne intrede in de groote wereld hadden gemaakt, en nog te zeer onder den indruk waren, hoe moeilijk de kunst is om zich daar gemakkelijk te bewegen. Het hielp mij niet veel. Baron Marwilz sprak geen woord meer, zelfs betrok zijn gelaat meer en meer en bij de eerste de beste pauzo in het gesprek, greep hij naar zijn hoed, kuste de gast vrouw de hand, groette mij met eene vrij stijve buiging en ver dween door de porlières van het salon. Ook ik maakte nu aanstalten om te vertrekken, echter in het vaste geloof, dat ik zou verzocht worden nog wat te blijven. »Zijt gij slaperig?'' werd mij door mevrouw Kanitza gevraagd. »0, neen i" luidde mijn antwoord. »Bij mij is het verlangen naar slaap geweken, sinds ik ondervonden heb, hoe bitter het valt uit een lieven droom onmeedoogend wakker te worden geschud." Mevrouw scheen die toespeling, die dan ook wel wat gewaagd was, niet op te merken, en zei: »Blijf dan nog een poosje. Ik ben niet gewoon zoo vroeg naar bed te gaan." Dus alleen daarom! Gekrenkt door zulk eene minachting deed ik een paar stappen, alsof het, ondanks hare noodiging, toch mijn plan bleef, om heen te gaan. »WeJ, wel, wat zijt ge van avond licht geraakt," risp zij mij toe. »Ga dan toch zitten.... Wilt ge voor mij het vuur eens opstoken of moet ik Jean daarvoor doen komen?" »Zij is onuitstaanbaar!" dacht ik bij mij zelven en pookte half woedend in liet reeds vervallen vuur, dat opnieuw daardoor ont brandde en met een rossen gloed het gelaat van mevrouw Kanitza verlichtte. Ik had mij daarbij vóór den haard op een knie neer gebogen, en bevond mij dus vlak bij een harer allerliefste voeljes. »Zoudt ge niet liever weer opstaan?" voegde zij mij toe, en maakte dus een eind aan mijne beschouwing van dat mooie voetje en aan de schilderachtige uitwerking van den vuurgloed op haai1 gelaat, eene beschouwing waarvan ik eigenlijk niet zou weten te zeggen hoe hing die geduurd heeft. »Méchani.e femme!" riep ik en sprong overeind. Toen zette ik mij onderworpen, vlak tegenover haar, zoo eenigszins als een priester die de biecht afneemt, en dan weer als een veroordeeld misdadiger, die zijn straf ondergaat. B Ge hebt daar straks bij Baron Marwitz een pijnlijk plekje aan geraakt," begon mevrouw von Kanitza. » Heeft Baron Marwitz ook al pijnlijke plekjes ?" vroeg ik spottend. «Misschien wel", antwoordde zij zacht, en wat zag zij er toen onovertreffelijk mooi uit, terwijl zij haar hoofd een beetje ter zijde boog, en in het opvlikkerende vuur staarde. Hij heeft geen hart." Mevrouw von Kanitza speelde in gedachten met haar Chineschen waaier. »Ach, mijn waarde", zuchtte zij, »wie is er zonder hart?" »Was hij dan verliefd op Gravin Düponbell?" vroeg ik verstrooid. »Iltj niet op haar, maar zij op hem". »Dat was erger!'' »Ja, zeer erg! ... Ik ken die geschiedenis beter dan iemand hier in de stad, ja, ik zou wel durven zeggen, dat ik de eenige ben, die-er mee bekend is, want ik behoorde tot de intiemste ken nissen van Laura Düponbell. Zal ik het u eens vertellen?" B Duurt het lang?" vroeg ik haar. Mevrouw Von Kanitza leunde tegen den rug van haar stoel, terwijl zij mij met hare anders zoo zachte en vriendelijke oogen koud en steenig aankeek. »Als ik mij de moeite geven wil ora u die geschiedenis mee te deelen, dan zal dit meer dan waar schijnlijk niet geschieden, om u een kwartiertje van uwe zoo kostbare nachtrust te ontrooven, maar omdat ge daarin vinden kunt eene waarschuwing, een betoog, en een zedeleer waar ge zeer groote behoefte aan schijnt te hebben, mijn jonge vriend". Ik zweeg, maar ik geloof zeker dat ik een kleur kreeg toen zij met zoo'n bijzonderen nadruk zei: »Mijn jonge vriend".»Baron Marwitz", begon mevrouw Von Kanitza langzaam, alsof zij eerst alles zich nog goed wilde herinneren, kwam hier tot ons onder zeer ongelukkige omstandigheden. De ambassade, waarbij hij als jong inensch eene aanstelling had verkregen, was de vertegenwoor diging eener mogendheid, waarmede wij nog kort geleden in oorlog waren geweest en wat nog evger was, die ons totaal geslagen

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl