De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 26 juli pagina 6

26 juli 1885 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. fy -.ftf ft i r «ffaverea, zal menigeen van oordeel zijn, dat de zaak van het onderwijs , ' P.' de fjeschiödenis- hier tamelijk oppervlakkig is behandeld. Hoe moet r, Xtfn «toch Hervorming, Tacbtigjarigen Oorlog, Fransche Revolutie om l i< $n ajeohta deze drie te noemen neutraal onderwijzen. Met den besten £ wil van de wereld zal bet den onderwijzer toch wel niet mogelijk zjjn, sgne eigene opvatting dier gebeurtenissen geheel ter zijde te laten. Al doet hij alles om ergenig' te vermijden, blijft het toch altijd de vraag of ,de oudera-met zijne voorstelling der feiten zich kunnen vereenigen. Zegt , men: de onderwijzer op de lagere school heeft geen beschouwingen te f 'geven, maar slechts feiten te vermelden, dan vergete men niet, dat alles aankomt op de wyze waarop de feiten worden gegroepeerd en dat bij een .bloote vermelding van feiten voor de kinderen veel van het aantsekkel(jke van dit leervak verloren gaat. .Ter wille der gevorderde neutraliteit beschouwt onze schrijver het als een eerste vereischte, dat de onderwijzer onafhankelijk zij van het centraal gezag, maar b.v. door de gemeente worde benoemd. Zoo niet, dan bestaat er gevaar, dat de onderwijzer, ter wille van bevordering, of ' Uit vrees voor ontslag, de wisselende regeeringen naar de oogen zal zien, terwijl de voorbeelden niet ontbreken, dat schoolmeesters door de re geering als verkiezings-agenten worden gebruikt. Xegt de Staat aan alle ouders de verplichting op, om hunnen kinderen Onderwijs 'te doen geven, dan volgt daaruit, dat dit onderwijs ook voor allen bereikbaar, derhalve kosteloos moet zijn. De vraag is slechts, hoe 'verre die' kosteloosheid zich moet uitstrekken. Men heeft getracht ' op verschillende wijzen dit probleem op te lossen. In sommige lan den werden op elke school een beperkt aantal plaatsen voor niet-betalende kinderen. opengehouden. Een ander systeem is de kosteloosheid van /t onderwijs voor allen, die niet betalen kunnen. Onze schrijver ijvert voor absolute kosteloosheid. Beperkte kosteloosheid heeft, behalve andere bezwaren, volgens hem, ooit dit tegen zich, dat er voor de oudera, altijd iets vemederends in gelegen is om vrijstelling van betaling te vragen. Daarenboven wordt er tusschen de schoolgaande kinderen reeds een Bereiding gemaakt tusschen armen en rijken. Ook zal het volgens den schrijver niet gemakkelijk zijn om de gegrondheid der door de ouders gedane aanvraag te beoordeelen, daar sommige zich armer zullen voordoéa dan z$j wezenlijk zijn. 't Is waar dat door volkomen kosteloosheid een groote last op de schouders van den Staat of de gemeente wordt gelegd, maar van vermogende ouders is het niet te veel geeischt, dat ztf bet geld, dat zij door de vrijstelling van het betalen van schoolgeld ? uitwinnen, in den vorm van belasting aan den Staat terugbetalen. En niet alleen ouders van schoolgaande kinderen hebben belang bij liet on derwijs, maar het is in het voordeel van alle staatsburgers, dat het opkomend' geslacht voldoende onderricht ontvangt. Ten jslotte houdt de heer Wuarin een warm pleidooi voor de volledige vrijheid van 't onderwijs. De Staat mag zich op geenerlei wijze het mo nopolie verzekeren. Daarom mogen geen voordeelen worden toegekend aan ten, die déstaatsschool bezoeken, boven hen, die van andere inrich tingen gebruik maken. Evenmin heeft de Staat zich met de Echool-programma'a der byzondere scholon te bemoeien. Al wat hij in dit opzicht te. ctoen heeft, is door inspectie der scholen te zorgen, dat overal vol doende .onderwijs wordt gegeven en dat de kinderen werkelijk het door de wet geèischte onderricht ontvangen. Wie dat onderwijs geeft, raakt den Staat niet. Derhalve wil de schrijver aan elk vrij laten, om als schoolmeester op te treden en ontzegt Lij den Staat het recht, deze betrekking afhankelijk te maken van een met goeden uil slag afgelegd examen of een door de overheid gegeven machtiging. Zij, die de meening voorstaan, dat een dergelijk examen zeer gewenscht is, evenals dit ook bjj artsen, apothekers, advocaten en anderen het geval is, worden door- tien schrijver met een kluitjen in 't riet gestuurd. Althans wat hg dienaangaande in 't midden brengt, heeft niet veel om 't lijf. Bjj artsen, apothekers en advocaten aldus redeneert onze schrijver kan onbekwaamheid voor hunne patiënten of cliënten de schroinelijksto gevolgen, ja verlies van leven of van eer, vermogen en vrijheid tenge volge hebben. Men zou kunnen vragen, of het .dan niet evenzeer een ernstige ramp is, als de wellicht uitnemende aanleg of het karakter van kinderen, door onbekwame onderwijzers bedorven wordt. De schrij ver wil geen enkele beperking, ook niet voor de godsdienstige congrega tie». En -terecht doet hij opmerken dat de vrijheid door het in 't leven roepen van concurrentie zeer gunstige gevolgen voor 't gehaltövan bet Onderw\js 'hebben kan. Toch zie ik niet in, dat die vrijheid aan banden wordt gelegd, als de staat aan elk het geven van onderwijs vrijlaat, mits de aanvrager een diploma bezitte, dat bij in staat is het vak zijner keuze uit te oefenen Hoe men verder ook over des schrijvers stellingen oordeelen moge, kennismaking met zijn geschrift kan ook voor velen ia ons vaderland nuttige gevolgen hebben. W. P. C. K. ; GescJiicJite des UnterricJitstcesens 'm Dentschland, von den ? ,,8ilteston Zciten bis zur Mitte des dreizehnten Jahrhunderts, von JDr, Franz Anton Specht. St'ittgart, Verlag der J. G. Gotta'schen. ...:.'.?Bucbhandlung. 1885. f 4.70. Het spreekwoord zegt: Er is niets nieuws onder de zon!" Wanneer wij do wereldgeschiedenis overzien bemerken wij dat, zoowel op geestelijk als op stoffelijk gebied, dezelfde beginselen, gedachten en gebruiken herhaaldelijk wederkeeren. Het is' fliet uit louter weetzucht of nieuwsgierigheid dat in onze dagen Bieb. zoo vele stemmen verheffen ten voordeole van de geschiedenis der beschaving van vroeger eeuwen, met achterstelling van de historie der staatsomwentelingen, der heldendaden van enkele groote mannen, der oorlogen uit wraak- of vrijheidszucht geleverd. Men voelt dat ondanks den vooruitgang in velerlei vakken toch, vooral in de schoone 'kunsten en het maatschappelijk leven, denkbeelden ea emaak ontstaan, die zonder duidjelijken overgang, verafgelegen tijden afspiegelen. Men vraagt zich dan »f^ Hoe zag dan in gene tijden, wier smaak wederkeert, déwereld er uit?" Eene groote waarheid spreekt onze Nederlandsche vates Bilderdgk met zijn prophetisch woord: In 't verleden ligt het hedon, In het Nu, wat wordon zal l" Doch de maatschappij aan 't einde der negentiende eeuw schijnt te gevoelen dat niet alleen de Romeinsche wereld moest ondergaan om voor de christelijke en germaansche plaats te maken; dat niet alleen het gebrekki» bestuur der vroegere spaansche regeeringen aanleiding gaf tot den wankelen toestand waarin isieh heden dat rijk bevindt; dat niet al leen de autocratie der vorsten, sedert 1500 altoos toenemende, de geest van centralisatie van Lodev/ijk XIV en anderen de kern strooide tot de omwentelingen van het begin dezer eeuw en de schepping der Constitutiën ; dat niet alleen de dertigjarige oorlog in Duitschland de aanleiding wag der betrekkelijke armoede waarin het Duitsche volk sedert dien tijd heeft verkeerd o neen! Onze hedendaagsche maatschappij erkent wel die ontwikkeling, maar bewijst daarnevens duidelijk dat het sociale leven en de kunstrichting sprongen voor en achterwaarts doen en dat in deze uitingen van 't menschelijk bestaan geene geregelde ontwikke ling die wij vooruitgang noemen is aan te wijzen, gelijk in de werktuigde "scheikunde en andere natuurwetenschappen. Op 't dagelijksehe en kunstleven is het vers van den dichter niet ge heel toepasselijk. Vinden wij in de bouwkunst geen beweging die herinnert aan Let (zoo te zeggen) esthetisch realisme en den naar klimaat en behoefte or ganisch opgetrokken tempelbouw der Grieken V Bespeuren wg in onze schilderkunst, ondanks dat de jongeren" en tdtonnant naar realistische nieuwigheden en (om vrij te spreken) afschuwelijkheden zoeken, niet in zeker opzicht een terugkeer tot de op vatting van Van Eyck en Ilolbein. Dat ook waren realistisch aangelegde genieën. Ze onderscheidden zich van onze jonge school" door hun genie. Wil men llolbeins realisme nabootsen.... men maakt oaricaturen.... De critiek wijst er op... eu da lezer vraagt nu: Wat was dat dan voor een tijd V... Hoe zou men verder in onze dagen der reusachtige uitbreiding van 'tonderwijs ook niet zich afvragen, het mogelijk is, hoe dat niet een jaar een reeks van feniksen heeft aan te wijzen? En hoe is 't mogelijk dat in eeuwen van minder verlichting" toch nog zoo groot aantal van geleerden kon den ontstaan? Hoe zag 'ter in dien tijd dan toch met het onderwijs uit?" vraagt men. Door dit denkbeeld geleid heoft de Historische commissie by de Koninklijk-Beiersche Academie der Wetenschappen" eene prijsvraag opgest3ld, door welker beantwoording de jonge geleerde Dr. SpecbJ zich do hoogste belooning verworven heeft. Vóór weinige weken is het boekdeel van 400 blz. verschenen, waarvan wij hierboven den titel mededeelden, en dat ons ter beoordeeling is voor gelegd. Onmiddellijk bij hot openslaan van bet werk zien wij dat de schrijver met plan en oordeel heeft gearbeid. Zijne stof is in uiterst bevattelijke en natuurlijke deelen gesplitst. Vooreerst drie hoofdafdeelingen: 1. De oorsprong, 2. De ontwikkeling. 3. De voornaamste middenpunten van onderwijs. In No. l vinden wij kortelijk (al te kort) den invloed van Enge land (Angelsaksen, Ieren) op Duitschland in de acht eerste eeuwen des christendoms (bl. l?13), benevens der verdienste van Karel den Grooten en Lodewijk den Vromen verhaald, waarbij opgemerkt wordt hoe reeds in den geest %an den eersten frankischen keizer de gedachte aan v e rplicht o n d e r w ij s is opgekomen (30), en niet alleen divinae, maar ook humanae scientiae (dus hwnaniora) in o p e n l ij k e scholen moesten onderwezen worden (37). In No. 2 schetst ons de schrijver met grooten ijver en belezenheid, a. het onderwijs in de kloosters, b. het lager onderwijs in 't algemeen, c. dat dor zeven Vrije kunsten", d. de verschillende soorten van scholen, e. de schooltucht, ?, de meisjesscholen in 't bijzonder; de geleerde vrou wen aan 't hof van Karel den Grooten, Otto I, enz. Hrotsuit (Roswitha) van Gandersheim (doch zonder melding der daarover gevoerde polemiek), en als voorbeeld de opvoeding van Isolde; zonder dat de schrijver daar uit wil afleiden dat de jonge vrouw gevaar loopt voor hare deugd, wan neer zij zich eenen franschen dichter (Tristan) tot onderwijzer neemt. In het derde hoofdstuk verschijnen achter elkaar de scholen van Hessen, Zwaben en Rijnland, do Saksische en eindelijk, in't bijzonder de Beiersche scholen, die reeds vroeger dan men tot heden aannam, in de achtste eeuw, vóór Tassilo, ontstonden. Verder worden de scholen van Lotharingen daarneven hooggeroemd, zonder dat evenwel bewijzen worden geleverd, waardoor die roem ver diend was. Op dezelfde wijze spreekt de schrijver ter gelegenheid van de Saksische scholen over de vermaardheid der Utrechtsche school, van wier ontstaan onder Willibrord en Gregorius wij echter geene melding vindon gemaakt. Ook de Luiksche school wordt onder de beroemdste aangehaald, wier leerlingen diep in Duitschland als leeraar werden beroe pen. Van de geschiedenis dezer school hooren wy echter verder niets. Is de reden daarvan dat het land van Luik heden uitsluitelijk Belgisch is ? Ondertusschen staat de schrijver langen tijd stil bij Stablo, heden even eens een bolgisch stadje, in de elfde on latere eeuwen in 't bisdom van Keulen gelegen. Verder laat zich de schrijver nog met het buitenland in, bij voorbeeld 'daar waar hij het belangrijke punt van den strijd over het bestuur der scholen aanvoert. Reeds in 1178 had de s t a d Gent het oppertoezicht over de scholen en raakte daarover met, het kapittel in twist, gelijk ook te peren, Hamburg en elders geschiedde (253.) De bijaon.derhe.den uit het onderwijs in de opvoeding nier meisjes

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl