Historisch Archief 1877-1940
?-JPB AMSTERDAMMER, WERKBLAD VOOR NEDERLAND.
9
t
3ai wg taf AtawerpSctèLledótboek hadden, lazen «Q de eerste
w d»*ria.t«YJwUöUedacea met een hartstochtelijke
begeeriyktjjitbeid; maar ik moet bekennen de meeste liederen beandwoordden
- Bidt MO d* hooggespannen verwachting; en daar zijn in onze geheele
niddeleeuwsche literatuur maar weinig liederen, die de vergelijking kunnen
met do Loverkens", of gefingeerde volksliedtjens, door
Hoffgemaakt en den Professoren van de oude school voorgezongen,
om Bé» door dit bedrog, te straffen voor de schuldige onverschilligheid,
waarmede zij de ontdekking der volkspoëzie door onze Diütscbe naburen
fugdan aangehoord.
Ofschoon de katagoriën, door don Heer Kalfi vastgesteld, hier en daar
fn fikander loopeo, heaft hu toch-met veel takt telkens het merkwaardigste
element op den voorgrond weten te plaatsen, en vat hu uit da liederen
distilleert voor de kennis van het Huiselijk en Maatschappelijk leven is
verre van onbelangrijk. De vergelijkingen, die hij instelt, tusschen het,
meer dramatisch» en het zuiver lyrische van sommige liederen, tusschen
de behandeling der «tof in hare oorspronkelijke epische kracht en hare
verstandelijke uitbreiding onder den invloed van bet didaUUsme, gijn zeer
leerrijk.
Behalve een geloerde, betoont da Heer Ealff eich, in dit werk,
ook een kunstenaar en een wijsgeer, al ligt het zwaartepunt van zijne
fntellektneele gaven niet in gload van stijl en al kan men met hem om
trent de waarde van Bekere maatschappelijke verschijnsels in oordeel
verechlllen. Niet onaardig KOU bjjv. zijn te onderzoeken, wie gelijk heeft:
Busken Hnet, die in zyn Land van Ecmbrand betoogt, dat er zoo heel
Veel verschil niet is tnsschen de Hollanders van voor en na de Refor
matie, en Dr. Kalff, die onze vaderen door het Kalvinisme" en door den
BO-jarigen oorlog, op een andere baan" gebracht vindt (bl. 328).
Mocht ik, voor dit woord van waardeering, over grooter ruimte beschik»
ken, dan zou ik nog op meerdere punten aantoouen, dat de Heer Kalff ons
een voortreffelijk boek geleverd heeft, en dat de uren aan de doorlezing
er van te besteden, door jonge beoefenaars onzer letterkunde, vruchtbaar
en weldoende voor hen zullen zijn,
23 Juli '85. Alb. Th.
NB. In m\jn vorig artikel spreek ik van Willem (?die Madoc maecte")
en van (J. F.) Willema. £ene welgezinde, maar onberaden hand heeft
(bl. 9, reg. 2 onder de vaerzon) Willem ten onrechte in Willems
veranp, rag. 2 «taat: duidelijk, lees: deugdelijk.
EEN LATE HULDE,
(Vervolg).
De Werlten van Wïllïam SJidkespeare,
vertaald door DB. L. A. I. BUKGEBSDIJK.'
Deel II, III en IV, Leiden, &(/ E. J.
Brill. 1884 en 1885.
In bet v'óvigo gedeelte is een overzicht gegeven van de omstandigheden
die samen hebben gewerkt, om de eerste tachtig jaar der 19e eeuw van
een volledige Shakespeare vertaling verstoken te houden.
De eenige maaier waarop in deze kolommen, bestemd voor het alge*
mcene publiek, zaken als deze behandeld kunnen worden, is met den
franschen slag; maar, hoe ruw de omtrekken der beweging, die thans in
de vertaling van Burgersdyk een voorloopig niet te overschrijden grena
beeft bereikt, geschetst zjjn, aan déze belangrijke waarheid meen ik
herinnerd te hebben, dat het geenszins het talent van eenig persoon
of een voorliefde, gesproten uit zijn bizondere geaardheid en omstandig
heden, maar dat het algemeeue oorzaken gijn, boven het bereik van indivi
duen, die de groote verschijnselen in de literatuur to weeg brengen. De
gevolgtrekkingen uit deze waarheid zijn talrijk on gewichtig; voor het
oogenblik wilde ik slechts komen op die ne conclusie, dat men den heer
Burgersdijk kan prijzen, zonder dat men dezen lof behoeft af te nemen
van den lof, dien zijne voorgangers bjj verschillendeigelegenheden hebben
verdiend; en dat, wanneer men grond meent te vinden om hij den heer
Bnrgersdijk op zwakheden, te wijzen, het in de eerste plaats de hoogte
van onze Shakespeare-waardeering 13 die men wcnscht to bepalen, en min
der de afmetingen van 's vertalers talent. Ter loops met namen van
levenden te spelen behoort niet t.ot de uitspanningen van fatsoenlijke
menschen, en het voorbeeld zal ook frappanter eijn, wanneer ik beweer
dat de tegenwoordige vertaler van Shakespeare op Voltaire en zijne
proeven van overzetting, minder het verschil hunner talenten vóór heeft,
dan de afstand tusschen de jaren van hunne geboorte. En het resul
taat, wanneer men dezelfde beweging in het groot beschouwt, draagt
het karakter van een axioma, zoo niet van een gemeenplaats: zij
?verlangt een kritiek, die vaa niets verder verwijderd ia dan van
pereonaliteiten.
III.
Men weet dat vertalen van ouds bekend staat als een moeilijke zaak. Een
vertaling is vergeleken big een omgekeerd tapisseriewerk, en het uitheemscha
spreekwoord zegt, dat vertalers verraders zijn. De reden van dit algemeene
bezwaar, do oorzaak van den dikwijls instinctmatigen tegenzin, waarmede
men vertalingen ter hand neemt, kenmerkt den aard van den arbeid.
Woorden zijn het middel om door klanken onze gedachten en gevoe
lens aan anderen mede te deelen. In den beginne kwam iedere klank,
precies overeen met de gedachte of het gevoel, dat men er mee wilde
uitdrukken. Thans, au de klanken niet meer door ieder op zijn eigen
band, naar mate van den aard zijner gedachten of den graad van zijn
gevoel, worden gekozen en voortgebracht, maar de wetten van het
gebrnik een reeks van klanken in vaste vormen hebben gegoten, nu er
woorden bestaan, nu is het zeer moeilijk geworden zich juist uit te druk
ken. Men kan zich niet meer door zijn natuur laten leiden, en de
klank*o dosa booten dia mea meent noodig te hebben om zich verstaanbaar
te makeB, maal? tóen is gedwongen een keus te doen uit den voorraad
gangbare klanken.: uit de woorden. Dat vereiacht studie en talent. Stadia
want men moet kennis nemen van wat er in de taal de verzameling
der woorden te koop is. Talent, want men moet de beste woorden
hebben, dat wil .«eggen de woorden, die het beste weergeven wat men
bedoelt; die beate woorden zijn natuurlijk de woorden, waarvan do
klank het meest overeenkomt met do gedachte of het gevoel
dat men wenscht meêtedeelen. Studie en talent. Immers is het de be
schaving geweest; de zucht naar gemak en comfort, die de vaste vormen
voor do klanken, die de woorden in omloop heeft gebracht; het is dezelfde
neiging, die het aantal der woorden beperkt tot het hoognoodigo. Als ieder
zich van dezelfde woortfen bedient, wordt men het spoedigst uit elkaar wijs.
Het gaat er mee als mot het geld. Hoe meer eenheid, hoo gemakkelijker.
Een munt-unia in de taal is een eisch van den tijd. Men gevoelt, dat de
groote meerderheid der woorden langzamerhand in onbruik raakt, en dat van
lieverlede de meest verschillende gedachten en gevoelens in woorden moeten
worden gebracht, welke bohooren tot die beperkte keuze, waaraan do gemak
zucht enge grenzen stelt. Nu wordt het duidelijk, dat er tusschou die
uiteenloopende gedachten en gevoelens en die pasklaar gemaakte woorden
»1 heel weinig van het oorspronkelijke klank-verband is overgebleven.
Men gebruikt die woorden omdat iedereen hon gebruikt, en er dus niet
licht misverstand zal komen. Een ander geval is het, wanneer men zich
goed wenscht uit te drukken: dan zoekt men voor elke schakeering in
zijn gevoel er voor ieder onderdeel van zijn gedachte een woord op, en
bepaalt zich dan niet tot de kleine partij van het dagelyksche leven en
der dagelijksche papieren, maar stelt de geheele verzameling der
vastgeworden klanken tot zijn beschikking. Hoe grooter de voorraad, hoe meer
kans dat men naar wensch zal bediend worden. Maar het behoeft niet her
haald te worden, dat men goed uit zijn oogon moet zien, om ia deze
woorden-kraam niet bedrogen te worden. '
Als het waar is, dat de poëzie de zuiverste en nauwkeurigste uitdruk
king is, dan geldt voor hare beoefening de eisch van studie en talent ia
nog dringender mate. Dan moet de dichter met dubbele zorgvuldigheid'
te werk gaan bij de keuze zijner woorden. En wel om nog een bizondero
reden.
Om de juiste klanken te vinden, zal hij nooit te recht kunnen bij de
kleine hoeveelheid woorden, die in het gemeene leven van mond tot mond
gaan. Want die zijn zoo ? afgesleten door het gebruik, dat niemand
ermeer een klank in hoort. Dus is de echte, de oorspronkelijke beteekenia
dier woorden verloren gegcan; de echte, de oorspronkelijke klank wekfc
bij den hoorder de juiste en oude voorstellingen, die men er vroeger bij
ondervond, niet meer op. Deze woorden duiden de zaken aan; zij ver«
tegenwoordigen een menigte ideën en sentimenten: zij zijn dus niet meer
bruikbaar voor fijae' onderscheidingen, voor nauwkeurige uitdrukking.
De vergelijking met geld laat zich voortzetten.
Iemand die een kunstvoorwerp van zilver wil vervaardigen, zal daarvoor
geen opelkaar gestapelde, aan-éngeklonken, samengekoppelde rijksdaalders)
of guldens gebruiken. Waarom niet? Omdat wij in die voorwerpen geen
rondheid of glans of fraai geslagen oppervlakte meer bewonderen, maar
alleen muntstukken, en slechts in zooverre door het gezicht aangenaam wor
den getroffen, als wij ze meer of min vruchteloos bogeeren. Wij denken aan
den biefstuk, den hoogea hoed, de ridderorde, de Gedichten van Da Costa,
die wij er mede zouden kunnen of willen betalen, maar niet aan het genot
stukken van zulk edel metaal en beeltenissen van zulke edele vorsten ta
bezitten. Geld is geld, zeggen wij. Woorden zijn woorden.
De eisch, dat mea in poëzie zich bediene van woorden," die in onze
ooren nog zoo veel mogelijk de fasteekenis van hun klank behouden
hebben wanneer mea deze voorwaarden door het bovenstaande genoeg
zaam toegelicht acht loopt gevaar van kwalijk begrepen te worden.
Die er aan zou willen voldoen, zou te vergeefs zoeken, en hij zou tot
het besluit komen, dat de taal te zeer versleten was om die juistheid van
uitdrukking te veroorloven, die da poëzie verlangt. Wanneer het
measchelijk vernuft geen nieuwe hulpmiddelen had bedacht, daar de oude te kort
schoten, zou inderdaad deze conclusie even wanhopig als onweerlegbaar zijn.
Wfil liet duidelijkst blijkt de waarheid, dat bijna alle woorden hunne
klank-beteekenis hebben verloren uit de omstandigheid, dat men een
bepaalde klasse van woorden onderscheidt, als bij uitstek en in tegen»
overstelling met de andere, klank-nabootsend" to wezen. Men geeft zich
de moeite deze soort met een kunstterm te bestempelen ea haar van do
overige af te zonderen, als of niet werkelijk alle woorden oaomatopëen
waren!
Wat de woorden, elk voor zich, niet meer kunnen doen, heeft men,
sedert vervangen door de werking van samenstellingen van woorden. Het
rijm ea de rhythmus brengen woorden tezamen in veelvoudige schakee
ring, en er ontstaan nieuwe effecten, die, door hun rijkdom, de armoede
der uitgeputte taal vergoeden. De eisch, dien wij hebben afgeleid uit da
beschouwing van het wezen der woorden en uit hunne geschiedenis, blijkt
dus te gelden, niet meer voor afzonderlijke woorden, maar voor hunne
samenstellingen tot i'ijm en tot rhythmus. Hoe meer ongemeene, en hoe ;
rijker schakeeringen de dichter voortbrengt, hoe juister hij zich zal uit-i
drukken, want des te gebiedender dwingt hij het oude oor der meuschea
tot luisteren. *
Wanneer het waar is dat woorden het middel zijn om ons door klanken \
uit te drukken, en wij onze aandacht vestigen op de bizondere werking '
van dit middel, dan blijkt het dat een woord op het voorstellingsvermogen.
van den hoorder dea indruk achter laat van een beeld. Elk woord wordt j
ten slotte een beeld. Immers, het hooren van een klank bracht teweeg
in het menschelijk brein het ontstaan van een beeld; van een beeld vaa i
de zaak, die door de klank werd aangeduid. Toen de klanken stolden
tot woorden, moest het vernemen van woorden op het voorstellingsver»,'
mogen den zelfden indruk maken. Maar, gelijk de klankea hun eigen».
aardige kracht grootendeels van lieverlede verloren hebben, en door-da,
zelfde oorzaak, zijn de woorden hun beeldend vermogen kwijt geraakt.j
Hen neemt de woorden van elkaar aan op eikaars gezag, zonder dat mea"'
ft