De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 2 augustus pagina 2

2 augustus 1885 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

"4*3 ?'*> f ' ' DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 428 » : t J. V Zoowel Jules Ferry als de heer Glémenceau heeft de schoone gelegenheid niet willen laten voorbijgaan, om voor het laatst zijne dekbedden over; de koloniale politiek in haren geheelèn-\ omvang uiteen te zetten. Die politiek toch zal bij de aanstaande verkiezingen ongetwijfeld het voornaamste wachtwoord zijn. Intusschen zijn de berichten, in den laatsten tijd uit Kambodscha en Annam ontvangen, nieL bijzonder geschikt, om de kiezers met de koloniale poliliek, zooals zij tot dusver door de rcgeering is gevolgd, te. verzoenen. In Kambodscha schijnt de opstand steeds grootere almetingen aan te nemen, zoodat de regeering het noodig heeft geoordeeld den gouverneur Thomson, die den waren toe stand tot dusver voor haar verborgen wist te houden of althans minder ernstig voor te stellen, terug te roepen. Ook de mededeelingen van generaal de Courcy zijn niet vrij van dubbelzin nigheid; men vreest dat het Thuyet, het hoofd van den opstand, ten slotte toch nog gelukken zal, zich met de Zwarte Vlaggen aan de grenzen van Tonkin te vereenigen, om dan gemeenschap pelijk tegen Huéop te trekken, De diplomatieke betrekkingen tusschen Frankrijk en China zijn inmiddels hersteld. Aan Hsü-Tscheng-Tschang, China's gezant te Berlijn, is lévens het gezantschap te Parijs opgedragen, * » * Duitschland levert in den laatsten lijd weinig stoftot bespreking, De binnenlandsche politiek houdt vacantie; vorsten, diplomaten en volksvertegenwoordigers, allen genieten eenige weken van welver diende rust. Alleen de benoeming van vorst Hohcnlohc tot stad houder van Elzas-Lotharingen geeft enkele pers-organen nog voort durend aanleiding tot meer of min belangwekkende beschouwingen; wij hebben in ons vorig overzicht het een en ander hieromtrent medegedeeld. ft :;: * De berichten omtrent de cholera in Spanje luiden bij den dag treuriger. liet aantal gevallen, dat dagelijks geconstateerd wordt, bedraagt reeds gemiddeld 4000, waarvan circa 2000 met doodeJijk gevolg. Tot dusver zijn het hoofdzakelijk de provinciën, die vreeselijk door de epidemie worden geteisterd; niet lang xal het echter meer kunnen duren, of ook de hoofdstad .Madrid, waai de gevallen zich tot dusver slechts sporadisch voordeden, zal hetzelfde lot ondergaan. Gelukkige voorzorgsmaatregelen en de aller wegen heerschende verwarring op het gebied der sanitaire politie, werken de epidemie maar al te zeer in do hand, en zullen hunne noodlottige uitwerking niet missen. Reeds, begint Madrid zich langzamerhand op de komst van den gevreesden demon voor te bereiden; de bewoners verlaten in groole menigte de stad, torwijl de meer gegoeden hunne vlucht zelfs uitstrekken tot ver over de grenzen van het schiereiland. WARME KADETJES. Een Zaterdag-avond-P raat j e. LXXXVII. Het ia alsof ik, op mijn ouden dag, maar geen rust kan krijgen; ik hel» een paar maanden lang, kalm en rustig, aan eeu badplaats doorgebracht en meende mij thang geheel aan mijn nieuwe tournure-vinding te kunnen vrijden en daar word ik plotseling weder opgeschrikt en moet ik nie tegen onrechtvaardige beschuldigingen gaan verdedigen. Sagittarius toch, die woot hoeveel belang ik in de schutterij, en meer bepaaldelijk in de Amsterdamsclie schutterij, stel, gat mij de vierde aflevering van dit jaar, van de Militaire Gids ter lezing, waarin een stuk van den WelEcl. Gestr. Heer Mr. J. E. van Sotceren Brand, Ie lui tenant der artillerie-schutterij, voorkomt, dat Een Landsbelang" getiteld is. Ik zoude over dat doorwrochte stuk niet spreken, wanneer ik er niet de volgende zinsnede in aangetroffen had: Vult Vuurpijl, Aquarius of een ander koerantier zijn kolommen met goedkoope grappen op ons korps, wij hebbeu medelijden met den man, die op een gegeven oogenblik zijn lezers niets beters wist te geven." Foei, foei, en nog eens foei! Wat heb ik, in 's hemels naam, misdreven om op zoodanige onheusche wijze bejegend te worden'? Heb ik niet juist altijd getoond dat ik steeds dor schutterij de hand boven het hoofd houd? Kan ik het helpen dat Jan van mijne afwezigheid gebruik maakte om, in dit blad, het achtbaar korps te verlakken ? Heuscb, de oude Aquarius kan, met het oog op de handelwijze dea heeren Van Someren Brand, gerust den schoolmeester na zeggen: Het staat dien jongenheer niet fraai!" Het is weder het oude liedje: Van je familie moet je het hebben!" De heer Brand en ik spellen wel niet precies op dezelfde wija.>, maar ZEd. ia antiquarius" (aangezien hii in oude wapens en dergelijke ver nuftige zaken doet) en ik ben Aquarius"; ik zoude Z.Ed. Gestr. haast in bedenking willen geven om nog een letter in zijn naam op te nemen en zich Anti-Aquarius" te noemen; iemand toch, die mij zoo bitter hard valt, deed beter om maar dadelijk als verklaard tegenstander op te treden. Ons land zou dan meteen glansrijk met Engeland kunnen concurreeren dat er lang genoeg op geboft heeft met een Mahdi en een contra-Mahdi te doen te hebben. Waar komt eigenlijk de boosheid van den WelEd. Gestr. heer vandaan? Na geruimen tijd met Sagitlarius en een infanterie-korporaal van m\jn kennis over het vraagstuk te hebben geconfereerd, kwam ik tot de con clusie dat de kneep daar zat, dat mijn goddelooze zoon, die mg op aller lei wijzen in ongelegenheid brengt, zich op oneerbiedige wijze over de rijdende" schutterij liad vroolijk gemaakt. Maar ben ik dan voor Jan's woorden verantwoordelijk? Heb iJc ooit beweerd dat ik de oprichting van cavalerie-schutterij (ik weet wel dat de hoeren voorloopig slechts op tramwagens zaten, maar niets belet om de wagens door paarden of maüeaels ta vervangen) niet goed achtte? Heb ik niet onlangs, aan de Weesperzijde staande, luide gejuicht, toen ik zestig schutters op de pontjes van de zwemschool zag overvaren, omdat ik toen aan de mogelijkheid van de'oprichting van marine"gchuttery dacht. In trouwe, de heer Van Someren Brand behandelt mij al heel onrecht vaardig eu heel onbillijk! Wat mij het meest hindert zijn de woorden: Aquarius of een ander koerantier", want ik ben niet eens koerantier en ik ben er blijde om; ik ben bezadigd professor in de kunst-critiek en heb niet de journalistiek niets uit te staan, waarvoor ik den hemel dagelijks op mijnbloote knieën dank. Ik doe dat met te meer dankbaarheid nu ik brieven van Jan ontvang, die gi'aag voor verloren zoon zou willen spelen en er op spitst dat ik, bij zijne terugkomst, eeu gemest kalf zal slachten, of bij gebrek aan een kalf, een snoek uit de vijvers van Meerlust, waarin hij tot zijne verontschuldiging aanvoert: dat hij onder een partijtje journalisten was verzeild geraakt!" De hoer Brand ziet dat ik niets met de koerantiers te maken wil heb ben, maar toch moei: ik iefs tot verontschuldiging van die meiischen in het midden brengen. De geachte schrijver zegt: Wij hebben medelijden met den man, die op een gegeven oogenblik, enz." en ik antwoord daarop dat er een bekend spreekwoord is, flat zegt: als de duivel honger heeft, eet hij zelfs vliegen," waarom zoude nu een kranten-schrijver, dia om stof verlegen is, niet eens een paar schutters mogen verorberen? Dat is immers een zeer onschuldig vermaak en men mist, aan een boom zoo vol geladen, een paar pruimpjes niet!" Maar dan vind ik liet ook niet netjes dat de heer Brand, in de wijze waarop liij ovar koerantiers spreek, iets verachtelijks legt. Men heeft mij veiteid, en lieg ik, dan doe ik zulks in commissie, dat de geëerde schrijver er eertijds pleizior in iiad om met een getemdon vos bij den weg te loopeii. Men wane niet dat ik in dat loopcn met een vos (mits het dier aan tcnw of ketting bevestigd is) iets afkeurenswaardigs vind, maar wat zou de heer IJrand wel zeggen wanneer ik, naar aanleiding van die eigenaardige liefhebberijen, opmerkte: de lieer van Someren Brand of een ander beestcntemmer", en dat op ecue wijze alsof becstontenimers en de heer Brand zelf persoonlijkheden waren waarop men, om zoo te zegden, uit do hoogte raag neerzien ? liet zou immers to zot zijn! Of zijn er bijgeval geen kranige en fashionabele beesteutemmers, even hoogst respectabel- als de heer Brand zelf is? De schrijver is boos geworden over het schrijven van Jan en dat ver haalt hij nu op mij, hetgeen niet edel is, want, ik zeide het reeds daar even, ik kan niet aansprakelijk worden geacht voor de meeningen vaa mijn' zoon, die nog geen knas van de schrijverij heeft gegeten. Wat zelfs Jan niet gezegd heeft, dat zegt onze schrijver: hij wil gaarne aannemen dat in vele provincie-plaatsjes de schutterij een echte Janboel is;" sakkerloot, dat is kras gezegd, en als ZEd.Gestr. mij om raad had gevraagd, zou ik gezegd hebben : laat die woorden niet drukken, want men zal u verwijten dat gij op hooren zeggen afgaat." Wat dat beteekenen wil, weet ik thans persoonlijk het best te beoorcleelcn; heeft men mij niet wijs gemaakt dat do heer Van Someren Brand er zóó dul op was om in zijn ofücierspakje rond ta loopon, dat hij, wan neer de dienst des middags om n uur afgeloopen is, er des avonds ta tien uur in de Kalverstraat nog parade mede maakt ? En nu lees ik in zijn geschrift: In stee van het aardig te vinden in vredestijd met een officiers-pakje in 't openbaar te verschijnen", heeft de schutterij-officier, hos weinig militair hij dan ook wezen moge, toch dien karaktertrek met den officier van het nederlandsche leger of de vloot gemeen, dat hij het liefst een burgerjasje aantrekt, en de eerbied voor 'sKoniugs uniform is bij ons te lande-dan ook niet zóó groot, dat hij er op gesteld is er, buiten noodzaak, mede in het openbaar te verschijnen." Nu ziet men eens hoe ik er in had kunnen loopen wanneer ik, op losse praatjes afgaande, was gaan vertellen dat de heer Brand ijselijk op zijn mooie pakje gesteld was. Ik zoude mij immers, nu de schrijver zoo krachtig spijkers met koppen op dit punt slaat, voor goed belachelijk hebben gemaakt. Waartoe zou ik mij echter verder in het geschrift des hoeren van Someren Brand verdiepen, nu ik de overtuiging koester dat hij betere opiniën omtrent den ouden Aquarius zal gaan hebben; ik gaf Z.Ed. de plechtige verzekering dat ik nimmer het misdrijf beging of zal begaan, waaraan de heer Chappuis zich schuldig maakte, om n.l. officieren der schutterij op minachtende wijze af te maken", want ik ben een man des vredes en elke slachting is mij een gruwel. Ook verzoek ik beleofdelijk akte van de verklaring dat ik de schutters nooit uitlach, gelijk vele verblinde menschen schijnen te doen; de heer Brand toch schrijft: Wij schutters zijn gewoon uitgelachen te worden", en een oogenblik later zegt Z.Ed., zonderling genoeg: Wütrekken ons.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl