De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 2 augustus pagina 3

2 augustus 1885 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

?#*?« ?>? Ho. 423 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. dat niet erg aan;n als dit laatste waar ia, had ik het eerste maar niet gezegd. Verder stip ik aan dat ik niet het pleizier heb den Heer Vuurpijl te kennen; ik weet alleen dat ik de Amsterdamsche schutterij eens tegen ZEd. in bescherming heb genomen; ik weet ook niet wat hij in de laatste t\|den, voor boosheden beging. Zijn zij heel erg, dan ia het eerst zaak te; onderzoeken of er wellicht een tweede Jan in het spel is, en is dit niet het geval, dan is het nog altijd tijds genoeg om hem of uit te dagen óf te verzoeken eene -verduidelijking en toelichting te geven, gelijk ik thans gedaan heb. Ten slotte de verklaring dat ik hooge achting heb voor onze schutterij die ik, menigmalen in de gelegenheid was ta zien werken; ik herinner mij nog de eerVolle soeploodfi-retraite van 't jaar '30 en de manhaftige houding van het korps toen het vermaarde kleine steentjes-oproer" uit regende. Als er geëxerceerd wordt verzuim ik nimmer om te gaan kijken en vindt er eene militaire promenade plaats, dan kuier ik voor de tamboers nit. Gaarne zal ik, desgevorderd, mijne genegenheid en bewondering toonen, door er bjjv. met al de krachten die in mij zijn, op aan te dringen dat de almanak-rondbrengerij op Nieuwjaarsdag weder wordt ingevoerd, eene plechtige en haast gewijde handeling die door moderniseerende mannen is afgeschaft. Al dadelijk wil ik een goed advies geven dat ten nutte van het korps kan komen; men weet, dat president Krüger, de schutter der schutters, slechts melk drinkt en dus het woord van den wijsgeer der grijzo oudheid huldigt: homines bibunt lac, cffitera animalia fontes" hetgeen, vrij ver taald, zeggen wil: de menschen drinken melk en de overige beesten water." Daar het nu niet anders kan of president Krüger heeft zijce schutterIJjke bekwaamheden aan de melkdrinkerij" te danken, zoude ik in bedenking willen geven den schutters, en vooral heeren officieren der schutterij, op het gemoed te drukken, bij voorkeur, of liefst altijd, van dien krachtigen, versterkenden drank gebruik te maken. Wellicht is mét d? Amsterdamsche Melk-Inrichting of met particulieren ?wel contract te sluiten, om, tot billijke prijzen, groote voorraden to leveren; men zou dan van de excercitie-avonden, melk-avondjes kunnen maken en binnen korten tijd zou Nederland een heirleger Kriiger's rijk zün. Eindeljjk zal ik Jan, wanneer hij met Kersvacantie te huis komt, duchiig inpeperen dat hjj nimmer moet vergeten dat het wel eens gebeuren kon dat de schutterij ons land uit benarde omstandigheden redde en :k zal zijn gemoed voor goede indrukken ontvankelijk maken, door er hem op te wijzen dat de schutterig reeds in oude tijden roemrijk vermeld werd (bijv. door Moy-Ael in Bredero's Moortje) en de dichters van naam de schutterij hebben bezongen; ik zal hem het beroemde: Zwavelstokkie, zwavelstokkie, moeder d'r Icit 'n schutter in de geut", voorneuriën en des schoolmeesters gedicht reciteeren: Ziet gij dien heldenstoet, mijn zoon, die langs de straten wandelt, enz." Het spijt mij zeer dat mrjne lezers en lezeressen die niet aan militaire zaken doen, ditmaal mijn kadetje ongenietbaar zullen vinden; ik zeg echter den Heer Van Someren Brand na: dit moest mij -van het hart." De cursiveeriog van het woordje mij", is van mij, Aquarius, afkomstig. Aqnaiïus. UIT HET HAAGJE. XLI. Logheid bestuurt hun geest, grofheid hunne pen; hunne aanmatiging staat in omgekeerde reden tot hun vermogen, en liet gemiddeld gehalte van hun vernuft wijst op meer lood- dan gouddeelen." Dat staat ergens geschreven over onze kroniekschrijvers op een paar gunstige uitzonderingen na. 't Is prettig voor eon chroniqueur, die toe vallig niet onder de uitzonderingen wordt meegeteld, als hij zoo iets leest, en trekt hij 't zich in ernst aan, dan blijft hem wel niets anders over dan zijn logge, grove pen weg te werpen. Pasquino zal er echter nog zoo lang mee wachten totdat 't hem aan stof tot opmerken en praten ontbreekt, en daarover heeft hij zich nog niet bezorgd te maken, of totdat hij z^jn publiek verveelt, en dat zou hij al heel spoedig merken. Hij zou ook door een andere macht, die alle mogelijke machteu de baas is en zelfs den kwaadsten criticus eindelijk den mond snoert, kunnen gedwongen worden zijn logge, grove pen voorgoed neer te leggen; maar hij verzoekt bij deze zijn geëerden en welwillenden lezers, hem in hunne gebeden te gedenken, teneinde hij zoo lang mogelijk voor dit uiterste moge bewaard blijven. v Wat ze nu ook van Pasquino mogen zeggen, zeker niet dat hij de menschen, en inzonderheid de Hageuaars, belastert. Als hij doet uitkomen dat de Haagsche beau-monde in de Tent komt niet speciaal om mu ziek te hooren, maar veeleer om terpraten en te kijkeu, dan heeft nie mand het recht meer hem dat kwalijk te nemen. Hij weet heel goed, dat sommige lui hem werkelijk van laster hebben beschuldigd, stoutweg be werende dat het geheele tent-publiek, behoudens enkele niet eervolle uit zonderingen, uit melomanen bestond en dat het muziekkorps der Grena» diers 'Zijn voortreffelijkheid grooteudeels te danken had aan den mnzikalen zin van ons beschaafd publiek. Machtspreuken zijn niet altijd even gemakkelijk te weerleggen; daarentegen kan een machtspreuk wel eens een ernstige waarheid tot logen maken. Dat is weer de quaestie van 't standpunt", zou onze kullunnel zeggen. Werkelijk ben ik wel eens bang geweest dat ik eindelijk alleen zou overblijven met mijn op- en aanmer kingen en dat er dan periculum in mora voor me kon bestaan om geeteenigd te worden. Dat ware dubbel hard geweest; want het steenigen, op zich zelf reeds feard voor den patiënt die 'the^ft verdient, wordt een nog harder gelag voor hem die zich onschuldig gevoelt, zooals dan toch met mij 't geval sou zijn. ' 't Is, den hemel zij dank, gelukkig met mij afgcloopen. Er is nu in den heelen Haag geen sterveling meer, die geen kiezelsteentje, veel min>'«ier eenjtraatkei naar 't hoofd des ondergeteekenden zou durven slingeof bAHaoest beginnen met eerst de commissarissen der ^Nieuwe of littéraire Sociëteit" en dan den kolonel-commandant van het Regiment Grenadiers en Jagers met steenen te werpen. Eerst daarna zou Pasquino aan de beurt kunnen komen, en hij verbeeldt zich aan die heeren een voortreffelijke parapluie te hebben, zoodat hij vrij gerust zich onder zijn medeburgers kan blijven vertoonen. Wat heb ik me zitten verkneukelen dien Woensdagavond! Bij 't bin nenkomen van 't hek der Tent werd ons tegelijk met het traditioneel biauw programma een gedrukt wit papier van 't zelfde formaat aange boden. Wat mocht daarop staan? Ik vermoedde terstond een addertje onder 't gewas, in de gedaante van een waarschuwing" of zooiets, en mijn voorgevoel had me niet bedrogen. Ziehier wat ik las: Commissarissen der Nieuwe of Littéraire Sociëteit brengen ter kennis van Heeren Leden dier Sociëteit en hunne Geïntroduceerden, dat zij ontvangen hebben onderataanden brief van den Heer Kolonel-commandant van het regiment Grenadiers en Jagers, met welks inhoud zij zich in alle opzichten vereenigen." 's-Gravenhage, 2 Juli 1885. Door den Heer Vollmar, directeur der Koninklijke Militaire Kapel, \a miy kennis gegeven, dat bij de muziekuitvoeringen, vooral op Woensdag avond, een gedeelte van het publiek zich rondom de tent verzamelt en dan veelal zoo luidruchtig is, dat dit niet alleen voor de muzikanten hinderlijk is, maar bovendien het tot hun recht komen der gespeelde stukken belet. Inzonderheid is dit het geval met de uitvoering ua de pauze. Met het oog hierop, neem ik de vrijheid ia het belang der Kapel, U WelEd. Gestr. beleefd te verzoeken, wel het nemen van die maat regelen te willen uitlokken, die er toe zullen leiden, dat voortaan ten opzichte van deze aangelegenheid, zoowel de muzikanten, ala de luiste rende leden er bij gebaat zullen worden. De Kolonel" enz, Zij namelijk de commissarissen verzoeken mitsdien de bezoekers van de Societeitstent in het Bosch dringend, bij gelegenheid van muziek uitvoeringen, gedurende de muziek hunne plaatsen te behouden en vooral niet rondom de muziektent te blijven wandelen of te staan praten." Daar had-je 't nu! Mijn vrees om gesteenigd te worden, was als door een tooverslag weggevaagd. Ik haalde ruimer adem; ik had zelfs plezier het plezier der zelfvoldoening en van het leedvermaak. Mijn hartelijken dank aan heeren commissarissen en mijnheer den kolonel! Zij hadden mij nooit schitterender in 't gelijk kunnen stellen. Ik zag om me heen en overal werden de hoofden bij elkander gestoken. Dat wit ge drukt papiertje was niet veel minder dan een donderslag nit een onbe wolkte lucht. Wie had ooit op zoo iets gerekend? De uitwerking was magisch, mijnheer! 't Was als zweefde er een onzichtbare machtige genius over de vergadering, die ons allen met zijn tooverstaf had aangeraakt en daardoor het gevoel had gegeven als drukte het ijzeren juk der militaire discipline op onze schoudren. Dat hadden die heeren nu eens netjes gedaan. Alle tentbezoekers waren door die magische kracht eensklaps in aandachtige, devote toehoorders her schapen voor zooverre ze 't namelijk nog niet waren, en dat was maar een luttel zootjo. Na de pauze stonden er wel eenige fanatieke muziekliefhabbers op een eerbiedigen afstand voor de kiosk te luisteren, maar te midden eener diepe, plechtige stilte, 't Was schoon en hartverheffends De muziek kwam nu eindelijk eens tot haar recht om met den kolonel der Grenadiers te spreken. Ik wist niet bij ondervinding wat. militaire discipline was, want in mijn schutterstijd heb ik ze niet geleerd en wat ik van de schutters zie is nog 't zelfde als in mijn tijd, maar thans kreeg ik er eenig begrip van. Ik geloof nu ook dat het niet kwaad zou zijn, als de Gouverneur der Residentie met een meer uitgebreide macht, ook over de Haagsche burgerij, wierd bekleed, ten einde bij voorkomende gelegenheden onze voortreffelijke politie ter zijde te kunnen staan in 't vervullen harer moeilijke taak, die haar wel eens wat heel zwaar valt. Den volgenden Woensdag kregen we 't zelfde kattebelletje aan 't adres der wandelende en pratende tentbezoekers, waarin ze werden aangemaand de muzikanten en luisterende leden" niet hinderlijk te zijn, maar toen was de indruk diea het teweegbracht, reeds merkbaar flauwer, en toen de Sociëteit ophield met het doen uitdeelen der sensatie-makende briefjes, was ook de indruk zoo goed als verdwenen. Ik dacht onwillekeurig aan een spreuk van onzen Kullunnel: Een Hollandsclie order duurt maar vier en twintig uren." Nu wordt er weer gewandeld en gepraat als vroeger en men mag dus met eenigen grond een meer donderend manifest tegemoet zien; maar mijn publiek kennende, vrees ik dat het zich niet zal laten overd.... Hè! daar had ik bijna een grof woord neergeschreven, maar gelukkig ,,bestuurt grof heid mijne pen" nog niet in zulk een mate of ik weet een heel grof woord ten minste nog wel half in te houden. Uit deze geschiedenis heb ik wederom geleerd, dat men nooit op den eersten indruk vertrouwen moet. In den beginne hield iedereen zich stil onder den slag, die zoo ruw op aller hoofden neerdaalde. Wie waren de schuldigen':1 wie de onschuldigen ? Allen lagen we onder verdenking, maar niemand wilde erkennen, dat het snuifja voor hem was. Niettemin, men vond den maatregel uitstekend, flink, kordaat. Dat was me eerst een kolonel! Dat v;aren me eerst commissarissen! 't Was ook esn schande, dat eeuwigdurend gepraat, gowandel en geschuifel onder de muziek! Neen, daar moest een einde aan komen en nu was er een einde aan! Zoo redeneerde, onder den eersten indruk, de heele familie. Maar nu'. Wat zeggen nu diezelfde menschen? Hce gek van die commissarissen! Als zij zich in alle opzichten met den inhoud van des kolonels brief kunnen vereenigen, waarom hebben zij dan niet sinds lang reeds uit eigen beweging, op eigen gezag, een einde gemaakt aan eeu toestand die voor werkelijke muziekliefhebbers onuitstaanbaar is? Of zijn ze door bedoelden brief eerst tot de ontdekking van den toestand gekomen? Rare commissarissen!" - aWaai mee bemoeit zich die kolonel ? Beschouwt hij de leden der Socie

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl