De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 2 augustus pagina 4

2 augustus 1885 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. teit &U grenadiers en jagers? Men zou zeggen! ZJjn we hier in Rusland?" Ea dan volgt een parallel tusschen den kolonel en dezen, waarin de laatrte den zegenpalm niet vermag weg te dragen. Ge ziet het, waarde lezer, we hebben hier wér gehad een coup d'épée dans l'eau. Ons publiek is onverbeterlijk, en weldra zou ik in mijn ver* baaiding de Straatkeien weer om mijn hoofd hoorén fluiten, als ik niet gedekt was door het kostbare papiertje van heeren commissarissen der Witte, dat ik bewaar als goud. En nu moet men niet zeggen, dat ik de resedentie niet bemin en dat daarom mijn ontboezemingen over den Haag wel eens meer op een satire dan op een lofzang gelijken. Och neeu. Ik bemin de resijentie meer dan zvi, die door hun opzichtigheid haar niet tot sieraad verstrekken; meer dan zij, die de Haagsche uitspanningsplaatsen tot een hel van bedilzucht en achterklap maken. Ik bemin Den Haag, maar dweep niet met tal van Hagenaars, het meerendeel door 't toeval uit alle streken vau het vaderland hier bijeengebracht, die hun best schijnen te doen om al 't bekoorlijke der schoone stad met hnar liefelijke omgeving voor anderen te bederven. Met eigen ooren hoorde ik een Haagsche familie, die zich natuurlijk ook het praerogatief van fatsoenlijk toeëeigent, onbeschaamd van eene andere zeggen: We zullen 't haar zóó maken dat ze 't hier niet langer kan uithouden." En dat trachten die inensehen te doen, hoewel te vergeefs, maar met een opzichtelijkheid die niet nalaten kon de aandacht te trekken en hen zelf in opspraak te brengen. Maar dit schijnt hun onverschillig. Zie, om zulka lui naar Siberiëte kunnen expeclieeren, zou 't niet kwaad zijn, dat we eens een week Russisch werden. Pasquino. K U N S T. DE BOUWSTIJL VAN HET NIEUWE RIJKSMUZEÜM. I. Op de Ministerieöle uitnoodiging, tot deelnemiog aan de plechtige opening", wordt de nieuwe stichting aan de Stadhouderskade met de woorden 's Rijka Museum" aangeduid, Dat schijnt dus de officieele naam te zijn. Hij bestaat uit drio woorden; maar het verband tusschen débeide substantieven is te innig, om ze door n of meer andere woerden van elkaar te durven scheiden. Moet er dus een adjektief gebruikt worden, dan zal 's Rijks Museum", al heel spoedig het Rijksmuseum" worden, en zij, die niot de minste reden zien, om van de spelling Muzen en mttsieJt met s te-rug te komen, zullen wellicht ook moed vatten, en schrijven voortaan museum; te gelijk een tweestip op de «plaatsende, om te voor komen dat taen de eu, uitspreke gelijk zij klinkt in deun en heul. Te-recht heeft men de bestemming van dit Muzeüm niet nader omschre ven. Elders wijze men op oudheidkundige muzeüms, muzeüms voor natuurlijke historie, voor ethnografie, handels- ja, leesmuzeüms, men heeft hier te doen met 's Rijks Muzeüm bij uitnemendheid: eene den Muzen gewijde bewaarplaats voor de monumenten van het intellektueele leven der natie. Daarom zijn er niet slechts schilderijen, teokeningen, gravuren, fotografiën te vinden, die het plastieseh-aastheliesch vermogen der natie vertegenwoordigen, daarom maken niet alleen de voortreflijkste van die schilderijen ons de natuur, het maatschaplijk leven, den menschenlype van Nederland aanschouwelijk: maar isVhistoirediitravail op breede schaal, in de zoogenaamde oudheidkundige verzamelingen, van het Rijk en van het Koninklijk Genootschap, hier vertegenwoordigd: daarom staat er eene boekverzameling ten gebruike van den bezoeker, die evenzeer het intellektueele leven der Nederlanders in al zijn veel zijdigheid en met zijn verwantschap tot de nabuur volken en de uitge storven stammen uitspreekt: daarom zyn er lokalen tot leerscholen geschikt en vergaderzalen voor hen die zich aan leven en beschaving gelegen laten zijn. Wij kunnen eene breede opvatting der bestemming, als uit deze in richting van het Muzeüm blijkt, niet anders dan toejuichen, al ligt. het voor de hand, dat vooral de Ncderlandsche Beeldende Kunst en de Nederlandsche Historie meer in 't bizonder door het Muzeüm wordt voorgesteld. Er is niet aan te twijfelen, of de gratis-openstelling der zoo rijk ge stoffeerde zalen zal aan den kunstzin van het volk bevorderlijk zijn; en dat ook de historische verzamelingen tot opgewekte studie mogen prik kelen, is vooral te wensclien, wanneer men uit het oordeel, over den stijl van het Muzeüm hier en daar geveld, mot ons opmaakt, dat het onder onze landgenoten met de kennis van de historie, vooral van de historie der kunst, deerniswaardig gesteld is. Niet alleen het groote publiek, maar ook personen van meer dan gewone beschaving schijnen zich te verbeelden, dat, in de verschillende eenwec, die in de oude waereld aan de XlXe voorafgingen, men een wezenlijk onderscheid gemaakt heeft tusschen zekereu stijl, die voor waereldlijke (zoogenaamde burgerlijke") en zekeren anderen, die voor godsdienstige (of kerkelijke") gebouwen gebruikt werd. Men denkt zoo, grosso modo, als men de verschillende eeuwen de recue laat passeeren, aan gothische kapelletjens en aan balznlen Louis XF. Men weet niet, dat de ernstigste bouwmeesters onder Louis XV geen andere kapelletjens timmerden dan in den Pompadour-stijl en dat de balza len in de tijd der Gothiek met spitsboogvensters pronkten, trots de ge heimzinnigste Sainte-Cliapelles van Lodewijk den Heilige. Als men zich' eonigszins uit de nieuwere europeesche tijden losmaakt, en men ziet eens rond in de bloeitijd van hot oude Griekenland, dan stelt men zich niet voor. dat de propylaeen, of poort tot de hoogs!ad van Athene,in den zuiversten te m 00 l - stijl gebouwd waren, en dat men van geen aanzienlijke huizen bij Grieken of Romeinen weet, of de ele menten van den tempel waren er aan te-rug te vinden. De genen, die tegenwoordig droomen van een muzc-ümslijl en van een kloosterstijl zouden, als zij Athene rekonstrueerden, wel gnulg willen zeggen, dat de ernstige dorisohêstijl voor de heiligdommen bestemd bleef, maar dat natuurlijk het paleis van Perikles wel korinthische ko lommen zal gehad hebben! Ongelukkig weten die goede lieden er niets van, en berust hunne voorstelling op zuivere, of liever onzuivere fantazie, zonder historischen grondslag. Do feiten zijn in luide tegenspraak met dergelijke mijmeringen. Men heeft, büde volken, die* architektonische baarkracht bezaten, bij de aanwending van een stijl, geen onderscheid gemaakt tnsschen gebou wen, die een geestelijke en die een burgerlijke bestemming hadden. Men heeft niet, op grond van het esthetiesch stijlcharakter, gezegd: het gebouw heeit deze of die bestemming, daarom moeten deze of die vormverhoudiugcn worden toegepast. Zeker, wanneer eeu bouwmeester der XHIe Eeuw een kasteeltoren of een kerktoren moest bouwen, dan maakte hij, van het grondplan af, ver schillende teekeningen; maar hij werd daarbij niet geleid door sesthetische, maar door praktische bedenkingen. De kasteeltoren moest, ver dedigbaar wezen; do kerktoren was bestemd op grooten afstand mee ta doen in het silhouet van stad of dorp, wegwijzer te wezen, en tevena tijdwijzer, door de lui- en speelklokken, die in de hooge venbtervormigo galmgaten werden opgehangen. Daar is, vóór de XlXe Eeuw, nooit een tijd geweest, dat men meende den sesthetischen bouwstijl te nioeteu evenredigen aan de bestemming van het gebouw. Geen stijl, in den loop der eeuwen, heeft zich ooit uitsluitend kerkstijl, paleisstyl, poortstijl, stadhuisstij J, schouwburgstijl, of wat ook, betoond. Dit niet te weten is vreemd zijn aan de voornaamste verschijnselen der kunstgeschiedenis, 't Is daarom zeer bespottelijk, te meenen.dat bijv. wanneer de Prins-Bisschop van Luik geen Kerk vorst geweest zuüzijn, dat men hom dan een paleis zou gebouwd hebben in een anderen stijl dan die bijv. aan de beurs vau Aiidwerpen verwant was! Even min als er ooit van een poortstijl, paleisstijl, sehouwburgstijl, stadhuisstij), of kapelstijl vóór de XlXe Eeuw spraak geweest is; even-min kan er nog heden spraak wezen van een muzelimstijl. Nochtans schijnen velu lieden zicb te verbeelden, dat er zoo iets be staat, en dat, ouder andoren, een museum noodwendig met een kolonnade moet prijken. 't Is eonigermate te verklaren: de muzeüms, gelijk de nienwere tijd die sticht, zijn kinderen ^an de Renaissance. De Renaissance oefende kritiek; do Renaissance spoorde op, verzamelde, vergeleek, redeneerde, konkludcerde. Zij had, voor hare wedstrijden, tuigliuizen noodig. Zij v/as vervuld vau eerbied voor de gr.-romeinsche bouwvormen. De kunstenaars onttrokken zich wel aan de hun opgelegde voorbeelden; maar de ge leerden hadden veel meor met Vitruvius op dan met de weelderige ornamentisten der XVIe Eeuw; en zoo werd het entablcmcnt der ouden, liet lijstwerk, met liet zuilenhoofd^tandaart voor wat men de5?bouworden" ging noemen. Men kon zich buiten het kapiteel, de schachtverhouding en de lijst in haar duo deelen, gean levensbeginsel van een bouwstijl denken. Geen wonder dus, dat men zuilen (kolommen) en lijstwerk (met bet frontispice) een noodzakelijk element ging rekenen voor een Muzetim, voor de gewijde bewaarplaats der grieksch-romeinsclie kunstrelieken. De kunstvoorstandel'3, die vooral van eene herleving der antieken, t'nanda in-zonderhoid van de helleensche schoonheidsbegrippen, zich de rijkste vruchten voor de toekomst voorspellen, wenschon natuurlijk den eeredienst van de zuil of kolom, als verciering van het gebouwportaal, hersteld te zien, en zoo ze zich dan al de gebouwen aan den christelijken godsdienst of aan het burgerlijk, althands privaat-leven gewijd, afhandig laten maken niet aldus: de muzeüms, de akademies, de schouwburgen, liefst ook niet de beurzen, de stationsgebouwen enz. Intusschen ziet men, dat deze eisch volstrekt op geen historische ante cedenten berust. Ds beide gebouwen, die de atheensche propylsen flan keerden, dankten hun zuilen niet bieraan, dat men zegt, dat het muzeüms waren, maar eenvoudig, aan de omstandigheid, dat alle groote gebouwen bij de Grieken zuilen hadden. Alle volken hebben, tot op de XlXe Eeuw, altijd, alle gebouwen gekomponcerd in den stijl die hecrschte op het oogenblik, dat het gebouw gesticht word; en daar was geen w e 2 e n l ij k onderscheid ia de toepas sing van het vormenstelse], dat men volgde, of men een wachthuis, een kapel, een hal, een kolfbaan of een gevangenis bouwde. Te kiezen, uit verschillende stijlen, bleef voor de XlXe Eeuw bewaard. Maar deze kan dan nog niet eens kiezen tusschen den stijl, waarin bijv. onder Louis XIII de jagade van een lusthuis en van een kleine parochie kerk gebouwd werd want het was de zelfde stijl: maar men kan kiazen tusschen de stijlen, waarnaar, in de v er s e h il l e n d e Eeuwen, alle gebouwen geluisterd hebben. Zien wij nu, of voor het nieuwe Muzeüm een stijl gekozen is, die, naai de nieuwere begrippen, aan de bestemming van het gebouw is ge venredigd. 22 Juli 1885. Alb. Th. NEDERLANDSCHE KOORVEREENIGING. Het zal nu ongeveer 25 jaar geleden zijn, dat de IHaatscltappy van Toonkunst eenige invloedrijke mannen uitnoodigde zich de belangen van het koraalgcsang aan te trekken en op die wijze de stichting der Nedcrlandschn Koraalvereeniging voorbereidde. De circulaire, waarin het doel der commissie werd uiteengezet, vestigde vooral de aandacht op de noodzakelijkheid om het godsdienstig volksgezang te veredelen en riep tot medewerking op, allen, die bereid wïdeu zijn eene goede zaak te steunen. Trouwens, de samenwerking van velen werd gebiedend geeischt en zonder da overtuiging dat ten b.-te van het volk werd gewerkt, kon ingenomenheid met de zaak slechts van tijdelijken aard zijn. Wel werd de opmerking niet achterwege gehouden, dat elk kerkgenootschap in den bedoelden geest werkzaam kou wezen, doch daartegenover stond de

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl