Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No.
teit &U grenadiers en jagers? Men zou zeggen! ZJjn we hier in Rusland?"
Ea dan volgt een parallel tusschen den kolonel en dezen, waarin de
laatrte den zegenpalm niet vermag weg te dragen.
Ge ziet het, waarde lezer, we hebben hier wér gehad een coup d'épée
dans l'eau. Ons publiek is onverbeterlijk, en weldra zou ik in mijn ver*
baaiding de Straatkeien weer om mijn hoofd hoorén fluiten, als ik niet
gedekt was door het kostbare papiertje van heeren commissarissen der
Witte, dat ik bewaar als goud.
En nu moet men niet zeggen, dat ik de resedentie niet bemin en dat
daarom mijn ontboezemingen over den Haag wel eens meer op een satire
dan op een lofzang gelijken. Och neeu. Ik bemin de resijentie meer
dan zvi, die door hun opzichtigheid haar niet tot sieraad verstrekken;
meer dan zij, die de Haagsche uitspanningsplaatsen tot een hel van
bedilzucht en achterklap maken. Ik bemin Den Haag, maar dweep niet
met tal van Hagenaars, het meerendeel door 't toeval uit alle streken vau
het vaderland hier bijeengebracht, die hun best schijnen te doen om al
't bekoorlijke der schoone stad met hnar liefelijke omgeving voor anderen
te bederven. Met eigen ooren hoorde ik een Haagsche familie, die zich
natuurlijk ook het praerogatief van fatsoenlijk toeëeigent, onbeschaamd
van eene andere zeggen: We zullen 't haar zóó maken dat ze 't hier
niet langer kan uithouden." En dat trachten die inensehen te doen,
hoewel te vergeefs, maar met een opzichtelijkheid die niet nalaten kon
de aandacht te trekken en hen zelf in opspraak te brengen. Maar dit
schijnt hun onverschillig.
Zie, om zulka lui naar Siberiëte kunnen expeclieeren, zou 't niet kwaad
zijn, dat we eens een week Russisch werden.
Pasquino.
K U N S T.
DE BOUWSTIJL VAN HET NIEUWE RIJKSMUZEÜM.
I.
Op de Ministerieöle uitnoodiging, tot deelnemiog aan de plechtige
opening", wordt de nieuwe stichting aan de Stadhouderskade met de
woorden 's Rijka Museum" aangeduid, Dat schijnt dus de officieele
naam te zijn. Hij bestaat uit drio woorden; maar het verband tusschen
débeide substantieven is te innig, om ze door n of meer andere woerden
van elkaar te durven scheiden. Moet er dus een adjektief gebruikt worden,
dan zal 's Rijks Museum", al heel spoedig het Rijksmuseum" worden,
en zij, die niot de minste reden zien, om van de spelling Muzen en mttsieJt
met s te-rug te komen, zullen wellicht ook moed vatten, en schrijven
voortaan museum; te gelijk een tweestip op de «plaatsende, om te voor
komen dat taen de eu, uitspreke gelijk zij klinkt in deun en heul.
Te-recht heeft men de bestemming van dit Muzeüm niet nader omschre
ven. Elders wijze men op oudheidkundige muzeüms, muzeüms voor
natuurlijke historie, voor ethnografie, handels- ja, leesmuzeüms, men
heeft hier te doen met 's Rijks Muzeüm bij uitnemendheid: eene den
Muzen gewijde bewaarplaats voor de monumenten van het intellektueele
leven der natie. Daarom zijn er niet slechts schilderijen, teokeningen,
gravuren, fotografiën te vinden, die het plastieseh-aastheliesch vermogen
der natie vertegenwoordigen, daarom maken niet alleen de
voortreflijkste van die schilderijen ons de natuur, het maatschaplijk leven, den
menschenlype van Nederland aanschouwelijk: maar isVhistoirediitravail
op breede schaal, in de zoogenaamde oudheidkundige verzamelingen, van
het Rijk en van het Koninklijk Genootschap, hier vertegenwoordigd:
daarom staat er eene boekverzameling ten gebruike van den bezoeker,
die evenzeer het intellektueele leven der Nederlanders in al zijn veel
zijdigheid en met zijn verwantschap tot de nabuur volken en de uitge
storven stammen uitspreekt: daarom zyn er lokalen tot leerscholen
geschikt en vergaderzalen voor hen die zich aan leven en beschaving
gelegen laten zijn.
Wij kunnen eene breede opvatting der bestemming, als uit deze in
richting van het Muzeüm blijkt, niet anders dan toejuichen, al ligt. het
voor de hand, dat vooral de Ncderlandsche Beeldende Kunst en de
Nederlandsche Historie meer in 't bizonder door het Muzeüm wordt
voorgesteld.
Er is niet aan te twijfelen, of de gratis-openstelling der zoo rijk ge
stoffeerde zalen zal aan den kunstzin van het volk bevorderlijk zijn; en
dat ook de historische verzamelingen tot opgewekte studie mogen prik
kelen, is vooral te wensclien, wanneer men uit het oordeel, over den stijl
van het Muzeüm hier en daar geveld, mot ons opmaakt, dat het onder
onze landgenoten met de kennis van de historie, vooral van de historie
der kunst, deerniswaardig gesteld is.
Niet alleen het groote publiek, maar ook personen van meer dan
gewone beschaving schijnen zich te verbeelden, dat, in de verschillende
eenwec, die in de oude waereld aan de XlXe voorafgingen, men een
wezenlijk onderscheid gemaakt heeft tusschen zekereu stijl, die voor
waereldlijke (zoogenaamde burgerlijke") en zekeren anderen, die voor
godsdienstige (of kerkelijke") gebouwen gebruikt werd.
Men denkt zoo, grosso modo, als men de verschillende eeuwen de recue
laat passeeren, aan gothische kapelletjens en aan balznlen Louis XF.
Men weet niet, dat de ernstigste bouwmeesters onder Louis XV geen
andere kapelletjens timmerden dan in den Pompadour-stijl en dat de balza
len in de tijd der Gothiek met spitsboogvensters pronkten, trots de ge
heimzinnigste Sainte-Cliapelles van Lodewijk den Heilige.
Als men zich' eonigszins uit de nieuwere europeesche tijden losmaakt,
en men ziet eens rond in de bloeitijd van hot oude Griekenland, dan
stelt men zich niet voor. dat de propylaeen, of poort tot de hoogs!ad
van Athene,in den zuiversten te m 00 l - stijl gebouwd waren, en dat men
van geen aanzienlijke huizen bij Grieken of Romeinen weet, of de ele
menten van den tempel waren er aan te-rug te vinden.
De genen, die tegenwoordig droomen van een muzc-ümslijl en van een
kloosterstijl zouden, als zij Athene rekonstrueerden, wel gnulg willen
zeggen, dat de ernstige dorisohêstijl voor de heiligdommen bestemd
bleef, maar dat natuurlijk het paleis van Perikles wel korinthische ko
lommen zal gehad hebben! Ongelukkig weten die goede lieden er niets
van, en berust hunne voorstelling op zuivere, of liever onzuivere fantazie,
zonder historischen grondslag. Do feiten zijn in luide tegenspraak met
dergelijke mijmeringen.
Men heeft, büde volken, die* architektonische baarkracht bezaten, bij
de aanwending van een stijl, geen onderscheid gemaakt tnsschen gebou
wen, die een geestelijke en die een burgerlijke bestemming hadden.
Men heeft niet, op grond van het esthetiesch stijlcharakter, gezegd:
het gebouw heeit deze of die bestemming, daarom moeten deze of
die vormverhoudiugcn worden toegepast.
Zeker, wanneer eeu bouwmeester der XHIe Eeuw een kasteeltoren of
een kerktoren moest bouwen, dan maakte hij, van het grondplan af, ver
schillende teekeningen; maar hij werd daarbij niet geleid door
sesthetische, maar door praktische bedenkingen. De kasteeltoren moest, ver
dedigbaar wezen; do kerktoren was bestemd op grooten afstand mee ta
doen in het silhouet van stad of dorp, wegwijzer te wezen, en tevena
tijdwijzer, door de lui- en speelklokken, die in de hooge venbtervormigo
galmgaten werden opgehangen.
Daar is, vóór de XlXe Eeuw, nooit een tijd geweest, dat men meende
den sesthetischen bouwstijl te nioeteu evenredigen aan de bestemming
van het gebouw.
Geen stijl, in den loop der eeuwen, heeft zich ooit uitsluitend
kerkstijl, paleisstyl, poortstijl, stadhuisstij J,
schouwburgstijl, of wat ook, betoond.
Dit niet te weten is vreemd zijn aan de voornaamste verschijnselen
der kunstgeschiedenis, 't Is daarom zeer bespottelijk, te meenen.dat bijv.
wanneer de Prins-Bisschop van Luik geen Kerk vorst geweest zuüzijn,
dat men hom dan een paleis zou gebouwd hebben in een anderen stijl dan
die bijv. aan de beurs vau Aiidwerpen verwant was!
Even min als er ooit van een poortstijl, paleisstijl, sehouwburgstijl,
stadhuisstij), of kapelstijl vóór de XlXe Eeuw spraak geweest is;
even-min kan er nog heden spraak wezen van een muzelimstijl.
Nochtans schijnen velu lieden zicb te verbeelden, dat er zoo iets be
staat, en dat, ouder andoren, een museum noodwendig met een kolonnade
moet prijken.
't Is eonigermate te verklaren: de muzeüms, gelijk de nienwere tijd
die sticht, zijn kinderen ^an de Renaissance. De Renaissance oefende
kritiek; do Renaissance spoorde op, verzamelde, vergeleek, redeneerde,
konkludcerde. Zij had, voor hare wedstrijden, tuigliuizen noodig. Zij v/as
vervuld vau eerbied voor de gr.-romeinsche bouwvormen. De kunstenaars
onttrokken zich wel aan de hun opgelegde voorbeelden; maar de ge
leerden hadden veel meor met Vitruvius op dan met de weelderige
ornamentisten der XVIe Eeuw; en zoo werd het entablcmcnt der ouden, liet
lijstwerk, met liet zuilenhoofd^tandaart voor wat men de5?bouworden" ging
noemen. Men kon zich buiten het kapiteel, de schachtverhouding en de
lijst in haar duo deelen, gean levensbeginsel van een bouwstijl denken.
Geen wonder dus, dat men zuilen (kolommen) en lijstwerk (met bet
frontispice) een noodzakelijk element ging rekenen voor een Muzetim,
voor de gewijde bewaarplaats der grieksch-romeinsclie kunstrelieken.
De kunstvoorstandel'3, die vooral van eene herleving der antieken, t'nanda
in-zonderhoid van de helleensche schoonheidsbegrippen, zich de rijkste
vruchten voor de toekomst voorspellen, wenschon natuurlijk den eeredienst
van de zuil of kolom, als verciering van het gebouwportaal, hersteld te
zien, en zoo ze zich dan al de gebouwen aan den christelijken godsdienst
of aan het burgerlijk, althands privaat-leven gewijd, afhandig laten maken
niet aldus: de muzeüms, de akademies, de schouwburgen, liefst ook niet
de beurzen, de stationsgebouwen enz.
Intusschen ziet men, dat deze eisch volstrekt op geen historische ante
cedenten berust. Ds beide gebouwen, die de atheensche propylsen flan
keerden, dankten hun zuilen niet bieraan, dat men zegt, dat het muzeüms
waren, maar eenvoudig, aan de omstandigheid, dat alle groote gebouwen
bij de Grieken zuilen hadden.
Alle volken hebben, tot op de XlXe Eeuw, altijd, alle gebouwen
gekomponcerd in den stijl die hecrschte op het oogenblik, dat het gebouw
gesticht word; en daar was geen w e 2 e n l ij k onderscheid ia de toepas
sing van het vormenstelse], dat men volgde, of men een wachthuis, een
kapel, een hal, een kolfbaan of een gevangenis bouwde.
Te kiezen, uit verschillende stijlen, bleef voor de XlXe Eeuw bewaard.
Maar deze kan dan nog niet eens kiezen tusschen den stijl, waarin bijv.
onder Louis XIII de jagade van een lusthuis en van een kleine parochie
kerk gebouwd werd want het was de zelfde stijl: maar men kan
kiazen tusschen de stijlen, waarnaar, in de v er s e h il l e n d e Eeuwen,
alle gebouwen geluisterd hebben.
Zien wij nu, of voor het nieuwe Muzeüm een stijl gekozen is, die, naai
de nieuwere begrippen, aan de bestemming van het gebouw is ge
venredigd.
22 Juli 1885. Alb. Th.
NEDERLANDSCHE KOORVEREENIGING.
Het zal nu ongeveer 25 jaar geleden zijn, dat de IHaatscltappy van
Toonkunst eenige invloedrijke mannen uitnoodigde zich de belangen van
het koraalgcsang aan te trekken en op die wijze de stichting der
Nedcrlandschn Koraalvereeniging voorbereidde. De circulaire, waarin het
doel der commissie werd uiteengezet, vestigde vooral de aandacht op de
noodzakelijkheid om het godsdienstig volksgezang te veredelen en riep
tot medewerking op, allen, die bereid wïdeu zijn eene goede zaak te
steunen. Trouwens, de samenwerking van velen werd gebiedend geeischt
en zonder da overtuiging dat ten b.-te van het volk werd gewerkt, kon
ingenomenheid met de zaak slechts van tijdelijken aard zijn. Wel werd
de opmerking niet achterwege gehouden, dat elk kerkgenootschap in den
bedoelden geest werkzaam kou wezen, doch daartegenover stond de