Historisch Archief 1877-1940
\
40
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
" Wg willen, in verband met het aangevoerde, in herinnering brengen
«at een onzer hooge militaire autoriteiten op technisch gebied de
generaal Reuther omtrent dit onderwerp heeft gezegd in de
middagzitting der Tweede Kamer van 19 Maart 1885, bij de algomeeue beraad
slaging over Hoofdstuk VIII:
De Minister van Oorlog doet met groote kracht aanvangen de vervaar
diging van een groot aantal getrokken mortieren voor vestinggeschnt.
«Voor die mortieren zullen hoogst vermoedelijk noodig zijn een groot
aantal granaatkartetsen, van gelijke constructie als die voor het veld
en licht vestinggeschut, nl. granaatkartetsen met stalen bussen. Nu 13
mg onlangs ter oore gekomen, dat de bezwaren verbonden aan de ver
vaardiging dier stalen bussen (die tot nu toe in het buitenland aange
kocht zijn) door de bemoeiing van een onzer artillerie-officieren te boven
zqn gekomen, en dat van deze bussen dientengevolge hier te lande zouden
kunnen worden aangemaakt.
Mocht dit het geval zijn en de proeven hebben voldaan, zoodanig dat
tot den aanmaak van decgehjke bussen in ons land zou kunnen worden
overgegaan, dan wensch ik den Minister ten sterkste aan te bevelen
daarmede niet te wachten.
Deze zaak is van zeer groot belang, want hierdoor zonden wij het
groote nadeel ontgaan, ons voor onze projectielen tot het buitenland te
moeten wenden."
In de avondzitting van dienzelfden dag is daarop door Zijne Excellentie
den Minister van Oorlog geantwoord:
Deze zaak is in onderzoek. Men heeft hier te lande eene wijze van
fitaalbereiding gevonden, die waarschijnlijk aan het doel zal beantwoorden.
Ik weet echter nog niet, hoe het daarmede zal loopen, en of ik wellicht
later bij de Kamer zal moeten komen met eene aanvrage om gelden voor
deze zaak, die op den goeden weg is en veel belooft."
De eerste aanschaffing der benoodigde projectielen vertegenwoordigt
een aanzienlijk getal. Bedenkt men, dat op dit oogenblik gereed zijn 160
kanonnen van 10 cM.. en dat de voorloopige bestelling van getrokken
mortieren van dit kaliber 400 bedraagt, terwijl voor eiken vuurnïond eene
uitrusting van pi. m. 250 granaatkarteston wordt berekend, dan komt
men tot een voorloopig getal van 140.000.
Zonder ons te kunnen begeven in eene bepaalde prijsopgave, springt
het in het oog, dat wanneer op elke bus eene betrekkelijk geringe som
kon worden bezuinigd, dit over eene zoo groote hoeveelheid eene
belangrijke bate voor de schatkist zou zijn.
Zijn wij wel ingelicht, dan zou men van particuliere zijde niet vreemd
zijn aan het denkbeeld binnenslands eeue staalfabriek op te richten, die
volgens de boven besprokene methoden werkt, en die ons binnen korten
tijd |het benoodigde aantal projectielen zou kunnen leveren, ja, misschien
ook zou zijn in te richten voor de vervaardiging van andere stalen voor
werpen van zwaar gewicht.
Tusschen de eerste opvatting van een denkbeeld en de uitvoering van
hét daaruit gesproten plan ligt dikwijls een lange weg, die niet "altijd
effen en gebaand is.
Is het plan tot uitvoering gekomen, dan wordt soms uit het oog ver
loren of ontkend, dat dia weg bezaaid was met moeielijkheden van allerlei
aard.
Ieder, die medewerkt om dergelijke struikelblokken met energie en
doorzicht uit den weg te ruimen, doet eon verdienstelijk werk.
Gaarne brengen wij daarom hulde aan allen, die Lebbeu medegewerkt
om de zaak, waarvan hier sprake is, te brengen in liet stadium dat nu
bereikt is. Wij hopen, in het belang van het land, van ganscher harte,
dat bij de verdere exploitatie geen gebrek zal zijn aan dezelfde intelligentie,
studie en inspanning, die aan de onderhavige zaak reeds ten koste zijn
gelegd en dat eene krachtige medewerking voeren moge tot een
gewenschten uitslag -- Nederlands weêrkracht te verhoogen.
's Hage, Juli 1885. TJ.
Dit opstel, oorspronkelijk voor De Militaire Spectator bestemd, word door de
Kedactde van dat tijdschrift geweigerd.
De Wolf in de SchaapsvacSit.
NOVELLE
van
BÖHM.
Zij had zich van die bedreiging zeer veel voorgesteld, want zij
wist zeer goed hoe zij, in velerlei opzichten, gewichtige en mindere
aangelegenheden, onmisbaar voor hem was, en hoe hij nog altijd
zonder haren raad en zonder hare bescherming, om het zoo eens
uit te drukken, geen grond onder zijne voeten zou voelen. Maar
óf baron Marwitz geloofde er niet aan dat zij hare bedreiging zou
ten uitvoer brengen, óf hij achtte zich sterk genoeg om voortaan
zonder Mentor zijn weg te kunnen gaan, zoodat de tragische
profetie van de gravin op hem volstrekt geen indruk maakte. Hij
uitte de hoop dat zij weldra zou inzien, hoe zij zich nergens beier
te huis kon gevoelen dan hier, en hij verzocht haar dringend om
nu zij reeds zoo veel, zoo onuitsprekelijk veel voor hem had
gedaan, hem nu ook nog die kleine opoffering niet te weigeren,
van een ongegrond vooroordeel ten zijnen gevalle te overwinnen.
Vruchteloos had zij zich zoozeer ten toon gesteld, en voor den
eersten keer, zoolang hun kennismaking geduurd had, had hij haar
overtroffen.
Het was kort daarfla dat ik haar ontmoette. Zij voelde be«
hoefte aan hulp en steun en daarom verlangde ze dat ik bij haar
zou komen. Ik vond haar in een ontzettenden toestand. Zij !ag
op den grond, op hare knieën, het gelaat in de kussens van de
canapéverborgen. Toen ze bemerkte dat ik de kamer was binnen
gekomen, barstte zij uit in snikken en geween. Ik heb nooit
iemand zien weenen zoo als zij op dit oogenblik! Het was hart
verscheurend! Ik begon waarlijk te vreezen dat zij krankzinnig
geworden was, en gevoelde mij angstig in haar bijzijn.
»Ben ik dan zóó leelijk?" vroeg zij mij plotseling, terwijl zij
van den grond opsprong. »Heel leelijk? Afschuwelijk leelijk?"
kreet zij telkens dringender, en toen ik geen antwoord gaf, greep
zij haar handspiegel, en bezag zich daarin.
Ik zou een leugen gezegd hebben, als ik op dit Oogenblik ver
klaard had, dat zij eene schoonheid was. Door het huilen was
het poeder en blanketsel van haar gelaat ineengevloeid, al de
kleine hulpmiddelen waardoor de kunst de sporen van den tijd
tracht te dekken waren in verwarring geraakt, en zoo werden
al die toiletgeheimen verraden, die gebezigd worden, om de
klimmende jaren niet te zeer in het oog te doen vallen. De
gravin was iets boven de vijf en dertig, en ze hadt dus geen
recht haar onder de oude dames te tellen, maar zoo gaat
het met jongelui, zooals gij; iedere vrouw buiten de vijf en
twintig is voor hen eene oud vrouw. Eene schoonheid in den
waren zin van het woord is Laura eigenlijk nooit geweest, maar
zij bezat iets wat dadelijk sympathie voor haar opwekte, en daarbij
iets voornaams, dat haar als aangeboren was. Haar gelaat was
een van die, waarvan in lateren leeftijd de regelmatige trekken
tol de onware vooronderstelling leiden, dat dit nog sporen van
eene vroegere schoonheid zijn. Maar op dit oogenblik werd het
door hartstocht ontsierd; slapeloosheid en de vernielende smart voor
eene onbeantwoorde liefde hadden hare wangen verbleekt, en door
voortdurend huilen waren hare oogen rood geworden, en met
donkere randen omgeven.
Ilct kon wel niet anders of haar voorkomen moest ook haar
zelve den eigen indruk geven, die ik er door ontvangen had, en
zij slingerde dus den spiegel zoo ver van zich, dat die in scherven
op den grond viel.
«Ik ben het," kreet zij, geheel buiten zich zelve. »Ik ben oud
en leeHjk! Ik lijk wel eene ruïne. Hij kan mij niet liefhebben,
dat kan hij niet! Het is niet mogelijk dat hij tot zoo iets in staat
zou zijn! Wat zal ik beginnen? Hoe zal ik het verdragen? Help
mij, ach help mij, lieve beste Anne!" smeekte zij mij woest en
dringend, en greep daarbij mijn arm zoo stevig vast, dat ik het
bijna uitgilde van de pijn.
ȟet zal wel overgaan," meende ik te moeten troosten. Zij keek
mij aan met een blik vol medelijden en verachting en beet mij
toe: »Als ge er zpo over spreken kunt, dan hebt ge nooit be
mind ! O! ia, het zal overgaan, zoo als dit oogenblik voorbij
gaat, en de klank onzer woorden, die in de lucht vervliegt; zoo
als onze smart en onze liefde; mij zelven en de gansche wereld!
Maar zoo lang er nog eenig leven in niij is, zal het niet over
gaan, wat ik voor hem gevoel! Ik kan mij niet voorstellen hoe
te leven zonder hem bij mij te hebben, al mijn denken, al mijne
plannen voor de toekomst zijn met hem saamgeweven; ik ben
met mijn gansche ziel, aan hem als vastgeketend. Hij is voor
mij, als een zoon en een echtgenoot, hij is mijn God, en mijn
slaaf, mijn zon en mijn leven! Ik heb op hem de hoop geves
tigd, van al het geluk dat mij nog overblijft, en al mijne kansen
op die ne kaart gezet! Als ik het spel verlies, daa is mijn
leven verloren!
»Ik duld niet dat men hem mij ontsteelt," ging zij met ver
bittering voort, »en dit nog wel door zulk een jong ding met
een lief gezichtje! Hij blijft mijn eigendom! Door duizenderlei
diensten en onwankelbare trouw heb ik hem gekocht, en mij van
hem meester gemaakt... Ieder ander zou mij dankbaarder ge
weest zijn; ieder, die maar eenigszins mijns gelijke was, in
verstand en gevoel, zou mij beter verstaan en meer gewaardeerd
hebben!... Maar hij ? wat beduidt hij eigenlijk ?" vroeg zij op
eens, als verontwaardigd over zich zelve. Daarop begon zij met
de grootste minachting over hem te spreken, en telde al zijne
kleine fouten ea gebreken op, daardoor opnieuw toonende, hoe
zij met haar scherp oordeel hem geheel en al kende en doorzag.
Ja, wat beduidt hij eigenlijk?" herhaalde ik. »fk heb tenminste
nooit kunnen begrijpen, wal u zoo in hem voldeed."
Zij bleef een poos in gedachten; togn zei zij, eo steunde het