De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 9 augustus pagina 10

9 augustus 1885 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

\ 40 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. " Wg willen, in verband met het aangevoerde, in herinnering brengen «at een onzer hooge militaire autoriteiten op technisch gebied de generaal Reuther omtrent dit onderwerp heeft gezegd in de middagzitting der Tweede Kamer van 19 Maart 1885, bij de algomeeue beraad slaging over Hoofdstuk VIII: De Minister van Oorlog doet met groote kracht aanvangen de vervaar diging van een groot aantal getrokken mortieren voor vestinggeschnt. «Voor die mortieren zullen hoogst vermoedelijk noodig zijn een groot aantal granaatkartetsen, van gelijke constructie als die voor het veld en licht vestinggeschut, nl. granaatkartetsen met stalen bussen. Nu 13 mg onlangs ter oore gekomen, dat de bezwaren verbonden aan de ver vaardiging dier stalen bussen (die tot nu toe in het buitenland aange kocht zijn) door de bemoeiing van een onzer artillerie-officieren te boven zqn gekomen, en dat van deze bussen dientengevolge hier te lande zouden kunnen worden aangemaakt. Mocht dit het geval zijn en de proeven hebben voldaan, zoodanig dat tot den aanmaak van decgehjke bussen in ons land zou kunnen worden overgegaan, dan wensch ik den Minister ten sterkste aan te bevelen daarmede niet te wachten. Deze zaak is van zeer groot belang, want hierdoor zonden wij het groote nadeel ontgaan, ons voor onze projectielen tot het buitenland te moeten wenden." In de avondzitting van dienzelfden dag is daarop door Zijne Excellentie den Minister van Oorlog geantwoord: Deze zaak is in onderzoek. Men heeft hier te lande eene wijze van fitaalbereiding gevonden, die waarschijnlijk aan het doel zal beantwoorden. Ik weet echter nog niet, hoe het daarmede zal loopen, en of ik wellicht later bij de Kamer zal moeten komen met eene aanvrage om gelden voor deze zaak, die op den goeden weg is en veel belooft." De eerste aanschaffing der benoodigde projectielen vertegenwoordigt een aanzienlijk getal. Bedenkt men, dat op dit oogenblik gereed zijn 160 kanonnen van 10 cM.. en dat de voorloopige bestelling van getrokken mortieren van dit kaliber 400 bedraagt, terwijl voor eiken vuurnïond eene uitrusting van pi. m. 250 granaatkarteston wordt berekend, dan komt men tot een voorloopig getal van 140.000. Zonder ons te kunnen begeven in eene bepaalde prijsopgave, springt het in het oog, dat wanneer op elke bus eene betrekkelijk geringe som kon worden bezuinigd, dit over eene zoo groote hoeveelheid eene belangrijke bate voor de schatkist zou zijn. Zijn wij wel ingelicht, dan zou men van particuliere zijde niet vreemd zijn aan het denkbeeld binnenslands eeue staalfabriek op te richten, die volgens de boven besprokene methoden werkt, en die ons binnen korten tijd |het benoodigde aantal projectielen zou kunnen leveren, ja, misschien ook zou zijn in te richten voor de vervaardiging van andere stalen voor werpen van zwaar gewicht. Tusschen de eerste opvatting van een denkbeeld en de uitvoering van hét daaruit gesproten plan ligt dikwijls een lange weg, die niet "altijd effen en gebaand is. Is het plan tot uitvoering gekomen, dan wordt soms uit het oog ver loren of ontkend, dat dia weg bezaaid was met moeielijkheden van allerlei aard. Ieder, die medewerkt om dergelijke struikelblokken met energie en doorzicht uit den weg te ruimen, doet eon verdienstelijk werk. Gaarne brengen wij daarom hulde aan allen, die Lebbeu medegewerkt om de zaak, waarvan hier sprake is, te brengen in liet stadium dat nu bereikt is. Wij hopen, in het belang van het land, van ganscher harte, dat bij de verdere exploitatie geen gebrek zal zijn aan dezelfde intelligentie, studie en inspanning, die aan de onderhavige zaak reeds ten koste zijn gelegd en dat eene krachtige medewerking voeren moge tot een gewenschten uitslag -- Nederlands weêrkracht te verhoogen. 's Hage, Juli 1885. TJ. Dit opstel, oorspronkelijk voor De Militaire Spectator bestemd, word door de Kedactde van dat tijdschrift geweigerd. De Wolf in de SchaapsvacSit. NOVELLE van BÖHM. Zij had zich van die bedreiging zeer veel voorgesteld, want zij wist zeer goed hoe zij, in velerlei opzichten, gewichtige en mindere aangelegenheden, onmisbaar voor hem was, en hoe hij nog altijd zonder haren raad en zonder hare bescherming, om het zoo eens uit te drukken, geen grond onder zijne voeten zou voelen. Maar óf baron Marwitz geloofde er niet aan dat zij hare bedreiging zou ten uitvoer brengen, óf hij achtte zich sterk genoeg om voortaan zonder Mentor zijn weg te kunnen gaan, zoodat de tragische profetie van de gravin op hem volstrekt geen indruk maakte. Hij uitte de hoop dat zij weldra zou inzien, hoe zij zich nergens beier te huis kon gevoelen dan hier, en hij verzocht haar dringend om nu zij reeds zoo veel, zoo onuitsprekelijk veel voor hem had gedaan, hem nu ook nog die kleine opoffering niet te weigeren, van een ongegrond vooroordeel ten zijnen gevalle te overwinnen. Vruchteloos had zij zich zoozeer ten toon gesteld, en voor den eersten keer, zoolang hun kennismaking geduurd had, had hij haar overtroffen. Het was kort daarfla dat ik haar ontmoette. Zij voelde be« hoefte aan hulp en steun en daarom verlangde ze dat ik bij haar zou komen. Ik vond haar in een ontzettenden toestand. Zij !ag op den grond, op hare knieën, het gelaat in de kussens van de canapéverborgen. Toen ze bemerkte dat ik de kamer was binnen gekomen, barstte zij uit in snikken en geween. Ik heb nooit iemand zien weenen zoo als zij op dit oogenblik! Het was hart verscheurend! Ik begon waarlijk te vreezen dat zij krankzinnig geworden was, en gevoelde mij angstig in haar bijzijn. »Ben ik dan zóó leelijk?" vroeg zij mij plotseling, terwijl zij van den grond opsprong. »Heel leelijk? Afschuwelijk leelijk?" kreet zij telkens dringender, en toen ik geen antwoord gaf, greep zij haar handspiegel, en bezag zich daarin. Ik zou een leugen gezegd hebben, als ik op dit Oogenblik ver klaard had, dat zij eene schoonheid was. Door het huilen was het poeder en blanketsel van haar gelaat ineengevloeid, al de kleine hulpmiddelen waardoor de kunst de sporen van den tijd tracht te dekken waren in verwarring geraakt, en zoo werden al die toiletgeheimen verraden, die gebezigd worden, om de klimmende jaren niet te zeer in het oog te doen vallen. De gravin was iets boven de vijf en dertig, en ze hadt dus geen recht haar onder de oude dames te tellen, maar zoo gaat het met jongelui, zooals gij; iedere vrouw buiten de vijf en twintig is voor hen eene oud vrouw. Eene schoonheid in den waren zin van het woord is Laura eigenlijk nooit geweest, maar zij bezat iets wat dadelijk sympathie voor haar opwekte, en daarbij iets voornaams, dat haar als aangeboren was. Haar gelaat was een van die, waarvan in lateren leeftijd de regelmatige trekken tol de onware vooronderstelling leiden, dat dit nog sporen van eene vroegere schoonheid zijn. Maar op dit oogenblik werd het door hartstocht ontsierd; slapeloosheid en de vernielende smart voor eene onbeantwoorde liefde hadden hare wangen verbleekt, en door voortdurend huilen waren hare oogen rood geworden, en met donkere randen omgeven. Ilct kon wel niet anders of haar voorkomen moest ook haar zelve den eigen indruk geven, die ik er door ontvangen had, en zij slingerde dus den spiegel zoo ver van zich, dat die in scherven op den grond viel. «Ik ben het," kreet zij, geheel buiten zich zelve. »Ik ben oud en leeHjk! Ik lijk wel eene ruïne. Hij kan mij niet liefhebben, dat kan hij niet! Het is niet mogelijk dat hij tot zoo iets in staat zou zijn! Wat zal ik beginnen? Hoe zal ik het verdragen? Help mij, ach help mij, lieve beste Anne!" smeekte zij mij woest en dringend, en greep daarbij mijn arm zoo stevig vast, dat ik het bijna uitgilde van de pijn. »üet zal wel overgaan," meende ik te moeten troosten. Zij keek mij aan met een blik vol medelijden en verachting en beet mij toe: »Als ge er zpo over spreken kunt, dan hebt ge nooit be mind ! O! ia, het zal overgaan, zoo als dit oogenblik voorbij gaat, en de klank onzer woorden, die in de lucht vervliegt; zoo als onze smart en onze liefde; mij zelven en de gansche wereld! Maar zoo lang er nog eenig leven in niij is, zal het niet over gaan, wat ik voor hem gevoel! Ik kan mij niet voorstellen hoe te leven zonder hem bij mij te hebben, al mijn denken, al mijne plannen voor de toekomst zijn met hem saamgeweven; ik ben met mijn gansche ziel, aan hem als vastgeketend. Hij is voor mij, als een zoon en een echtgenoot, hij is mijn God, en mijn slaaf, mijn zon en mijn leven! Ik heb op hem de hoop geves tigd, van al het geluk dat mij nog overblijft, en al mijne kansen op die ne kaart gezet! Als ik het spel verlies, daa is mijn leven verloren! »Ik duld niet dat men hem mij ontsteelt," ging zij met ver bittering voort, »en dit nog wel door zulk een jong ding met een lief gezichtje! Hij blijft mijn eigendom! Door duizenderlei diensten en onwankelbare trouw heb ik hem gekocht, en mij van hem meester gemaakt... Ieder ander zou mij dankbaarder ge weest zijn; ieder, die maar eenigszins mijns gelijke was, in verstand en gevoel, zou mij beter verstaan en meer gewaardeerd hebben!... Maar hij ? wat beduidt hij eigenlijk ?" vroeg zij op eens, als verontwaardigd over zich zelve. Daarop begon zij met de grootste minachting over hem te spreken, en telde al zijne kleine fouten ea gebreken op, daardoor opnieuw toonende, hoe zij met haar scherp oordeel hem geheel en al kende en doorzag. Ja, wat beduidt hij eigenlijk?" herhaalde ik. »fk heb tenminste nooit kunnen begrijpen, wal u zoo in hem voldeed." Zij bleef een poos in gedachten; togn zei zij, eo steunde het

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl