Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 424
D« vértai<Jel}ike zet wit l H 8 H 7 faalt doordat zwart met zijn Baadsheer
de Dame neemt en op 2 E 6 nt F 7 volgt O 7 nt D 6!
Sr «tja «r die probleem No. 30 boven No. 39 voortrekken, waarvoor wel wat ta
zeggen ia, vooral omdat No. 29 een vlekje heeft. Naar onze meening is echter de
gedacktt van No. 39 oorspronkelijker en de oplossing vinden wij moeieltjker. Die
zet B 7 B 8 is uiterst fijn en verborgen.
INGEZONDEN OPLOSSINGEN.
Juist opgelost Is No. 29, 30 door W. v. H. te Delft; 30 en 31 van met z'n vieren"
en Benti beiden te Amsterdam. Van Flenügafed te Kaatsheuvel en v. d. M. te N.N.
No. 30.
Eindstelling van 8. Loyd.
Wit K O 8, D G 6, T E 4, Zwart K P 2, Rh F l f P 3,
Wit en zwart elk drie, met K F 2.
Wit geeft in twee zetten mat.
UIT DE HERINNERINGEN VAN EEN PENNELIKKER,
door Aquariufl,
(Slot).
Natuurlijk maakte ik verzen op mijne aangebedene; bij een er van
luidde de slotregel vaa elk couplet:
O, Mina, Mina mijn!"
want ik bad niet Gonne" durven zetten, uit vreeze dat eenig onbevoegd
persoon daardoor mijn geheim zoude verraden. Ik vond mijn vers bui
tengewoon mooi en Gonne vond dat ook en, om de waarheid te zeggen,
was het gedicht aanleiding geweest dat wij zoo vertrouwelijk met elkander
?ware» geworden. Ik herinner mij onder de overige verzen nog het volgende:
Ik heb Sees1 nacht op uw stoep geschreid
Kowia de regels voorkwamen:
Dat porder en meid het niet wisten,
Dat waa minder; maar dat zij,
Dat mijn Gonne er niets van bespeurde,
Dat was wel hard voor mijl
Eerlijk moet ik erkennen, dat het beweren, alsof ik op eene stoep den
nacht zoude hebben doorgebracht, geheel en al eene dichterlijke vrijheid
was, want ik heb, den hemel zij dank, 's nachts altijd fatsoenlijk te bed
gelegen, behalve natuurlijk wanneer ik op een danspartijtje was gevraagd
of bij eenige feestelijke gelegenheid tegenwoordig was; ook zelfs dan
koos ik echter geen stoepen tot nachtleger uit en op zijn hoogst maakte
ik vensterparade voor de woning waarin Gonne huisde.
Die stoepslapërft men begrijpt het, was louter op effect berekend; ik
begreep heel goed dat mijne schoone ook best overtuigd was dat ik
praatjes verkocht, mttat enfin, ze deed precies alsof zij mij geloofde en
WO waren dus beiden tevreden. Zonderling is het zeker dat de onster
felijke Piet Paaltjes, jaren na dato, een gedicht vervaardigd heeft dat op
het mijne gelijkt als het eene ei op het andere. Hoe is die poëet tot
gelijke inspiratie gekomen? Zoude bg willicht mijn juweelig dicht
gestaIsn hebben ?
Ik waag het niet om een antwoord op deze vragen te geven; slechts
inerk ik op dat ik niet geloof, den zangerigen Piet van letterkundigen
diefstal to mogen verdenken. Hoe toch zoude hij aan mijne versregelen
gekomen zijn 'i Ik gaf m ij n e onwaardeerbare poëzie immers nimmer
io het licht!
Maar ik bewandel zü-paden en dat is minder wenschelijk; ik keer tot
ms'n verhaal terug.
Ik heb verteld hoe lief, aanvallig, snoeperig die Gonne, wier beeld in
mijn hart gestoffeerde appartementen bewoonde, was en men zal zich dus
kunnen voorstellen hoe verlangend ik er naar was om te weten hoe ei)
over mijn nieuwen hoed zoude oordeelen.
Laat ik echter, alvorens te vertellen hoe dat oordeel, dat tot eene f
orineele scheiding aanleiding gaf, luidde, ter loops vertellen dat Gonne sedert
onhengelgke jaren gehuwd is, (het is zeker al wel tien jaren geleden dat
ik hoorde dat zij haar koperen bruiloft had [gevierd) en een huis vol
kinderen heeft, dat «ij er niet mooier op is geworden en dat zij zeker
den dommea Aquarius en diens eersten hoed reeds sedert lang vergeten
heeft.
En dan, ja er moet raij toch nog iets van het hart , dan moet ik
met een paar woorden een rampzalig avontuur vertellen dat mij op zekeren
Sinterklaas-avond overkwam.
Ik had gaspaard, duchtig gespaard; ik had vier gulden vijfenzeventig
cents bijeengegaard en voor de somma van vier en een halve gulden eene
keurige nécessaire voor Gonne gekocht. Ik had het cadeau netjes inge.
pakt en er de noodige lyrische ontboezemingen ingestopt en ging met
mijn pakje des avonds in de nabijheid van Gonne's woning staan.
Ik durfde niet persoonlijk aanschellen, want ik vreesde dat de dienst
boden mij zouden herkennen die ik eena eea paar kwartjes had gegeven
om möte vertellen hoe laat de jóngejuffrouw gewoonlijk uitging. Geluk»
kig kwam er een straatjongen aan.
Wil je een kwartje verdienen ?" vroeg ik op een toon alsof ik over
millioenen te beschikken had, terwijl ik in werkelijkheid niets anders
op zak had dan dat eene armzalige vijfstuiversstukje.
Non", zeide de jongen, wat graag hoor; ben jij soms Sinterklaas
Een jongste neef, jongeheer ?"
Maak geen malligheid", antwoordde ik ernstig, hier heb je een
pakje, daarmee ga je naar dat huis, zie je dat huis, je schelt aan en ala
ze je open doen geef je het pakje over en zegt niets anders dan: voor
juffrouw Gonne, van Sinterklaas."
Best", zei de jongen, en me kwartje."
Daar heb je het; doe nu je boodschap goed."
Zeuven en twintig kraaien zouwen een lijkie niet beter naar het
kerrekhof kunnen brengen as ik dat pakkie bezorgen zei," sprak de
knaap en toen snelde hy weg.
Ik zag den jongen aanschellen, ik bespeurde Loo hij eene beweging
met de hand maakte toen de dienstbode aan de voordeur verscheen en
daarop ging ik tevreden naar huis.
Den volgenden dag hoopte ik op een ex|ra lachje van Qoijne onthaald
te worden, maar ze keek o zóó stwwecb, ":
Ik begreep er niets van en eindelijk moest ik wel vragen of mijn presentje
haar niet bevallen had en wat bleek toen: er was wel een straatjongen
aan «Ie deur geweest die gevraagd had: of hier meheir Meijer woonde",
maar een pakje had hq niet afgegeven."
Die aterliug l HU had die mooie nécessaire gestolen; mijn Gonne had
niemendal gekregen en ik ongelukkige zag geen kans om in de eerste
drie maanden weder vier gulden vijftig bij een te krijgen om een ander
cadeautje te kunnen koopen.
Daareven zeide ik reeds dat ik noodeloos uitvoerig was en thana
betrap ik mijzelven weder op hetzelfde euvel; ach, vergeef het mij, be
denk dat Aquarius een oude paai is geworden en dat zijn hart nog eens
opengaat wanneer hij terugdenkt aan de zonnige dagen vau weleer. Ik
zal thans mijn verhaal, zonder eenige verdere afwijking, vervolgen.
Met mijn mooien hoed op het hoofd, kuierde ik langs de gracht, waar
langs ik wist dat Gonne komen moest; ik had een zoogenaamd
fluweelchuiertje gekocht en mijn hoofddeksel nog eens extra opgepoetst,
zoodat het glom als een spiegel; een geheime stem in mijn binnenste fluis
terde: het loopt verkeerd uit, jongelief, het loopt verkeerd uit," maar
ik wilde er niet op letten en verkeerde in de overtuiging dat ik er be«
tooverend uitzag.
Eindelijk zag ik Gonne's slanke figuurtje naderen; hoe aanvallig trip
pelde zij over de kleine steentjes, die ik benijdde dat zij die lieve voetjes
mochten torsen.
Eensklaps ging ik naast haar loopen; liefste Gonne" fluisterde ik.
Zij keek op en slaakte haar alleraardigste gilletje; ben jij het of ben
je het niet?" vroeg zij verbaasd.
Ja, ik ben het l" sprak ik trotBch,
Gonne bleef sprakeloos.,
Hoe vind je me?"
Zij bekwam langzamerhand van hare verbazing; i,wil ik je eens wat
zeggen," sprak zy toen, je hebt er altijd als een schaap uitgezien; maar
nu ben je schaapachtiger dan ooit te voren."
En daarop snelde zij weg en liet mij staan. Ho e ik staan bleef ? Heusch
ik zoude er geen hollandsch woord voor weten, laat mij dus een duitsch
gebruiken en zeggen: wie nieder gedonnert!
Ik was ontzettend boos; ik was woedend, tot in het diepste der ziel
gevoelde ik mij beleedigd, want behalve dat Gonne onheusche woorden
hod gebruikt, had zij mij nog uitgelachen ook; tandeknersende en met
gebukt hoofd liep ik verder en ontwierp een lier-zang, zoo iets van een
iied der wrake, en ik zwoer dat ik Gonne niet meer terug wilde zien en
haar beeld uit mijn hart zoude rukken.
Ik zag haar ook niet terug, wij bleven op voet van oorlog en ik was
laag genoeg om met de booze spotters te gaan meedoen en te vertellen
dat Gonne eec horrel-voet had en dat ze scheel keek.
Des middags van dien gedenkwaardigen dag kwam ik er, gefolterd
door machtelooze woede en uit wanhoop toe om.... mijn eerste bittertje
te drinken.
Helaas het deed mij Gonne niet vergeten en jaren gingen voorbij alvo
rens alle herinnering aan het mooie meisje met de blonde krulletjes en
de bruine oogjes uit mijn hart was weggevaagd.
Toen ik na de verschrikkelijke nederlaag tehuis kwam ging ik op mijn
kamertje zitten en ik peinsde: ik prevelde iets in het genre van de gla
diatoren der oudheid, die den Caesar vertelden dat zij hem stervende
hun compliment maakten en ik bladerde in Heine's Buch der Lieder en
werd erg elegisch: was ik maar dood" fluisterde ik, want wat is het
leven zonder Goane ?"
Onwillekeurig vielen mijne blikken op myn hoed en dat knapte mij
weder wat op en ik kwam nog meer op mijn verhaal, toen de meid aan
de trap riep: Jongeheer, of uwees beneden komt, het gebraden vleesch
en de boonen staan op tafel".
Dat was een zoete druppel in den alsem-beker; bruine boonen met
gebraden vleesch was mijne lievelicgsspijze; ik ging naar de huiskamer
en zat weldra te eten.
Mankeert er wat aan?" vroegen de huisgenooten, je ziet wat bleek."
Neen!" antwoordde ik met verbeten woede en wreakte mijne ergernis
op een schep boonen of een sneedje vleesch.
Ik moet helaas, waarheidlievend verteller als ik ben, mededeelen, dat
dien dag nog meerdere kwellingen mij te beurt vielen, die alle door
mijn hoed veroorzaakt werden.
Des avonds op kantoor vroeg Berg heel sarkastisch of ik wel kon
aanwijzen hoe hoog een hoed wel ongeveer zijn zoude.
Dan zal ik eens even mijn hoed bekijken," zeide ik argeloos.
Neen dan is er geen kunst aan; je moet dat kunnen doen, zonder
naar je kiep te zien. En toen wees ik op de gis en werd door aMde
confrères daverend uitgelachen, want het bleek, na een ingesteld
ouderzoek, dat ik wel driemaal te hoog had gewezen.
Toen ik weder te huis kwam, bemerkte ik dat er een aardig nichtje
ongeveer van mijn leeftijd, op visite was.
O, hé, heb je een hoed op?" sprak ze lachende.
Ja," antwoordde ik, wil je nu eens met mij uitgaan?"
Ben je mal jongen t Nu je een chapeau hebt mag je me eerst recht
niet chaperonneeren."
Ik was weder erg boos en dacht dat er nu niets ergera kon gebeuren
en toch gebeurde er nog iets ergers.
Tegen tien uur kwam een viiend van den huize aan wien ik he'c land
had, omdat hij mij altijd als een jongen behandelde, een bezoek brengen
de onverlaat, nog heden ben ik overtuigd dat hij het met opzet ge
daan heeft ging op mijn' splinternieuwen hoed zitten.
De hoed zag er ontoonbaar uit en precies als een harmonika die in
rust is; ik kreeg een standje dat ik er geen beter plaats aan had gegeven
en het heeft heel wat kunst- en vliegwerk gekost, alvorens hij weder
geheel in order was; twee dagen lang moest ik, gedurende de reparatie,
weder met mijn pet loopen, tot groote ergernis van mijn oudsten chef-en
tot uitbundig vermaak van den scheelen heer die mij toevoegde: heb'je