Historisch Archief 1877-1940
V ;^Vl»*- '' *' i,
V**' '< '?< '" ,
>-Jt\ ; . i.,..
Vjrr 1| '4, '
re**. ,4 " - . '*-. - - .._._
RÜr* j t»MW«j«Mi«K i j i i
DE AMSTERDAMMER. WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 424
h V
?f
commissarissen, uitvinders van mik een beidensche bepaling. Gelukkig
vew hen, dat 26 't niet hoorden en er dus ook niets van voelden.
'*t Qflvat toch was, dat we met een paai1 wormen van kinderen zaten
.OtteMheèpt" ??«oo drukte mijn vrouw zidh alt die den gelukkigen
iMÏfctfcl t a» twaalf jaren nog niet hadden bereikt; en daar onze
jnffrbuw" nfctonrtyk 's avonds niet geen machine van duizend
paardenkracht zon «ijn thuis te honden, om op de wurmpjes te passen, waren
we wel genoodzaakt om 't voorbeeld der arme lui te volgen, en ze mee
t« ««ttlen.
Het genie mijner vrouw verloochende zich echter ook ditmaal niet!
Wimpie, hoe oud ben-je?" Deze vraag gold onzen kleinen logé. Ne
gen jaren, mevrouw," antwoordde Wimple. Hij kan heel goed voor
twaalf doorgaan," zei mjjn vrouw beslist; en ons Marietje is voor haar
acht jaren groot genoeg om ook voor twaalf te passeeren."
''tScheelde weinig of ik was van toorn uit mijn vel gesprongen, maar
de eigenaardige bezwaren aan dezen gymnaatisohen toer verbonden, weer
hielden me, daargelaten <'nog den niet minder z waren toer van er later
wetr in te moeten vlieden, en ik vergenoegde me met de kernachtige
verklaring, dat ik me niet verkoos bloot te «tellen aan de vernedering
om als een kwajongen door ean bediende aan het hek te worden
afgêwwen.
Nolens [volens werd dn» het Bosch prijs gegeven en daar ik op mijn
beart ook edelmoedig kan z\jn, troostte ik mijn teleurgestelde dames met
d» «ten nuchtere al» onweerlegbare opmerking, dat de illuminatie in 't
Boich alle jaren ongeveer op 'taelfde neerkwam.
'tb verwonderlijk hoe dames die ontroostbaar schijnen zich weten ta
schikken «oodra zo voor een onomstootelijk feit «taan. Dit was hier 't
geval en een minuut later stemden ee eenparig met mij in, dat die
illumiaatia «igenlijk gezegd, ook altyd maar koekoek n zang" was. Deze
Woorden «ijnw«l niet »an tnlj, maar te, drukken mijn moening vrij wel uit.
Wat, KlgnhMr, n t* Vertellen van den gedenkwaardigen Zondag op
welken onzer gelitfde Koningin haar S5ev«u«en-twintigste jaar heeft vol
bracht ? Leaa de couranten na en ge zult zien hoe onze residentie
bevlagd, versierd, .geïllumineerd was; welk een drukte er in de straten en
op allétrandelwagtfn heeraohte, en hoe 't traditioneel oud wijfje weer
een* haar «pianawiel was ontloopen om eich in 't gedrang te mengen.
't Was verbazend. Ook kunt ge in de kranten lezen hoeveel menschen
de trama «U spoorwegen op dien dag hebben vervoerd, een statis
tiek* vermelding, die altijd in hooge mate mijn belangstelling wekt en
w*awchgnltjk ook de uwe. Van dronken lieden heb ik weer niet gehoord,
tftt tü« natuurlijk op het vermoeden brengt dat het ras, tengevolge der
btaehüge Werking onzer onberispelijke Drankwet, spoorloos is verdwe
nen. En ten «lotta kan ik n zeggen, dat de Zwaan in de waterpartij
fttffl da Bosehje», als drijvend orkest ingericht en kunstig vervaardigd
VU» «en oud» «buit, een zeldzaam beeet was, dat men voor een echte,
levende, reusachtige zwaan zou hebben aangezien, namelijk met een
weinigj» goeden wil en een slecht gezicht prima qualiteit. En dat
pbenoOUMHi wat in Bleohts acht dagen gewrocht. Ge ziet, de wonderen zija
nog niet uit de wereld.
En wilt ge iets moois hooren, iets eenigs, kom dan luisteren naar
de philhattaonianen van professor Ed. Mannstildt, Bilsen's opvolger. Ik
houd tte OVertnigd dat ge een waar kunstgenot zult smaken, indien het
oneerbiedig whnifelend en pratend publiek, dat den directeur soms
weleptekend Ongeduldig het hoofd doet omwonden, u dat niet ten deele belet.
Gelukkig hadden mijn dames geen berouw van onzen half gedwongen
toeht naar Schevoningen, want 't was eeer druk en vroolijk op 't Kurhaus,
ea wat ds kroon opzette; eoowel mijn kleine heuvels als degrootejonge
dfcffies konden beurtelings nog eens een toertje meedansen.
En *00 liep du» drukke feestdag weer gelukkig ten einde, al had ik
heat aanvankelijk ook een weinig donker ingezien en al was ik ook 'eavonda
zoo moe als een... hoe noemt men dat beest?
Pasquino,
KUNST.
SCffiLDEKlJ-TEN-TOÖN-STELLÏNGEN.
Panoramazaal. Arti.
Bat «akkéF Bestuur van het Plantaadje-panorama, bedacht op afwisse
ling van kunstgenot, biedt ons, in hare rustige knnstzaal, behalve eenige
andere doeken, waaronder twee van het door Jufv. Moes bijgedragene
zeer de aandacht trekken, het levensgroote tafereel Les deux sceurs van
Chs. Giron, en een fraai portret van den zelfde ter aanschouwing.
De ontmoeting der twee zusters: de weelderige gevallene in haar
landauer en de huismoeder, met haai" man (uit het volk) en drie kinderen,
is alom bekend, door afbeeldingen in tijdschriften, katalogen en fotografie.
Wat de kompozitie betreft, had'de schilderij-zelve, op de ware grootte,
ons dus niets te leeren. Maar eene aanwinst was het opnemen van den
toon der schilderij. De auteur heeft volstrekt niet getracht, door een pikant
licht op de vrouw in bet rijtuig te doen vallen, en door over de groepen
een warmen zonnetint te spreiden, het klenreifekt van het tafereel te
verhoogen. De toon is koel, grjjsachtig, zou men zeggen, zonder dat de
schilder in het katachtige vervalt, dat bij sommige fransche (en
hollandeche) schilders manier is geworden.
De Bohilderjj-zelve weerlegt het bezwaar niet, dat de inspektie der
drukken had doen rjjzen. Het tooneel, vóór de Madeleine, is te ondiep.
Al die rgtnigen, ruiters en voetgangers kunnen zonder verwarring zich
hier niet redden. De schilder heeft o. a. getracht diepte te krijgen, door
bet allengs kleiner worden der koppen, die zich in ene achterwaardbche
Ijjn met de zwierige hoofdfiguur bevinden. Maar al is de perspektief, wat
de verkleining betreft, in orde, al nemen de koppen ook gradueel af in
kracht, de diepte die daardoor wordt aangeduid, vindt men elders
niet te-rug. Er is, aan de rechter hand, voor dien omnibus, dat rijtuig
met twee Dames, dien Heer en Dame te paard, achter die figuren op
den voorgrond, geen plaats. De zuilen der kerk komen daartoe te veel
naar voren.
Anders het onderwerp la aangrijpend, goed uitgedrukt, volkomen
duidelijk, harmoniesch in de onderdeelen doorgevoerd (de koetsier der
maitresse is slecht gedresseerd: zoo'n koetsier betoont zich 'niet verrast
bij zulk tooneel); de teekening is in 't algemeen korrekt (het rgtttig moet
al zeer langzaam gaan, dat men de spijlen der wielen zoo goed tellen
kan, en dat de hazewind der Dame zoo rustig opkijkt); de toon is als
wij boven zeiden. Het stuk is uitnemend geschikt om op kleine schaal
te worden uitgevoerd.
Vindt men het de moeite waard schilderijen, die onderwerpen ran zoo
betrekkelijk gering belang behandelen, levensgroot uit tévoeren, om ze
door Europa to laten reizen en het publiek het eigenaardig genoegen te
bezorgen met talrijk gezelschap te gelijk het stuk te kunnen zien, dan
zal ik mij daarbg neerleggen. Maar wat moet men doen, als zoo'n schil
derij weer thuiskomt? In een woonhuis is het niet te plaatsen. In een
muzeüm beware de Hemel ons voor de opvulling met een paar honderd
zulke kolossale doeken, waarop stoffen behandeld worden, die zoo speci
aal zijn.
De evenredigheden van een knnsttafereel zijn geen onverschillige zaak.
Défabelen van La Fontaine, al zijn het nog zulke meesterstukjens, zijn
niet geschikt om op muurvlakten geschreven te worden, met letters van
1/2 meter hoogte.
Dat hebben onze meesters der XVIIe Eeuw uitstekend begrepen. Ook
de Heer David Bles, van wien een honderdtal kunstwerken in Arti zijn
ten-toon-gesteld.
De Heer Bles is een kunstenaar, die het de moeite waard rekent een
onderwerp te verzinnen, als h$ een 0e»re-schitderij gaat maken. Hij
tracht niet, door het nastreven van zekeren genialcn toon, ontslagen te
worden van de moeite om een stof te bedenken, en den toeschouwer
slechts wat zintuiglijk te voelen, maar ook geestelijk te begrijpen te geven.
En toch vervalt hij nooit, zoo als met Hogarth maar al te veel het ge
val is, in het zedemeesterlijke, ten koste van het artistischo.
Vele ontwerpen heeft de Heer Bles niet gemaakt. Menig-tnaal zijn
zijne kompozities aan elkander verwant, en niet zelden heeft hij aan dea
wensch der liefhebbers gehoor gegeven om het zelfde onderwerp te
repeteeren. In dat geval verkeert zyn geestige Schoenmakerswinkel (57),
dat hier drie maal (eens onder den titel De knappe winkeldochter) voorkomt.
Belangrijk is het te zien, hoe een onderwerp rijpt bij onzen schilder,
wanneer men de Lichte en sware rouw, een uitmuntende studie op de
XVIIIe Eeuw (19) vergelijkt bij de schets No. 30.
Vrij wat verschil is er in de exemplaren van het Tfoostüare weêuivtjc,
ook Lichte vouw genaamd (het kop thee, den rooden officier geschonken),
op te merken.
Het is een groot genot deze galerij van 's Heeren Bles' voornaamste
werken nog eens langs te gaan.
Wie had uit No 26 Dame aan hare toilet (1844), jazelfsuitNo4(Famffi8
Haoernilcs) durven voorspellen, dat in den auteur de groote meester zat van
No. 19, No. 43, GeJieims correspondentie (te-recht uit de XVIIe E. No. 47,
naar de XVIIIe overgebracht), No. 57 (Schoenmakerswinkel), No. 68,
OranjeIdanten en Keezen, No. 83, Tafereel uit het jonggelmwde leven, No. 85
LieflieHberijmuziek, No. 90, De officiersweduwe, No. 92, Het namiddag
dutje, No. 98, Bi/ de wieg (vereeuwigd door Beets), No. 106 Twee vrien
dinnen en cn minnebrief, de hier als schilderij ontbrekende Huisvrienden,
het ondeugende en rijke 74 Acht jaar gewacht, het weinig bekende GO
(Kinderen der ivcdinve), Grootvaders lievelingsdito, en het boven allen
uitschitterende door warm gevoel, goede kompozitie, geestrijke uitdrukking
van de stof tot in de onderdeelen: De ledige plaats. Ook dit onderwerp
heeft de Heer Bles meermalen moeten behandelen. Wellicht'is er bij een
der reproduktiea een exemplaar wat minder glad dan ons No. 8....
tTen passéet des meilleurs. Wat is bijv, ook die aquarel, Dr. Guillotin,
zijn valbijl uitleggend, geestig geschetst. Enkele levensgroote portretten
komen hier ook voor; waarbij ik 's meesters bevallige dochter (van de
(Ten-toon-stelling '83) als kind heb meenen te herkennen. De uitvoerig
heid heeft aan de breede opvatting der natuur, bij dezen kunstenaar niet
Het is alweer jammer, dat ook hier de werken niet in chronologische
orde hebben kunnen hangen. Onlogiesch is natuurlijk de voortkomst van
den rijpen kunstenaar uit den tastenden jonkman niet. Zelfs het stuk,
dat aan H. K. H. de Groothertogin van Saxen behoort No. 3 en slechts
het jaartal 1846 draagt, voorspelt iets van de vlucht, die da kunst dea
auteurs nemen zal.
Men kan en resumézeggen, dat David Bles, gelijk hij zich hier vertoont,
niet alleen bewijst, dat zijn talent in vindingrijkheid allengs heeft aange
wonnen; maar dat ook zijn kleur beter, natuurlijker, bezielder geworden
is. Maar enkele keeren meent men op de fyzionomiën der XVIIIe Eeuw,
ook der mannen, iets van het rood te zien, waar da Dames zich mee
verfden.
Soms heeft men Bles verweten, in zijn latere stukken, minder fraai
geteekend te hebben, vooral wat plooying van stoffen aanging; maar daar
zijn hier bewijzen te over, dat luj ook dat deel der kunst meester is.
De Hemel schenke den rijk begaafden schilder, in lengte van dagen,
nog menige gelegenheid om, beurtelings ons gemoed, onze fantazie, en ons
zintuig zoo weldadig aan te doen als niet velen zoo zeer als hij 't vermogen.
27 Juli, 85. Alb. Th,
UIT BELGIË.
A f braak l
't Is een eigenaardig woord dat woordeke afbraak". Kiliaen, of liever
Cornelis van Kiel heeft het nog niet gekend, 't Is dus betrekkelijk nieuw
en heeft reeds eene tweevoudige bateekenis gekregen, lo. de handeling
van afbreken, 2o. de puinhoopen die door 't afbreken ontstaan.