Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 425
doorlnchtigen titel die tegen niets zondigt, behalve tegen het Spartaanech
kconisme.
Of d* h«er Strauss nog meer titel» beeft, zon ik niet kunnen zeggen;
Qc schwef deze maar af van 't programma, maar 't zon me, met het oog
op *smans nederigheid, volstrekt niet verwonderen. Hoe 'tzjj, die titels
geren hem mede aanspraak op de eer van zich voor ons te doen hooren.
De betrekking, welke ik bij dit blad bekleed, is niet die van
kunstcrKieaa en dat is goed ook, want ik ben maar een leek in de muziek,
en hoewel 't tegenwoordig mode is, dat men om kuusfc-criticus in een of
meer vakken tézijn, beginnen moet met er geen jota van te kennen,
uitgezonderd eenige kunsttermen en technische spreekwijzen die men,
raak of mis, in lijn critische beschouwingen behoort te mengen, kleef
ik toch het gevoelen aan dat het beter is te zwijgen dan te oordeelen
over dingen waarvan men geen verstand heeft. Ik treed dus niet in
eenige critische beschouwing van des heeren Strauss uitvoeringen, maar
daarom wil ik er toch over keuvelen, namelijk van myn standpunt, en
dit, geloof ik, kan niemand me kwalijk nemen.
Ge kent t gezegde van den Franschen koning, men zegt dat 't
Lodewijk XIV was, maai- 't «on me niet verwonderen als 't de vijftiende
van dien naam ware geweest: toujours des perdrix". 6e weet ook
wolke patrijzen hij voornamelijk bedoelde; maar hoe dan ook, de opmer
king getnigt van wQsgeerig inzicht en evenzeer als het dagelijks patrijzen
eten begint te vervelen, wordt het hooren van altijd dezelfde muziek, al
i3 ze nog zoo mooi, op den duur wel wat eentonig. Daarom was 't een
geniale inval van h.h. commissarissen der Witte of Littéraire Sociëteit
te deswr stede om in de muziektont van 't Bosch eens een ander orkest
op de planken te brengen, dan dat van de Grenadiers en Jagers. Als
lid dier Sociëteit breng ik dien heeren btf dezen mijnen weigemeenden
dank voor hunne even kiesche als edelmoedige attentie, die weliswaar
hnn niets kost omdat ze uit de rijke Sociëteitskas wordt betaald, maar
die daarom toch de meeste waardeering verdient.
Nu i» t wel waar, dat we de kapel van de Keizerlijk-Koninldijke enz.
want van deze is hier sprake en van geen andere ook te
Scheveningen op 'tEnrhaus kunnen hooren en ook reeds gehoord hebben; maar
een nnnsch is zóó niet, of hij wil wel eens iets moois voor zich alleen
hebben, en alle leden der Witte zullen 't met mij eens zijn, dat om deze
eenvoudige reden, voortspruitende uit het reinste egoïsme, bet genot
dat de Keieerlijk-Koninkujke enz. ons ia de tent deed smaken, veel
grooter was dan dat ?srête Schefeuingen van hem te genieten kregen,
wat? Jan-en-atleman mede van de partij waren.
Behoudens alle respect voor ons publiek, moet ik toch zeggen, dat ik
verleden Dinsdag op den avond der uitvoering van de Keizerlyk-Koninklijke
enzoovoort-kapel, nu en dan in den waan geraakte of dat geëerd publiek
W»l goed b\j 't hoofd waa. Men kan iets goed, heel goed, ra ooi of heel
mooi vinden, maar dat is, dunkt mjj nog geen reden om er zich gele voor
aan te stellen, en dat heeft ons aociëteits-pnbliek bepaald gedaan, alg was
er nog nooit zoo iets moois op de wereld geweest als de
KeizerlijkKóninklijke enzoovoort-kapel. Nu, 't is mij wel. Ghacun son gout," zei
weer een andere koning.
Niettemin blijkt uit een en ander, dat hh. commissarissen hun publiek
uitstekend kennen. Ware dit niet het geval, dan hadden ze vermoedelijk
de Berliner kapel, onder directie van Manstiidt, geëngageerd om in de
SooiëUitstent te spelen; want naar myn bescheiden meening, die tot myn
groote zelfvoldoening ook door muziekkenners wordt gedeeld, staat die
kapel op een hooger muzikaal standpunt dan de andere. Maar, een kapel
dia behalve 't gehoor, ook 't dansgevoel en 't gezicht streelt, past beter
voor ons.
Ik heb 't al dikwijls vol in de Tent gezien, maar alle volheid taant bij
die van Dinsdag-avond, 't Was een ware razernij. We dachten er al heel
vroeg bij te zijn, toen we een uur vroeger dan gewoonlijk hadden gege
ten, en diensvolgens anderhalf uur vóór 't begin der uitvoering de Tent
binnen stapten, maar ja wel l Toen waren bijna alle plaatsen reeds bezet
en met ons stroomden nog talrijke bezoekers het hek binnen. Iedereen
wilde Strauss zien, en om de waarheid te zeggen daarvoor was ik
grootendeels ook- gekomen, .want op 'tKurhaus had ik hem slechts uit
de verte kannen aanschouwen en dan verliest men veel. We moesten
ons dus, helaas,, behelpen met een achteraf-tafeltje, en dat viel me bitter
tegen. Enfin, in mijn betrekking van philosoof schikte ik me in
't geval; maar mijn dames waren minder schikkelyk en gaven mij
thans de schuld van ons te laat komen, omdat ik bepaald geweigerd
had om drie uren, in stede van half zes, te middagmalen, onder voor
geven dat ik op dat ongewone uur nog geen eetlust had. Maar ik ben
gelukkig in 't bezit van een breeden rug, dien elk philosoof hebben moet,
wfl hij op dien naam aanspraak namen.
Anderhalf uur lang zagen we een steeds wassenden menschenstroom
langs ons heen trekken en ik verbaasde me over het ledental dat de
Witte r|jk is. En waar al die menschen gebleven zijn, begrijp ik nog
niet. Ze waren by duizenden te tellen; 't getal dames en kinderen o. a.
Was legio, en ten slotte waren we nog blij met onze afgelegen plaats.
Eindeljjk dan begon 't feest, of liever, laat ik zeggen de wedstrijd
tusschen 't orkest en 't publiek wie van beiden 't onvermoeidst was, het eene
in 't strijken en blazen, 't andere in 't handen-klappen en bravo-roepen.
Nauwelijks was er een nommer afgespeeld, of daar had-je 't lieve leven
weer gaande, en op 't applaus volgde dadelijk een toegift, weer opge
volgd door applaus. Sommige soort van gekheid is aanstekelijk en op
't laatst deed ik om 't hardst mede. 't Was een aanhoudende strijd van
edelmoedigheid zooals ik er nooit een heb bijgewoond.
Voortaan moeten de Grenadiers en Jagers ons maar niets anders meer
voorspelen dan walsen, polka's en mazurka's, en dan zal mettertijd ons
aNeerlandsch bloed" wel in Wiener Blut" veranderen.
Maar, zooals ik zei, ik was vooral gekomen om te zien, en daarom
nam ik een flauw voorwendsel te baat om uit te knijpen en me te men
gen onder de duizenden die vóór de muziektent als haringen op elkaar
etonden gepakt en met open mond den beroemden Keizerlijk-Komnklyken
enzoovoort aangaapten.
Waar waart ge nu, o kolonel der Grenadiers ? Ziehier hoe 't ongevoe
lig Haagsch publiek der Witte den draak steekt met uw kernachtige
missive) Poch 't waren thans uwe muzikanten niet, wier stukken niet
genoeg tot hun recht konden komen." 't Waren Oostenrijksche artisten.
Maar waarom had de heer Strauss niet eenige Keizerlijke Koninklijke
kolonels meegebracht om de muziektent voor een storm-aanval te be
hoeden ? Ja, anders kan ik 't niet noemen: de muziektent werd letterlijk
belegerd, nauw ingesloten als een berénda vesting, door dicht
opeengedrongen massa's, in wier voorste gelederen onze lieve jeugd zich man»
moedig onderscheidde, door zelfs de trappen en balustrade te beklimmen.
Waar waart ge, heeren commissarissen, dia hadt verkondigd, in de
kranten nog wel, dat geen kinderen beneden de twaalf jaren zouden
worden toegelaten? En hier zag men gansche rijen van zeven-acht-ea tien
jarige helden vooraan, die uitstekende claqueursdiensten bewezen; want
zij waren 't die telkens het sein tot handgeklap gaven. Die jongens moe
ten den volgenden dag nog gezwollen handen hebben gehad. Nobele
kerels, ik zal u niet aan heeren commissarissen verraden, als ge een vol
genden keer weder tegen 't verbod binnen gesmokkeld wordt.
En nu vraagt ge mij wat er dan eigenlijk te zien is aan dat orkest.
Niets anders dan wat er aan elk flink orkest te zien is, namelijk
strijkstokken, die met opmerkelijke gelijkmatigheid op en neer worden
bewogen, opgeblazen gezichten en vertrokken monden van hoornisten,
klarinettisten, kornettisteu, fluitisten en hoboïsten. Maar den orkest
meester zelf, dien moet ge zien. 't Is een opmerkelijke figuur, de heer
Strauss. Ik zou zeggen, een Hougaarsch type: donker van uitzicht, met
harde trekken, die nooit uit hun plooi komen, zelfs al danst hij, zooals
hjj al dirigeereade doet. Danst bij niet voor 't publiek, dan speelt hij zijn
orkest voor, en soms doet hij beiden tegelijk. Overigens is hij voortdurend
aan 't zwaaien met beide armen, aan "t slaan met zijn strijkstok; soms
verwisselt hij zyn viool met een andere; kortom, 't is al leven wat er
aan hem is en blijkbaar schijnen al die gymnastische toeren hem in
't miust niet te vermoeien, hoe vermoeiend ze eindelyk ook voor den
toeschouwer worden. De heer Strauss is de gelukkige bezitter van een
rist decoratiën, die aan een kettinkje op den overslag van zyn rok prijken,
en ik zal niet zeggen, dat hij ze niet verdiend heeft, want wat hy te
hooren geeft, is in zijn soort waarlijk de moeite waard. Bovendien is hij
Keizcrlijk-Koninklijke enzoovoort, en in die betrekking dicht bij de bron
waaruit decoratiën vloeien.
Een aigcnaa.rdigh.eid van dezen orkest- directeur is ook hoe hy zich aan
ovatie's van 't publiek onttrekt. Nauwlijks ia de laatste noot afgespeeld,
of hij springt van zijn dtïigeer-bank en loopt zoo hard hij kan weg, als
vreesde hij voor een hagelbui van overrijpe sinaasappelen, waarmee hij
toch zeker nog nooit in zijn leven is begroet geweest. Hij is letterlijk
voor 't publiek verdwenen, maar namvüjks laat zich 't handgeklap hooren,
of hij daagt als door tooverij weer op, buigt voor 't publiek en dadelijk
is hij gereed te bisseeren of een toegift te geven. De beleefdste
orkestdir«kteur dien ik ooit zag, is wel de heer Strauss.
Ik kan niet anders zeggen, of deze muzikale soiree leverde veel gnnot
op; maar eerlijk moet ik bekennen dat ik voor 't. vervolg de iiiLvoe: ingen
der Keizerlij ^-Koninklijke enzoovoort-kapel liever wil hooren dan zien.
Het eeue wekt me op, het andere vermoeidt me bij uitstek. Hoe anderen
't maken weet ik niet.
Maar wat had er nu van ocs moeten worden als, ingevolge de aan
kondiging, de uitvoering bij ongunstig weer in het Sociüteits-lokaal in de
stad had plaats gehad ? 't Is waar, dan waren er in 't geheel geen kinde
ren toegelaten, maar zeven achtsten der toehoorders hadden dan toch op
hot plein moeten staan, waar ze noch den heer Strauss hadden kunnen
zien dansen noch zijn kapel hooren. Enfin, 't is goed afgeloopen. We
zullen een waskaars voor den Heiligen Petrus branden.
Pasquino.
KUNST.
DE BOUWSTIJL VAN HET NIEUWE RIJKSMUZEÜM.
IL
Wij hebben, in ons eerste artikel, nadrukkelijk het feit aangestipt, dat
men, tot op de XlXe Eeuw, geen verschillenden b o u w s t ij l heeft aan
gewend voor werken van verschillende bestemming. Het {wezenlijke
charakter, gelegen in de voorname vormverhoudingen, die een bouwstijl uitma
ken, kwam niet voort, bij de bouwmeesters der XlIIe Eeuw, uit de beden
king: Wij willen het oneindige (het geestelijke) verzinnebeelden, en
daarom maken wy bogen die niet weer neerkomen op de basis van waar
zij getrokken zijn, maar die paarsgewijze elkander in een topsnijpuut
ontmoeten; aldus symbolizeeren wij de bovenaardsche orde"; noch ook,
bij de bouwmeesters der XVIIIe Eeuw, gold eene redeneering als: laten
wij de schoonheidslijn van Hogarth vermenigvuldigen, en geene andere
dan golvende rechtstanden meer maken." De Montereau en Soufflot
zochten niet, de eene iets vrooms, de andere iets kokets: de bouwstijl is
als een taal, met hare syntaxis en hare intonatiën: de zelfde syntaxis,
de zeilde intonatiën dienen, in een bepaald tijdperk, voor opstellen van
verschillenden aard en strekking: de taal en de bouwstijl is een produkt
van den geheelen volksgeest, en de iudividuus hebben daarin maar wei
nig te kiezen.
Zoo was het vóór de XlXe Eeuw. Maar nu in de nieuwere tijd
zijn er twee voorname dingen waar te nemen: namelijk, lo dat er geen
bouwstijl ontstaan is, die, wezenlijk verschillend van alle vroegere, het
eigendom is van onze Eeuw, en 2o dat de iudividuus in zelfbewustzijn
sterk zijn vooruitgaan. Elk bizonder oordeel speelt thands een groote
rol. Hebben wij weinig scheppingskracht,?wij hebben een groot
vermogen van onderscheiding. Onze smaak is onafhankelijker
dan in eenig vroeger tijdperk. Wat is hiervan, voor de bouwkunst, het
naaste gevolg ? Dat wij er op bedacht zijn, uit de reeks bouwstijlen die