De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 16 augustus pagina 5

16 augustus 1885 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

;KV {> ?.**? V W DB AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. (tioh, ia den loop der eeuwen, aan ons oog vertoonen, voor ieder nieuw gebouw er een te kiezen, die ons voorkomt het best aan de bestem ming van het gebouw te beandwoorden. De bouwmeesters vóór de XlXe Eeuw werden, zonder het zich bewust te zijn, gedwongen in den stijl van hun tijd te bouwen. Dat kan heden het geval niet zijn: want onze t\jd heeft g«ea atyl. Voor dien dwang, vroeger den architekten aangedaan, treedt uu vrije .keus, oordeel, redeneering, kritiek, smaak in de plaats. Voor cirka 40 jaar geldden heeit Alexander Oltraans de wenschelykheid in 't licht ge steld, dat wij, Hollanders, weer mochten losraken van de monumentale gevelnwnie, waaraan door de weelde der XVIIIe Eeuw voedsel gegeven werd. Vela Amsterdamsche huizen werden nog, wel is waar, van baksteen gebouwd, maar om de geveltoppen te konstrueeren begonnen de handen hoe langer hoe meer verkeerd te staan. Voor breede huizen wendde men minder of meer vercierde lijstwerken aan. Voor de smalle nam men zijn toevlucht tot de eenvoudigste openbaring der rokokokrullen. Van trapjen«gevels wilde men, natuurlijk, niets meer weten. Oltmaös onderscheidde zeer oordeelkundig de gevels der XVle en XVIIe Eeuw, die van baksteen, met eenige versterkende en verciercnde hergsteenen gebouwd waren, en geen pilasters hadden,?van de andere, di» ook het rood en wit aspekt ten-toon-spreidden, maar, met hun pilas ters, als venster- en deurbekrooning entablemecten aanboden, en zich aldus b(j de antieken aansloten. Tot die gevels, zonder pilasters (en dus meer germaansch, meer hollaudsch) betrok hij ook de zulkcn, wier ven sters, met een voorspringenden boog waren .bekroond, wiens trommel «enig ornament ontving ea die op rechtstanden neerkwam, welke geen kapiteelen noch bazementen hadden. Gewoojslykbehield men, bjj deze gevels, de loogenaamde trapjens der XVe en XVIöEeuw. Tot ver in de XVIIe Eeuw (over de helft) werden zulke huizen nog soms gebouwd. Oodei tusschen acht men de zoogenaamde Holl. Eenaissance, den bouw met pilasters, veel eierlijker en daarom, wanneer oudheidkundigen zich in den oud-hollandschen stijl een huis laten bouwen, ontbreekt er zelden de enkele, of. gedubbelde of verdrievoudigde pilaster (vlakgemaakte en in den muur ingelaten kolom) aan; en zoo krijgt men ook een volledig entabiement, soms met bolle fries, en met al of niet ingehakte frou.tisp.ies te zien. Deze Hollandsche Renaissance, waarin bijv. het huis van T!e Geer (Huis met de Hoofden) en het tweelinghuis op de Heerengracht over de Driekoningstraat gebouwd zijn, heeft, bij al haar elegantie, het nadeel, dat zij, bijna aiet kan nalaten vormen te vertoonen, die zeer sterk afwijken van de zich daarachter bevindende konstruktie. .. Zoo lang het op den muur voorspringend lijstwerk en de pilasters dienen om deuren, luiken of vensters te omgeven en dan het entabiement ook strookt met de bezoldering der kamers van het huis, gaat het goed. Maar de Holl. llenaissauce heeft de herinnering bewaard der XVe- en XVIa-esuwsche gevels. De toppen dier gevels hadden een vliering af te sluiten, CP drukten het aanzicht der dal: hellingen uit. Zelfs bij breede perceclen (in de Holl. Renaissance), als het dak met .een zgner hellingen uit het bovenste lijstwerk rees en dat niet, als by emallo erven, het dak met zijn keper de breedte van den gevel bespande, bracht men toch n of meer smalle gevels aan, om gelegenheid te ge ven, wat de Noord-Hollanders noemen een behoorlijk (steenon) voorschot zichtbaar te maken; dit moest dus ook in een gevoltop eindigen, en ach ter dien geveltop bevond zich een daakjen, dat zich in het breede strek kende dak der geheele woning oploste. Maar hoe, bij behoud der llenaissance-beginsfilen, van deu altoos be trekkelijk breoden gevel, te komen tot een geveltop, die zolder en vlie ring van voren behoorlijk zou afsluiten ? De twee dakhellingen vormden aan den top een scherpen hoek van ongeveer 60 graden. De antieke afdaking, voor het uiterlijk door de Renaissance overgenomen, had aan den top een hoek van fayv. 135 graden. Hoe nu met dit stomphoekig frontispies een vliering-opening bedekt die de helft zoo wijd niet was ? Te veel schaadt niet, zal men zeggen; maar het is toch goed dat een deksel past. Men was er dus op uit, de einden van het frontispies, al maakten do hellingen een stompen hoek uit, zoo weinig mogelijk buiten den dakkeper te voeren. Om te komen van de volle gevelbreedte tot de keperpunt, bracht men .bijv. 2 gevelverdiepingen (boven elkander) aan van ongelijke breedte. De onderste, met haar twee paar pilasters op de hoeken, haar midden venster, geflankeerd bijv. door twee nissen, weer door pilasters geschei den, had merkelijk minder breedte dan de huisgevel-zelf. De ruimte, die overbleef, vulde men links en rechts aan met een stuk balustrade, of een obelisk, of een vaas, of een bol, of ander cieraad; de bovenste ver dieping, die maar alleen een venster had, geflankeerd door pilasters, was weer veel smaller. Hier werd de ruimte, die links en rechts overbleef, aangevuld dcor kolossale omgekeerde consoles. Deze liepen tegen het bovenste lijstwerk op niets uit, en de lijst droeg netjens haar frontispies; en de dakkeper, met zyn spanning van 60 graden, was voorbeeldig wech« gegoocheld. Vraagt men nu: is dat goede, wijze, schoone, architektnur ? Dan kan het andwoord niet bevestigend aijn. Er is, voor iemaut die oogen heeft, ook in zijn geest, openbare tegenspraak tusschen ,1e dakkonstruktie en den geveltop. Het frontispiesjen spreekt, voor eiken Griek, van een dak helling met stompen bovenhoek; en wij weten, dat die bovenhoek zeer scherp is. Wij zien buitendien, dat de dekstukken van het frontispiea geen diepte hebben; dat zij maar dekoratie en geen bouwdeelen zijn. 't Is duidelijk, dat een stijl, die tot dergelrjke overtredingen der eerste architektonische wetten leidt, weinig verkieslijk schijnt voor een monu ment, voor een groot openbaar gebouw, dat ernst en waardigheid ademt. Bichterlgke vrijheden, die men in een vaudeville kau toelaten, wordea In een tragcedie of komccdie gewraakt. Uit dit voorbeeld der geveltopkonstruktie (en daar-juist steken, bij da HüU. SfinjjggajgcA de eilyigea dqpr do mouwen) ia af te leidea, dat de HolJ. pilasterstijl van 1620?50 voor ons Muzeüm niet wel aangewen^ kon worden. Bovendien waarom zou men juist den stilaan de helft der XVIIe Eeuw ontleenen? Al neemt de beschaafde waereld vooral kennis van de groote gebeurtenis van 13 Juli, om de eereschuld, die wij aan onze groote natura listische schilders betaald hebben, om dat voortaan hunne werken gezien en genoten zullen kunnen worden, wjj zagen, in ons eerste artikel, dat wij niet bij uitsluiting met eene hollandsche verzameling schilderijen der XVIIe Eeuw te doen hebben maar met een in Neêrlands Hoofdstad ge vestigd algemeen Ryksmuzeüm.Men kieze dus den bouwstijl uit de elementen, die Nederland aanbiedt; men neme als hoofdmateriaal den baksteen; men ga niet buiten de familie der gevels, die zich goed met spitsche daken ver staan; men late over alles heersenen de eisenen, waaraan door een muzeüm, ook als ten-toon-stellingslol<aal, behoort voldaan te worden; men prente zoo veel mogelijk een Hollandsch-burgerlijk, geen Fransch-mönarchistiesel) charakter aan het bouwwerk in; men versmade geene dor hulpmiddelen die nieuwere vindingen aan de hand doen; men geve blijk de bestemming van het ijzer in de nieuwere maatschappij te kennen; men passéplateelwerk-, sgraflito, velerlei bevloeringshandgrepen en wat er meer van dergelyke middelen tot verhooging van kleureffekt en harmonie te vinden is, op d0 onderdeelen loe; men levere een gebouw, praktiesch voor zijn gebruik, jesthetiesch in zijn verband tot geschiedenis, plaats en bestemming. In een 3e artikel zien wij, of het Bijksajuzeüoi aan deze eischen beandwoordt. 6 Aug. 1885. Alb. Th. , UIT PARIJS. XXXII. De schouwburgen zijn op een paar uitzonderingen na gesloten. Twee slechts gaan voort met spelen, het Théatre Franga;s met les Femmes savantes, en het Théatre Ballande met la Bergere ffIvry. Die Ballande is in zijn vak een held, hij heeft meer dan eens de eer opgehouden. Op eea cogenblik, dat men er 't minst op verdacht is, komt hij te voorschijn en voert een drama op van den een of anderen notarisklerk uit de provincie, of wel van een restaurateur of zelfo van een afgevaardigde. Geen nieuws dus op dit gebied en misschien deed ik wijzer met den naam scltouieburg zelfs niet te noemen in dezen tijd van algemecne reldcJie; wel zoo verstandig ware het wat door te slaan over het nieuws van den dag: de concours vaii het conseïvatoire. Maar ik geef nu eenmaal weinig of uiets om die concours, en er over schrijven doe ik ook niet gaarne* Waarom niet i' zult gij misschien vragen. Omdat ik meen, dat het publiek eerst dan belang gaat stellen in een acteur, als dezo tot zijn volle ont wikkeling en op de hoogte zijner kunst gekomen is. Mot al de inspanning, die hij ten koste moet leggen om het zóó ver te brengen, heeft het publiek aiet te maken; ook kan het hem niet schelen, wat de kunstenaar tijdens de vorming van zijn talent belooft te worden. Het helpt u geen zier, of gij ook nog zoo mooi en dringend tot mij zegt: ge ziet dat jongemensch daar wel ? kijk hem eens goed aan: ziet ge, dat is nu de Talma der toekomst; nu heet hij nog eenvoudig weg Plan of Laugier; onthoud dien naam goed." Ik bén niet van plan er iets van te onthouden. En evenzoo, als men mij zegt dat groote mooie meisje, dat zich Mea noemt, en voor hare jaren al heel lang is, let er eens op, dat wordt een tweede Rachel; en die andere daar, dis Weber heet, daaruit zal een Dorval groeien'." dan zal ik waarschijnlijk ten antwoord geven: dat ia alles wel mogelijk en ik wil je gaarne gelooven, maar laten we bedaard den tijd afwachten, dat deze meisjes een Rachol en een Dorval zijn gewor den en die jongelieden daar een Taltua of Macready: tot zoolang ga ik mijn geheugen niet plagen met allerlei onbekende namen." En zou het nu, bij een dergelijke denkwijze niet onverantwoordelijk van mij zijn, wanneer ik u ging vervelen met de opsomming van al de aecessits, de eervolle vermeldingen en den verdere nasleep van de lyceën? Een ding is bij die laatste concours daghelder gebleken: dat namelijk de comedie goede dagen beleeft en welvarend is, terwijl de tragedie op eterven na dood is. Dat is nu voor de tweede of derde maal reeds, dat men Mlle Thuillier laat sterven. Mlla Thuillier, eens de Mimi in la Vie de Bolicme en de Caroline van den larquis de Vülemer: laten we la Petite Fadette er nog by nemen en dan hebben we ook zoowat al de lollen, waarin zij optrad genoemd. Zij speelde haar rollen altijd met veel gevoel en aan* doening, soms was zij zelfs wel wat al te aandoenlijk, zij stierf letterlijk op de planken. Zij was niet, wat men lief noemt, maar zij was beter clan dat, zegt Monselet; zij had een soort van bekoorlijkheid over zich, die iets ziekelijks had en waarin zij door niemand is nagevolgd maar, waarvan zij hefc droevig geheim medegenomen heeft in haar graf, want ditmaal is z\j werkelijk gestorven: de arme vrouw is nu voor goed heengegaan en blies den laatsteu adem uit in het dorpje waar zij jaren lang had ge woond. Gelijk men weet, stond zij eens in nauwe vriendschapsbetrekking met George Sand en deze groote schrijfster heeft haar menigen brief ge schreven, welke haar goed hart groote eer aandoet. Beide vriendinnen zijn nu door den dood vereenigd. En nu, mijn waarde lezers, als gy 't er absoluut op mocht gezet hebben heden naar den schouwburg te gaan, gaat dan maar met mij mede, maar ik waarschuw u, dat gij een verre reis te maken hebt. Wij willen eea première bijwonen in den schouwburg van het oude Syraeuse. De kink horen heeft door de vijf kwartieren der stad juist de volgende bekend making doen weerklinken: De overheden der stad doen kond aan de inwoners van Syraeuse, den Siciliauen, bondgenooten en vreemden, dat op den zesden dag van da tegenwoordige maand Thargélion, den geboortedag van den .goddelijfcfen Apollo in den schouwburg van Syraeuse, gelegen in Neapolis, de eerste opvoering zal plaats hebben van de tragedie Hercules: zijnde. Philon koorleider,STheodotes, zoon van Aristodemus, de maker van het stuk en Creon, eej&fce archon egojjymus. Te een ure aa den middag, bij den eersten

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl