De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 16 augustus pagina 7

16 augustus 1885 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 425 DEL AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. ?Be heer de Leneps is overal. Onvermoeid draaft hg van de Académie naar het aardrijkskundig ge nootschap «a van het aardrijkskundig genootschap naar de Panamacompagnie. . Deze week heeft hij de algemeene vergadering daarvan onder warme toejuichingen gepresideerd. Iedereen moest hem een compliment maken. Een «jjner aandeelhouders komt naar hem toe en zegt: - Het is meer dan verwonderlijk, mijnheer de Lesseps! Gij wordt maar" Diets onder! Waarop hij met zijn goedig lachje antwoordde; Daartoe heb ik ook geen tijd. A.D.' LETTERKUNDE. DE JONGE NATURALISTEN. V. En Ménage, van Joris Karl Huyamans. -Onder de werken die ik steeds hooger ben gaan stellen, behoort En Ménage".- ? ? -De eerste maal dat ik het las, was Huysmans voor my een nieuw schrijver; ik was toen nog niet .?in z\jn kunst", en vond En Ménage", een vreemd, pessimistisch boek. Langzamerhand is mijn oordeel echter gewijzigd, en thans reken ik dezen roman onder de beste voortbrengselen der moderne letterkunde. Ojrar. A rebours", Huysmans laatsten roman sprekend, heeft Paul Alexis gezegd, dat wij iets van des Esseintes in ons zelf terugvinden. Zou men dit niet met meer recht van den hoofdpersoon van En Ménage", van den letterkundigen AudréJayant kunnen zegge» ? Al onze zwakheden en smarten vinden wij in hem terug, van daar,'dat deze figuur ons zoo sterk aangrijpt, en zoo geheel en al mensch is. De groote gave van een schrijver, is, in zijne personen het leven te brengen, zoodat zij van vleesoh en been en niet van papier zijn. In niet.een zijner werken is Huysmans hierin beter geslaagd, dan in En Ménage", en met recht kan men bij dit werk de woorden van Zola aanhalen Aussi les lecleurs se prennent 'ils de passion, parce qu' ils sentent les pages se dresser devant eux comme des créatures." De voornaamste figuren in En Ménage", de beide vrienden Andr Jayant en Cyprien Fibaille, een schilder vol moderne denkbeelden, maar onmachtig om iets te scheppen, zija geen eenvoudige menschen, gemak kelijk ontleedbaar, maar zenuwachtige, ongezonde lieden, niet tot flink handelen in staat, daar hunne hersenen uitsluitend indrukken opnemen en verwerken. Dergelijke personen stooteu zich door hunne groote fijn gevoeligheid aan de genoegens en handelingen van gewone menschen. Zij zijn daardoor pessimistisch gestamd, en walgen van alles wat, gewoon, wat laag hij den grond is. Deze eigenschap, welke vooral bij Andrésterk ontwikkeld is, bruist dikwijls op in meesterlijke zinnen als de navolgende. Et il comprit presque l'ignominie de la foule, l'abjection de la sociét bnvant la aetz dans la boue a plat ventre l'ordure, sacrifiant l'amitié, lea convictions, tont a eet argont, qui remi impeccable et grancïiose, qui domitia les tribunaux méprisés et les bagnes, qui iouniit a tont particulier au choix, les joies considérées des riches." Evenals na een regenbui de zonnestralen door de grijze wolken als Spietsen nsderschieten, waardoor eene mengeling van licht en duister ontstaat, dringt in Huysmans werk door het sombere pessimisme een fijne, bleeke humor, die zich op weldadige wijze met het sombere verbindt. De gesprekken van Cyprien en André, Cypriens redeneering tegen de kat, Alexauder en de figuren van Mélauie en Desableau zijn hiervan de bewijzen. Als schilder neemt Huysmaus een hoog standpunt in; men heeft hem in dit opzicht bij Zola en bjj de Goncourt vergeleken. Dit is niet geheel juist; zyn .plaats is afzonderlijk, ofschoon men wel kan zeggen, dat hij tusschen beide kunstenaars instaat. De indrukken, welke hij ontvangt zijn verbazend juist, en in een schilderachtige, door werkte taal, waarin ieder woord pakt, iedere zinsuede klem heeft, weet hij ze terug te geven. Vooral de straten en huizen van Parijs heeft hij ons dikwijls doen zien, en verscheidene dezer moderne schilderijen, zooals De Bodéga" uit ,.,A. lébours" en La Citó Berryer" uit En Ménage" blijven ons voor den geest staan, als hadden wij ze op doek gezien. Om hiervan -slechts een voorbeeld te geven, volgt de beschrijving van eene Parijsche straat tegen middernacht, welke in En Ménage" voorkomt: II y avait dana Ie ciel comme vm boulement de talua noirs. Au dessus des maisons, dont les toits les tranchaient durement, de grands nuages roulaient ainsi que des fumées d'usine, puis, dans ces bloes immenses de nuées, d'énormes brèches s'ouvraient et des pans de ciel toiléa de feux blancs scintillaient, teiats bientót par Ie voile onaque des nuéea rampantes. Eclairés par des hees de gaz, allumés de loin en loin, des murs frappaient des coups crus dans l'ombre. Le trottoir tait sec, sillonnéde rigolea par places et la soudure de ses dalles se détachait en noir. Pres de la chaussée, une bonde d'égout, un tampon de fonte quadrille, percéau milieu de son orbe, d'un trois, tincelait a certaines arêtes plua aiguisées par Ie frottement des bottes. D?s paves de cuisine, des trognona de légumes et des morceaux d'affiches, s'empuraieut dans une blague. Un rat se faufilait daas Ie tuyau d'une gargouille." VI. Het onderwerp van En Ménage" is eenvoudig, zoo eenvoudig als het leven. Op zekeren ongelnkkigen avond komt AndréJayant onverwachts te huis, en vindt een hem geheel onbekenden man bij zijne vrouw. Eene scheiding is daarvan het gevolg; Bertha gaat bij haar oom Desa* Ueau inwonnen, en Andrébetrekt kamers. Geruimen tijd zien zij elkaar niet, maar omdat het alleen wonen hem gaat tegenstaan» verzoent Andr zich eindelijk weder met zijne'vrouw en het vroegere leven vangt weder aan, als ware er niets gebeurd, . Zola heeft terecht gezegd, dat in En Ménage" bladzgden van een groot schrijver voorkomen. Reeds het eerste hoofdstuk getuigt van de waarheid dezer woorden. De oogenblikken, dat Andréhet huis binnen komt, met den blaker in de hand naar boven gaat, en op eens stilstaat, omdat hij eenig leven in de slaapkamer hoort en daarop zijn haastig binnenstuiven zijn meesterlijk beschreven. Sober, krachtig is ook het onderhoud der beide mannen behandeld; Hujwmans laat geen bloed stroomen, als echt psycholoog houdt hij rekenschap met het temperament van André, en als deze den Meneer" met gemaakte kalmte uitlaat, waarschuwt hij hem voorzichtig de trap af te gaan. Onder de best geslaagde hoofdstukken van dit werk reken ik nog het gesprek van Cyprien en Andréover hunne schooljaren, den kalmen avond bij de familie Desableau en eene ochtendwandeling van André, nadat hij 's nachts is uitgeweest. In A Rebours" is Huysraans nog verder gegaan op den weg doou hem in En Ménage" betreden, en hij staat thans op eene uiterste grens. Dit is de oorzaak, dat zijn volgende roman, welke in de Revue Contem* pomine zal verschijnen, met meer dan gewone belangstelling wordt tegemoet gezien. Juli 1885. ft. Cooplandt, ITttygmans is van ongeveer zes en dertïgjarlgen leeftijd, en sedert tal van jaren aan een der fransche ministeries werkzaam. Zijn vader wa» een Nederlander, zijij moeder eene Francaise. In 1870 heeft Iluysmans aan den oorlog deelgenomen; de novelle Sao au dos", welke in 8Le3 Soirees de Médan" voorkomt, ia daarvan een bewijs. LANDGENOOTEN OVER DE GRENZEN. Door Italië. Reisherinneringen van een Icdisch Gast. Uitgave van W. Gosler te Haarlem. Betsy Perk. Oud en Jong Brussel. Uitgave vam J. P. Revius te Dordrecht. Terwijl het terras van Ilemagen de Nederlanders betwist aan het terras van Maiwald, en men onze landgenooten verspreid kan vinden op de Scliotsche meren, op de boulevards van Parijs en Brussel, tusschen de ruïaen van het Heidelberger Sehloss en Unter der Linden, in Kurzalen en aan geneeskrachtige bronnen, levert ook de boekhandel exotische verschijningen op. De auteurs zijn niet wegens gemis aan Nedorlandscb, hart over de grenzen gezet; integendeel, bij de beide hierboven vermelden klopt het warm voor het vaderland, mogen zij ook en détail hier en daar iets onvolrnaakts erin vinden, en al mogen hun producten niet in alle opzichten de Nederlandsche letteren tot een waar sieraad strekken. De iieisherinneriugen van een Indisch Gast maken een zeer gemengden indruk. De eerste bladzijden zijn niet de innemendste, Het gebeurde mij op zekeren morgen, zooals het in de wereld gaat, inzonderheid de Indische, dat ik, aan de schrijftafel van een Soerabaiaasch kantoor zittende, een soort van diplomatieke nota met het postmerk Batavia ontving, waarbij mij op grond van economische overwegingen ontslag werd verleend uit mijn bediening". Het vooruitzicht, een geheel boek te zullen lezen in dezen pseudohumoristischen stijl geschreven, lokt niet aan. Er zijn echter slechts weiniga bladzijden na de zesde noodig oin den lezer te overtuigen, dat de Indische gast ook andere snaren tot zijn beschikking heeft. Hy begint daar zich minde* snedig" uit te drukken, meer zijn indrukken weer te geven, te beschrijven wat hij ziet en ondervindt; hij begint daar inderdaad interessant te wor den. Men woont dan het aangenaam schouwspel bij, iemand, die lang gespeend is geweest van allerlei genoegens welke hij waar J was, ze volop en gretig te zien genieten. Het genoegen, waarmede de Indisch-gast een opera voorstelling in San Carlo te Napels bijwoont,is typisch. Zyn proza wordt lyrisch onder de betoovering van de muziek en de kleuren, terwijl een Indisch naturalisme iets pikants aan de beschrijving geeft. Hij spreekt van: guirlandes van sehoone vrouwen, die, gelijk levende festoenen, langa de decors zwieren en uit de mysterieuse diepte tot voor het voetlicht zweven", van bedrieglijk snelle pirouettes van honderd sierlijke voeten,. die met eene verwonderlijke maatvastheid zweven op den cadans der liefe« lijke melodieën van de Zwaan van Pesaro" om uit te komen op een maalstroom van golvend neteldoek, weerbarstige boezems en wentelende dijen". Waar men voor den Indisch-gast respect krijgt, het is als hij schilde' rijen beschrijft. Hij ziet te Napels in het Koninklijk paleis Capo di Monti een Kain", te Rome het Laatste Oordeel" in de Sixtijnsche Kapel, en teekent ze met enkele trekken, maar op eene wijze die dieperen indruk maakt, dan de lang uitgesponnen bewondering der kunstrechters van beroep. Het werkje is door den heer Gosler keurig uitgegeven. Indien er iemand is, geschikt om een Nederlandsch publiek op da hoogte te brengen van Belgische toestanden, is het mej. Perk. De vruchtbare schrijfster heeft jaren in Belgiëgewoond, en in dien tijd, de Nederlandsche periodieke pers getuigt ervan, bijna geen veld van waar neming aan hare beschouwing, althans aan hare baspreking onttrokken. Zij is genoeg Nederlandsche gebleven om op te merken wat Belgiëvoor ons nog vreemds kan hebben, en is toch genoeg Brusselsche geworden om de negende bladzijde van naar boek bewijst het reeds, den komischen naijver der Brusselaren op Parijs te deelen. Zij heeft de Ne derlandsche neiging om alles nauwkeurig te weten, niet verloren, ea daarbij da zuidelijke gewoonte verkregen om alles wat zij weet, uitvoerig mede ta deelen; het dikke boek, 220 bladzijden fijnen druk, over oud

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl