Historisch Archief 1877-1940
No. 425
DEL AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
?Be heer de Leneps is overal.
Onvermoeid draaft hg van de Académie naar het aardrijkskundig ge
nootschap «a van het aardrijkskundig genootschap naar de
Panamacompagnie.
. Deze week heeft hij de algemeene vergadering daarvan onder warme
toejuichingen gepresideerd. Iedereen moest hem een compliment maken.
Een «jjner aandeelhouders komt naar hem toe en zegt:
- Het is meer dan verwonderlijk, mijnheer de Lesseps! Gij wordt maar"
Diets onder! Waarop hij met zijn goedig lachje antwoordde;
Daartoe heb ik ook geen tijd. A.D.'
LETTERKUNDE.
DE JONGE NATURALISTEN.
V.
En Ménage,
van Joris Karl Huyamans.
-Onder de werken die ik steeds hooger ben gaan stellen, behoort En
Ménage".- ? ?
-De eerste maal dat ik het las, was Huysmans voor my een nieuw
schrijver; ik was toen nog niet .?in z\jn kunst", en vond En Ménage",
een vreemd, pessimistisch boek. Langzamerhand is mijn oordeel echter
gewijzigd, en thans reken ik dezen roman onder de beste voortbrengselen
der moderne letterkunde.
Ojrar. A rebours", Huysmans laatsten roman sprekend, heeft Paul
Alexis gezegd, dat wij iets van des Esseintes in ons zelf terugvinden.
Zou men dit niet met meer recht van den hoofdpersoon van En Ménage",
van den letterkundigen AudréJayant kunnen zegge» ? Al onze zwakheden
en smarten vinden wij in hem terug, van daar,'dat deze figuur ons zoo
sterk aangrijpt, en zoo geheel en al mensch is. De groote gave van een
schrijver, is, in zijne personen het leven te brengen, zoodat zij van vleesoh
en been en niet van papier zijn. In niet.een zijner werken is Huysmans
hierin beter geslaagd, dan in En Ménage", en met recht kan men bij
dit werk de woorden van Zola aanhalen Aussi les lecleurs se prennent
'ils de passion, parce qu' ils sentent les pages se dresser devant eux comme
des créatures."
De voornaamste figuren in En Ménage", de beide vrienden Andr
Jayant en Cyprien Fibaille, een schilder vol moderne denkbeelden, maar
onmachtig om iets te scheppen, zija geen eenvoudige menschen, gemak
kelijk ontleedbaar, maar zenuwachtige, ongezonde lieden, niet tot flink
handelen in staat, daar hunne hersenen uitsluitend indrukken opnemen
en verwerken. Dergelijke personen stooteu zich door hunne groote fijn
gevoeligheid aan de genoegens en handelingen van gewone menschen.
Zij zijn daardoor pessimistisch gestamd, en walgen van alles wat, gewoon,
wat laag hij den grond is. Deze eigenschap, welke vooral bij Andrésterk
ontwikkeld is, bruist dikwijls op in meesterlijke zinnen als de navolgende.
Et il comprit presque l'ignominie de la foule, l'abjection de la sociét
bnvant la aetz dans la boue a plat ventre l'ordure, sacrifiant l'amitié, lea
convictions, tont a eet argont, qui remi impeccable et grancïiose, qui
domitia les tribunaux méprisés et les bagnes, qui iouniit a tont particulier
au choix, les joies considérées des riches."
Evenals na een regenbui de zonnestralen door de grijze wolken als
Spietsen nsderschieten, waardoor eene mengeling van licht en duister
ontstaat, dringt in Huysmans werk door het sombere pessimisme een fijne,
bleeke humor, die zich op weldadige wijze met het sombere verbindt.
De gesprekken van Cyprien en André, Cypriens redeneering tegen de
kat, Alexauder en de figuren van Mélauie en Desableau zijn hiervan de
bewijzen.
Als schilder neemt Huysmaus een hoog standpunt in; men heeft hem
in dit opzicht bij Zola en bjj de Goncourt vergeleken. Dit is niet geheel
juist; zyn .plaats is afzonderlijk, ofschoon men wel kan zeggen, dat
hij tusschen beide kunstenaars instaat. De indrukken, welke
hij ontvangt zijn verbazend juist, en in een schilderachtige, door
werkte taal, waarin ieder woord pakt, iedere zinsuede klem heeft, weet
hij ze terug te geven. Vooral de straten en huizen van Parijs heeft hij
ons dikwijls doen zien, en verscheidene dezer moderne schilderijen, zooals
De Bodéga" uit ,.,A. lébours" en La Citó Berryer" uit En Ménage"
blijven ons voor den geest staan, als hadden wij ze op doek gezien. Om
hiervan -slechts een voorbeeld te geven, volgt de beschrijving van eene
Parijsche straat tegen middernacht, welke in En Ménage" voorkomt:
II y avait dana Ie ciel comme vm boulement de talua noirs. Au
dessus des maisons, dont les toits les tranchaient durement, de grands
nuages roulaient ainsi que des fumées d'usine, puis, dans ces bloes
immenses de nuées, d'énormes brèches s'ouvraient et des pans de ciel toiléa
de feux blancs scintillaient, teiats bientót par Ie voile onaque des nuéea
rampantes.
Eclairés par des hees de gaz, allumés de loin en loin, des murs
frappaient des coups crus dans l'ombre. Le trottoir tait sec, sillonnéde rigolea
par places et la soudure de ses dalles se détachait en noir.
Pres de la chaussée, une bonde d'égout, un tampon de fonte quadrille,
percéau milieu de son orbe, d'un trois, tincelait a certaines arêtes plua
aiguisées par Ie frottement des bottes. D?s paves de cuisine, des trognona
de légumes et des morceaux d'affiches, s'empuraieut dans une blague. Un
rat se faufilait daas Ie tuyau d'une gargouille."
VI.
Het onderwerp van En Ménage" is eenvoudig, zoo eenvoudig als het
leven. Op zekeren ongelnkkigen avond komt AndréJayant onverwachts
te huis, en vindt een hem geheel onbekenden man bij zijne vrouw.
Eene scheiding is daarvan het gevolg; Bertha gaat bij haar oom Desa*
Ueau inwonnen, en Andrébetrekt kamers. Geruimen tijd zien zij elkaar
niet, maar omdat het alleen wonen hem gaat tegenstaan» verzoent Andr
zich eindelijk weder met zijne'vrouw en het vroegere leven vangt weder
aan, als ware er niets gebeurd,
. Zola heeft terecht gezegd, dat in En Ménage" bladzgden van een groot
schrijver voorkomen. Reeds het eerste hoofdstuk getuigt van de waarheid
dezer woorden. De oogenblikken, dat Andréhet huis binnen komt, met
den blaker in de hand naar boven gaat, en op eens stilstaat, omdat hij
eenig leven in de slaapkamer hoort en daarop zijn haastig binnenstuiven
zijn meesterlijk beschreven. Sober, krachtig is ook het onderhoud der
beide mannen behandeld; Hujwmans laat geen bloed stroomen, als echt
psycholoog houdt hij rekenschap met het temperament van André, en
als deze den Meneer" met gemaakte kalmte uitlaat, waarschuwt hij hem
voorzichtig de trap af te gaan.
Onder de best geslaagde hoofdstukken van dit werk reken ik nog het
gesprek van Cyprien en Andréover hunne schooljaren, den kalmen avond
bij de familie Desableau en eene ochtendwandeling van André, nadat hij
's nachts is uitgeweest.
In A Rebours" is Huysraans nog verder gegaan op den weg doou
hem in En Ménage" betreden, en hij staat thans op eene uiterste grens.
Dit is de oorzaak, dat zijn volgende roman, welke in de Revue Contem*
pomine zal verschijnen, met meer dan gewone belangstelling wordt
tegemoet gezien.
Juli 1885. ft. Cooplandt,
ITttygmans is van ongeveer zes en dertïgjarlgen leeftijd, en sedert tal
van jaren aan een der fransche ministeries werkzaam. Zijn vader wa»
een Nederlander, zijij moeder eene Francaise.
In 1870 heeft Iluysmans aan den oorlog deelgenomen; de novelle Sao
au dos", welke in 8Le3 Soirees de Médan" voorkomt, ia daarvan een bewijs.
LANDGENOOTEN OVER DE GRENZEN.
Door Italië. Reisherinneringen van een Icdisch
Gast. Uitgave van W. Gosler te Haarlem.
Betsy Perk. Oud en Jong Brussel. Uitgave vam
J. P. Revius te Dordrecht.
Terwijl het terras van Ilemagen de Nederlanders betwist aan het terras
van Maiwald, en men onze landgenooten verspreid kan vinden op de
Scliotsche meren, op de boulevards van Parijs en Brussel, tusschen de
ruïaen van het Heidelberger Sehloss en Unter der Linden, in Kurzalen
en aan geneeskrachtige bronnen, levert ook de boekhandel exotische
verschijningen op. De auteurs zijn niet wegens gemis aan Nedorlandscb,
hart over de grenzen gezet; integendeel, bij de beide hierboven vermelden
klopt het warm voor het vaderland, mogen zij ook en détail hier en
daar iets onvolrnaakts erin vinden, en al mogen hun producten niet in
alle opzichten de Nederlandsche letteren tot een waar sieraad strekken.
De iieisherinneriugen van een Indisch Gast maken een zeer
gemengden indruk. De eerste bladzijden zijn niet de innemendste,
Het gebeurde mij op zekeren morgen, zooals het in de wereld gaat,
inzonderheid de Indische, dat ik, aan de schrijftafel van een Soerabaiaasch
kantoor zittende, een soort van diplomatieke nota met het postmerk
Batavia ontving, waarbij mij op grond van economische overwegingen
ontslag werd verleend uit mijn bediening".
Het vooruitzicht, een geheel boek te zullen lezen in dezen
pseudohumoristischen stijl geschreven, lokt niet aan. Er zijn echter slechts weiniga
bladzijden na de zesde noodig oin den lezer te overtuigen, dat de Indische gast
ook andere snaren tot zijn beschikking heeft. Hy begint daar zich minde*
snedig" uit te drukken, meer zijn indrukken weer te geven, te beschrijven
wat hij ziet en ondervindt; hij begint daar inderdaad interessant te wor
den. Men woont dan het aangenaam schouwspel bij, iemand, die lang
gespeend is geweest van allerlei genoegens welke hij waar J was, ze volop
en gretig te zien genieten. Het genoegen, waarmede de Indisch-gast een
opera voorstelling in San Carlo te Napels bijwoont,is typisch. Zyn proza wordt
lyrisch onder de betoovering van de muziek en de kleuren, terwijl een
Indisch naturalisme iets pikants aan de beschrijving geeft. Hij spreekt
van: guirlandes van sehoone vrouwen, die, gelijk levende festoenen, langa
de decors zwieren en uit de mysterieuse diepte tot voor het voetlicht
zweven", van bedrieglijk snelle pirouettes van honderd sierlijke voeten,.
die met eene verwonderlijke maatvastheid zweven op den cadans der liefe«
lijke melodieën van de Zwaan van Pesaro" om uit te komen op een
maalstroom van golvend neteldoek, weerbarstige boezems en wentelende
dijen".
Waar men voor den Indisch-gast respect krijgt, het is als hij schilde'
rijen beschrijft. Hij ziet te Napels in het Koninklijk paleis Capo di Monti
een Kain", te Rome het Laatste Oordeel" in de Sixtijnsche Kapel, en
teekent ze met enkele trekken, maar op eene wijze die dieperen indruk
maakt, dan de lang uitgesponnen bewondering der kunstrechters van beroep.
Het werkje is door den heer Gosler keurig uitgegeven.
Indien er iemand is, geschikt om een Nederlandsch publiek op da
hoogte te brengen van Belgische toestanden, is het mej. Perk. De
vruchtbare schrijfster heeft jaren in Belgiëgewoond, en in dien tijd, de
Nederlandsche periodieke pers getuigt ervan, bijna geen veld van waar
neming aan hare beschouwing, althans aan hare baspreking onttrokken.
Zij is genoeg Nederlandsche gebleven om op te merken wat Belgiëvoor
ons nog vreemds kan hebben, en is toch genoeg Brusselsche geworden
om de negende bladzijde van naar boek bewijst het reeds, den
komischen naijver der Brusselaren op Parijs te deelen. Zij heeft de Ne
derlandsche neiging om alles nauwkeurig te weten, niet verloren, ea
daarbij da zuidelijke gewoonte verkregen om alles wat zij weet, uitvoerig
mede ta deelen; het dikke boek, 220 bladzijden fijnen druk, over oud