De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 16 augustus pagina 9

16 augustus 1885 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

Ho. «5 DE AMSTERDAMMER, W EEK B L AD VOOR NE D E ft LAND. 9 da clown, de mooie clown, vol gouden pailletten met een grooten l''"/ schitUreuden, goudea, veelkleurigen vlinder in den rug vaa zijn zwart '"??;? y koattmm, luchtwprong«n door den koepel deed, een schop gaf aan een : >, stalknecht, of op het zand stjjf en als dood bleef liggen, het hoofd op f, ?' den grond en de boenen in de lucht, of op de gaskroon al de clowns?;-''"? mutsen wierp, die hu op zijn hoofd ving, waar zij n voor n een pyramide vormden, en bjj ieder kunststuk, bij ieder grap als een refrein zijn breed, geestig en koddig gezicht, denzelfden schreeuw gaf, hetzelfde woord herhaalde, vaak ondersteund door een roffel van het orkest: Boum-loum t Boim-boum! En ieder keer als Boum-boum kwam barstte het publiek in bravo's uit en het kind schudde en gilde van het lachen. Boum-boum! Het was dat Boum-boum, de clown uit-het paardenspel, de vermaak-al van een gro:>t deel der stad dat hij wilde zien, wilde hebben, de kleine Franjois en dat hij niet zou hebbeu en niet zou zien, omdat hij daar was, en zwak in zijn bedje lag. 's Avonds bracht Jacques Legrand het kind een beweegbaren clown mee, geheel met pailetten benaaid die bij in een passage voor veel geld bad gekocht, het loon van vier werkdagen l Maar hij zou er twintig, dertig francs, hefc loon van een geheel jaar voor gegeven hebben om een glimlach te brengen op de bleeke lippen van den kleinen zieke. Dat is JBoum-boum niet.... ik wil Boum-loum zien l O! Als Jacques hem in zijn dekens had kunnen wikkelen, hem meene'i , men, hem in het paardenspel brengen, hem de clown wijzen dausende onder de brandende gaskroon eu dan zeggen: zie, daar is Boum-boum\ o, dan! Jacquea was verstandiger. Hg ging naar net paardenspel en vroeg waar de clown woonde en vreesachtig, met beenen, knikkende vau ze nuwachtigheid, klom hu langzaam, trap voor trap op van de woning van den kunstenaar, te Mont-martre. Het was een stoute onderneming van Jacques. Maar hij dacht ook, aitisten zingen wel op soirees, acteurs en actrices zeggen alleenspraken bij den adel ea de rijken. Misschien dat de clown o! wat hij maar vra gen wilde, kan hg krijgen! toestemmen zou om Fransje goêndag te komen knikken. Het deed er niet toe hoe hij bij Boum-loum ontvangen zou worden? Het was Boum-boum niet meer, maar mijnbeer Moreno. Niet de kamer die aan een paardenspel deed denken, maar een artistiek gemeubeld ver trek. Overal boeken en prachtwerken, gravuren en etsen, bloemen en kostbaarheden, een geheel dat een man van smaak zoowel als den ge leerde zou passen. Jacques kon zijn oogen niet gelooven, herkende den clown niet en draaide en verfrommelde den viltenhoed, dien hij in zijn hand hield. De ander wachtte wat hy zeggen zou. Alle mogelijke excuses van den vader. Het was onbegrijpelijk wat hij kwam vragen, hij wist wel, dat het dwaas was, dat het niet kou ... bij moest het niet kwalijk nemen . , , het hem ten goede houden .... maar het was uit liefde voor zijn kind . . . Een engeltje, mijnheer! En zoo verstandig! Op school nominer een, in alles behalve in . het rekenen ,?dat begrijpt hij niet . . Een dweepertje, - weet ge. Ja, een dweepertje! . . . Een bewijs ... zie ... het be wijs. Jacques aarzelde thans, hij stotterde, maar hij vatte weer moed en zei stontweg. Het bewijs dat het dweepertje, een zieltje vol gevoel is, is zijn verlangen om n te zien, het denken aan niemand dan u, eu dat gij voor hem aijt een schitterende ster, die hij met zijn kleine handjes grijpen wou .. . maar de hemel is zoo hoog! Toen de vad,er alles gezegd had wat op zijn hart lag, was hij doodsblesk, het zweet stond op zijn voorhoofd. Hij durfde den clown niet aan zien, die den werkman met welgevallen had aangehoord en bleef aan staren. Wat zou Boum-loum antwoorden? Zou hij hem onverrichter zake Men gaan, hem voor gek houden, hem de deur wijzen?... Wat zou Bcum-boum doen? U woont? vroeg Boum-boïim. O! hier heel dicht bij! Rue des Abesses! Uw lieveling wil Boum-boum zien? Welnu, zeg het kereltje: Boittn-boum komt! III. Do deur van het ziekvertrek ging open, de clown trad binnen. Jacques Legrand juichte: Francois, daar is Boum-boum l "Een blos van blijdschap kwam op het gezichtje van het kind. Hij trok zich aan de armen van zijn moeder op en draaide zijn hoofdje om, zijn blik bleef een oogenblik zoekende, aan de zij van zijn vader, wie die mijnheer, met zijn overjas aan, zijn mocht, wiens goedig gezicht hem vriendelijk toelachte "en die hij niet kende; maar toen men hem zei: dat is Boum-boum \" liet hij zijn hoofdje langzaam en teleurgesteld weer in het kussen vallen en bleef nog, met zijn mooie blauwe oogen die boven de muren van de kleine kamer staren, en zochten, zochten altijd de pailletten en de gele kuif van Boum-boum zooals een minnaar zijn ideaal Neen," antwoordde het kind met een stem, die niet droog meer maar gebroken was, dat is Boum-boum niet!" De clown die naast het bedje stond, zag bet kindje aandachtig en meewarig aan. Hu hief zijn hoofd op, zag den bezorgden vader en de wanhopende moeder aan en zei glimlachend: Het kereltje heeft gelijk, het is Boumboum niet!" Dit zeggende, vertrok hij. Ik zie hem,niet, ik zie hem nooit weer, Boum-boum\ herhaalde thans bet kind, wiens? stemmetje tot de engeltjes sprak. Boum-boum is misschien daar, waar Fransje heel gauw heengaat? En, plotseling, het was geen half uur dat de clown weg was ging de deur wild open zooals daareven en in ziju zwart maillot, bezaaid met pailletten, roodgele wollen kuiven, den gouden vlinder op borst en rug, een breede glimlach om zijn koddig met meel bestrooid gezicht. n, de echte Boum-boum, uit het paardeuspel, Boum-boum dien iedereen kende, de Boum-boum van Fransje, Boum-boum kwam binnen t E! op zijn bekje, met levenslust in zy'n lachende oogen, schreiende van geluk, behouden klapte het kind in zijn vermagerde bandjes, riep bravo en zei met de vroolijkheid van een kind van zeven jaar. Boum-bouml Nu is hij het, nu is hy bet! Dat is Boum-boum l Dag Boum-boum \ Dag, lieve Boum-boum t IV. Toen de dokter dien dag kwam, vond hij voor het bed van den zieke een ctown zitten, die met zijn krijtwit gezicht den kleine nog deed lachen en altijd lachen, en die hem, terwijl hij hem een drankje ingaf, zei: Je weet, mannetje, dat, als je niet inneemt, Boum-boum nooit meer terug komt! En het kind nam geduldig in. Smaakt het zoo niet lekker? Heel lekker. Ik dank jo wel, Bomn-boumf Dokter! zei de clown tot den geneesheer, wees niet jaloersch .... Maar ik geloof dat mijn grappen het kind meer goed doen dan uw drankjes." Moeder en vader schreiden, maar thans van vreugde. En zoolang tot Fransje v/eer over den vloer kwam, hield iederen dag voor de woning van den werkman iu de Rue des Abbesses te Montmartre een rijtuig stil en kwam er een man uit, in een langen overjas, met de kraag in de hoogte, en daaronder het costuum van een clown met een koddig bemeeld gezicht. Wat ben ik u schuldig, mijnheer? zei Jacques Legrand tot den clown toen hij met het kind voor het eerst weer in de lucht mocht. Want, niet waar, ik heb aan u alles te danken, het leven van mijn kind! De clown stak mau en, vrouw zijn beide gr-oote, krachtige handen toe en zei: Een handdruk!.... Toen, drukte hij op de wangetjes van het kind, waar weer kleur op was gekomen, een hartelijken kus: En zei hij lachend het verlof om op mijn visitekaartjes te laten drukken: Boum-loum, AJcrobaat en RinderdoTtter. KINDEREN, II. Afgedankt. Zeven uur. De stoomduit doorsneed met haar scherp doordringend signaal den zwaren vochtigen dampkring, en dadelijk ledigden zich de werkplaatsen. Een troep werklieden, donker ouder het wegstervend daglicht, haastte zich met geklots van klompen en geduw van ellebogen, over de smerige binnenplaats om hun weekgeld te beuren. Achter hen viel de fabriek in slaap; de vuren waren uitgehaald, de lichten werden uitgedaan, en slechts n schoorsteen spuwde nog eea regen van vonken, die in de donkere inktkleurige lucht ronddwarreleud, wegstierven. Het was heel slap; groote orders ontbraken en de eigenaar was wel genoodzaakt zijn fabriek van Zaterdag tot Dinsdag te sluiten. De werklieden gingen daardoor met kleine looneu naar huis, en aan het loket, waar uitbetaald werd, kwamen slechts enkelen, die meer dan tien gulden opstreken. Uit dit loket, een vurig oog in den doukeren kantoormuur, viel een breede lichtbundel naar buiten op de mannen, die met de handen in de zakken, een eindje pup in den mond, stonden te wachten, en verlichtte hunne grove gezichten met een rooden gloed. Plotseling werd het licht onderschept; een gezicht kwam voor de ope ning, en riep een naam af. Dan kwam een der werklui naar voren, hoorde hoeveel uur hij had gewerkt, en streek het afgepaste loon zwij gend op. Een enkele maal maakte een der smids aanmerking, omdat eenige uren overwerk over het hoofd waren gezien. Dit gaf eenig opont houd. In het kantoor werd de betalingslijat nagezien, en de werkman hoorde eenige harde woorden vallen, waarna het gevorderde met onwille keurig nijdige handbeweging voor hem werd gelegd. Na een uur moesten nog slechts de jongens hun geld ontvangen. In het geheel eeu dertigtal sterk, hadden zij elkaar als een troep jonge honden om een ouden ketel achterna geloopen, onderwijl de mannen werden uitbetaald. En somtijds maakten zij onder het stoeien zulk een leven, dat uit het loketje werd geroepen, of ze der bekken wilden houwen, want dat een mepsch zijn eigen niet kon verstaan. Toen da bediende den eersten naam afriep, was het een algemeen voor waarts dringen naar het loket. De jongens hadden nu allen haast om weg te gaan, maar wat menigeen niet aangenaam in de ooren klonk, was de mededeeling dat hij den volgenden Dinsdag van wege de slapte niet behoefde terug te komen. De meeste waren echter spoedig over deze treurmare heen. Waarom zouden zij zich ook bezorgd maken, zij woon den bij hunne ouders in, en hadden den kost voor het eten! Zij waren zelfs in hun schik, want een horizon van luie weken gevuld met kattekwaad opende zich voor hen; en hun vreugde uitte zich in het na bootsen van katten- en hondengeluiden, die door een der muren flauw werden weerkaatst. De laatste die werd geroepen was Kees van Eijs, een jongen van vijf tien jaar met lange armen en een bleek bloedeloos gezicht, bezoedeld met kolenzwart. Zeven en zestig uur a vp cents maakt drie gulden vijf en dertig, ziehier." Dankie Meneer." Je behoeft Maandag niet terug te komen, we hebben geen werk meer Voor je." De jongen bleef eenige oogenblikken onbeweeglijk voor het Ióket*8taaa

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl