Historisch Archief 1877-1940
Ho. «5
DE AMSTERDAMMER, W EEK B L AD VOOR NE D E ft LAND.
9
da clown, de mooie clown, vol gouden pailletten met een grooten
l''"/ schitUreuden, goudea, veelkleurigen vlinder in den rug vaa zijn zwart
'"??;? y koattmm, luchtwprong«n door den koepel deed, een schop gaf aan een
: >, stalknecht, of op het zand stjjf en als dood bleef liggen, het hoofd op
f, ?' den grond en de boenen in de lucht, of op de gaskroon al de
clowns?;-''"? mutsen wierp, die hu op zijn hoofd ving, waar zij n voor n een
pyramide vormden, en bjj ieder kunststuk, bij ieder grap als een refrein zijn
breed, geestig en koddig gezicht, denzelfden schreeuw gaf, hetzelfde
woord herhaalde, vaak ondersteund door een roffel van het orkest:
Boum-loum t
Boim-boum! En ieder keer als Boum-boum kwam barstte het publiek
in bravo's uit en het kind schudde en gilde van het lachen. Boum-boum!
Het was dat Boum-boum, de clown uit-het paardenspel, de vermaak-al
van een gro:>t deel der stad dat hij wilde zien, wilde hebben, de kleine
Franjois en dat hij niet zou hebbeu en niet zou zien, omdat hij daar
was, en zwak in zijn bedje lag.
's Avonds bracht Jacques Legrand het kind een beweegbaren clown
mee, geheel met pailetten benaaid die bij in een passage voor veel geld
bad gekocht, het loon van vier werkdagen l Maar hij zou er twintig,
dertig francs, hefc loon van een geheel jaar voor gegeven hebben om een
glimlach te brengen op de bleeke lippen van den kleinen zieke.
Dat is JBoum-boum niet.... ik wil Boum-loum zien l
O! Als Jacques hem in zijn dekens had kunnen wikkelen, hem
meene'i , men, hem in het paardenspel brengen, hem de clown wijzen dausende
onder de brandende gaskroon eu dan zeggen: zie, daar is Boum-boum\
o, dan!
Jacquea was verstandiger. Hg ging naar net paardenspel en vroeg
waar de clown woonde en vreesachtig, met beenen, knikkende vau ze
nuwachtigheid, klom hu langzaam, trap voor trap op van de woning van
den kunstenaar, te Mont-martre.
Het was een stoute onderneming van Jacques. Maar hij dacht ook,
aitisten zingen wel op soirees, acteurs en actrices zeggen alleenspraken bij
den adel ea de rijken. Misschien dat de clown o! wat hij maar vra
gen wilde, kan hg krijgen! toestemmen zou om Fransje goêndag te
komen knikken. Het deed er niet toe hoe hij bij Boum-loum ontvangen
zou worden?
Het was Boum-boum niet meer, maar mijnbeer Moreno. Niet de kamer
die aan een paardenspel deed denken, maar een artistiek gemeubeld ver
trek. Overal boeken en prachtwerken, gravuren en etsen, bloemen en
kostbaarheden, een geheel dat een man van smaak zoowel als den ge
leerde zou passen.
Jacques kon zijn oogen niet gelooven, herkende den clown niet en
draaide en verfrommelde den viltenhoed, dien hij in zijn hand hield. De
ander wachtte wat hy zeggen zou. Alle mogelijke excuses van den vader.
Het was onbegrijpelijk wat hij kwam vragen, hij wist wel, dat het dwaas
was, dat het niet kou ... bij moest het niet kwalijk nemen . , , het hem
ten goede houden .... maar het was uit liefde voor zijn kind . . . Een
engeltje, mijnheer! En zoo verstandig! Op school nominer een, in alles
behalve in . het rekenen ,?dat begrijpt hij niet . . Een dweepertje,
- weet ge. Ja, een dweepertje! . . . Een bewijs ... zie ... het be
wijs. Jacques aarzelde thans, hij stotterde, maar hij vatte weer moed en
zei stontweg. Het bewijs dat het dweepertje, een zieltje vol gevoel is,
is zijn verlangen om n te zien, het denken aan niemand dan u, eu dat
gij voor hem aijt een schitterende ster, die hij met zijn kleine handjes
grijpen wou .. . maar de hemel is zoo hoog!
Toen de vad,er alles gezegd had wat op zijn hart lag, was hij
doodsblesk, het zweet stond op zijn voorhoofd. Hij durfde den clown niet aan
zien, die den werkman met welgevallen had aangehoord en bleef aan
staren.
Wat zou Boum-loum antwoorden? Zou hij hem onverrichter zake
Men gaan, hem voor gek houden, hem de deur wijzen?... Wat zou
Bcum-boum doen?
U woont? vroeg Boum-boïim.
O! hier heel dicht bij! Rue des Abesses!
Uw lieveling wil Boum-boum zien? Welnu, zeg het kereltje:
Boittn-boum komt!
III.
Do deur van het ziekvertrek ging open, de clown trad binnen. Jacques
Legrand juichte: Francois, daar is Boum-boum l
"Een blos van blijdschap kwam op het gezichtje van het kind. Hij trok
zich aan de armen van zijn moeder op en draaide zijn hoofdje om, zijn
blik bleef een oogenblik zoekende, aan de zij van zijn vader, wie die
mijnheer, met zijn overjas aan, zijn mocht, wiens goedig gezicht hem
vriendelijk toelachte "en die hij niet kende; maar toen men hem zei: dat
is Boum-boum \" liet hij zijn hoofdje langzaam en teleurgesteld weer in het
kussen vallen en bleef nog, met zijn mooie blauwe oogen die boven de
muren van de kleine kamer staren, en zochten, zochten altijd de pailletten
en de gele kuif van Boum-boum zooals een minnaar zijn ideaal
Neen," antwoordde het kind met een stem, die niet droog meer maar
gebroken was, dat is Boum-boum niet!"
De clown die naast het bedje stond, zag bet kindje aandachtig en
meewarig aan.
Hu hief zijn hoofd op, zag den bezorgden vader en de wanhopende
moeder aan en zei glimlachend: Het kereltje heeft gelijk, het is
Boumboum niet!"
Dit zeggende, vertrok hij.
Ik zie hem,niet, ik zie hem nooit weer, Boum-boum\ herhaalde thans
bet kind, wiens? stemmetje tot de engeltjes sprak. Boum-boum is misschien
daar, waar Fransje heel gauw heengaat?
En, plotseling, het was geen half uur dat de clown weg was
ging de deur wild open zooals daareven en in ziju zwart maillot, bezaaid
met pailletten, roodgele wollen kuiven, den gouden vlinder op borst en
rug, een breede glimlach om zijn koddig met meel bestrooid gezicht.
n, de echte Boum-boum, uit het paardeuspel, Boum-boum dien
iedereen kende, de Boum-boum van Fransje, Boum-boum kwam binnen t
E! op zijn bekje, met levenslust in zy'n lachende oogen, schreiende
van geluk, behouden klapte het kind in zijn vermagerde bandjes, riep
bravo en zei met de vroolijkheid van een kind van zeven jaar.
Boum-bouml Nu is hij het, nu is hy bet! Dat is Boum-boum l Dag
Boum-boum \ Dag, lieve Boum-boum t
IV.
Toen de dokter dien dag kwam, vond hij voor het bed van den zieke
een ctown zitten, die met zijn krijtwit gezicht den kleine nog deed lachen
en altijd lachen, en die hem, terwijl hij hem een drankje ingaf, zei:
Je weet, mannetje, dat, als je niet inneemt, Boum-boum nooit meer
terug komt!
En het kind nam geduldig in.
Smaakt het zoo niet lekker?
Heel lekker. Ik dank jo wel, Bomn-boumf
Dokter! zei de clown tot den geneesheer, wees niet jaloersch ....
Maar ik geloof dat mijn grappen het kind meer goed doen dan uw
drankjes."
Moeder en vader schreiden, maar thans van vreugde.
En zoolang tot Fransje v/eer over den vloer kwam, hield iederen dag
voor de woning van den werkman iu de Rue des Abbesses te
Montmartre een rijtuig stil en kwam er een man uit, in een langen overjas,
met de kraag in de hoogte, en daaronder het costuum van een clown
met een koddig bemeeld gezicht.
Wat ben ik u schuldig, mijnheer? zei Jacques Legrand tot den
clown toen hij met het kind voor het eerst weer in de lucht mocht.
Want, niet waar, ik heb aan u alles te danken, het leven van mijn kind!
De clown stak mau en, vrouw zijn beide gr-oote, krachtige handen
toe en zei:
Een handdruk!....
Toen, drukte hij op de wangetjes van het kind, waar weer kleur op
was gekomen, een hartelijken kus:
En zei hij lachend het verlof om op mijn visitekaartjes te
laten drukken:
Boum-loum, AJcrobaat en RinderdoTtter.
KINDEREN,
II.
Afgedankt.
Zeven uur. De stoomduit doorsneed met haar scherp doordringend
signaal den zwaren vochtigen dampkring, en dadelijk ledigden zich de
werkplaatsen. Een troep werklieden, donker ouder het wegstervend
daglicht, haastte zich met geklots van klompen en geduw van ellebogen,
over de smerige binnenplaats om hun weekgeld te beuren.
Achter hen viel de fabriek in slaap; de vuren waren uitgehaald, de
lichten werden uitgedaan, en slechts n schoorsteen spuwde nog eea
regen van vonken, die in de donkere inktkleurige lucht ronddwarreleud,
wegstierven.
Het was heel slap; groote orders ontbraken en de eigenaar was wel
genoodzaakt zijn fabriek van Zaterdag tot Dinsdag te sluiten.
De werklieden gingen daardoor met kleine looneu naar huis, en aan
het loket, waar uitbetaald werd, kwamen slechts enkelen, die meer dan
tien gulden opstreken.
Uit dit loket, een vurig oog in den doukeren kantoormuur, viel een
breede lichtbundel naar buiten op de mannen, die met de handen in de
zakken, een eindje pup in den mond, stonden te wachten, en verlichtte
hunne grove gezichten met een rooden gloed.
Plotseling werd het licht onderschept; een gezicht kwam voor de ope
ning, en riep een naam af. Dan kwam een der werklui naar voren,
hoorde hoeveel uur hij had gewerkt, en streek het afgepaste loon zwij
gend op. Een enkele maal maakte een der smids aanmerking, omdat
eenige uren overwerk over het hoofd waren gezien. Dit gaf eenig opont
houd. In het kantoor werd de betalingslijat nagezien, en de werkman
hoorde eenige harde woorden vallen, waarna het gevorderde met onwille
keurig nijdige handbeweging voor hem werd gelegd.
Na een uur moesten nog slechts de jongens hun geld ontvangen. In
het geheel eeu dertigtal sterk, hadden zij elkaar als een troep jonge
honden om een ouden ketel achterna geloopen, onderwijl de mannen
werden uitbetaald. En somtijds maakten zij onder het stoeien zulk een
leven, dat uit het loketje werd geroepen, of ze der bekken wilden houwen,
want dat een mepsch zijn eigen niet kon verstaan.
Toen da bediende den eersten naam afriep, was het een algemeen voor
waarts dringen naar het loket. De jongens hadden nu allen haast om
weg te gaan, maar wat menigeen niet aangenaam in de ooren klonk, was
de mededeeling dat hij den volgenden Dinsdag van wege de slapte niet
behoefde terug te komen. De meeste waren echter spoedig over deze
treurmare heen. Waarom zouden zij zich ook bezorgd maken, zij woon
den bij hunne ouders in, en hadden den kost voor het eten! Zij waren
zelfs in hun schik, want een horizon van luie weken gevuld met
kattekwaad opende zich voor hen; en hun vreugde uitte zich in het na
bootsen van katten- en hondengeluiden, die door een der muren flauw
werden weerkaatst.
De laatste die werd geroepen was Kees van Eijs, een jongen van vijf
tien jaar met lange armen en een bleek bloedeloos gezicht, bezoedeld
met kolenzwart.
Zeven en zestig uur a vp cents maakt drie gulden vijf en dertig,
ziehier."
Dankie Meneer."
Je behoeft Maandag niet terug te komen, we hebben geen werk meer
Voor je."
De jongen bleef eenige oogenblikken onbeweeglijk voor het Ióket*8taaa