De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 23 augustus pagina 10

23 augustus 1885 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

'DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD V00R NEDERLAND. No; 426 deze aanhaling blijkt weder dat de tegenstanders van den maatre_ (ttttams'hétnrat daarvan ontkennen; *z j koesteren slethts'döwees, «en. ueatingartilleriat zijn eigenaardig karakter zal Verliezen, dat hij meer infanterist _dan artillerist zal worden. Daar het een uitgemaakte zaak ia ook" in het verslag der genomen proeven wordt dit meermalen erkend --'dat -de tijd voor eerste oefening zelfs te kort is voor een be hoorlijke opleiding van den vestingartillerist en dus, zeker voor de uitoefeningvan twee fnnctiën, moet de maatregel met de meeste omzichtig heid worden' toegepast." Verschillende iniddelen worden in het verslag aan de' hand gedaan, die blijkbaar ten doel hadden, tegen overdrijving Waken. , , . . Zoo wordt in de eerste plaats voorgesteld, het aantal geweren in vredestijd te beperken tot 10 per compagnie, bestemd om daarmede de uoodige oefeningen te verrichten. Dit getal is ook in Belgiëvastgesteld. Bet veroorlooft niet, dat andere oefeningen worden uitgevoerd, dan de handgrepen en het schieten. Het maakt het onderhoud der geweren ge makkelijk en mogelijk. De man leert echter zijn geweer niet kennen, zooals dat met den infanterist het geval kon zijn, -indien hij niet voor zoo korten tijd onder de wapens kwam en niet telkens met groote tusschenpozen daaronder voor enkele weken terugkeerde. Wij schatten dit nadeel echter niet groot. Immers van richting in het gevecht is niet Veel sprake. De ervaring heeft geleerd, dat in het gevecht, op afstanden van 400 en 100 meter met dezelfde viziershoogte wordt gericht. Wat baat het dus of de man al de eigenaardigheden van zijn wapen kent? Voor den tijd van oorlog wordt voorgesteld een grooter getal geweren in de garnizoenen nabij de forten op te leggen. De vraag doet zich hierbij voor, hoe groot dit getal wezen moet; of voor elk man een ge weer beschikbaar moot zijn, of voor een bepaald deel der compagnie. De commandant van het 2e regiment vestingartillerie wenscht voor vredes- en oorlogstijd voor ieder man een geweer, om den man de gelegen heid te geven, zich als het ware met zijn wapen te vereenzelvigen. De Inspecteur der artillerie is alleen in oorlogstijd voor compleete uitrusting wet geweren. De commandant der vestingartillerie en drie der regiments commandanten wenschen gedeeltelijke bewapening. Om in deze zaak te beslissen, doet men het beste vooral op het doel van den maatregel het oog te vestigen. Wil men aan de infanterie niet n schijn, maar in werkelijkheid steun verleenen, wil men de bediening van neven- en tusschenbatterijen eenigszins los maken van de bewakingstroepen, dan bewapene men in oorlogstijd de geheele compagnie met geweren. Deze conclusie wordt nog gestaafd door de argumenten, die de voorstanders van beperkte bewapening daartegen aanvoeren. Zoo wordt door den commandant der vestingartillerie en den toenmaligen commandant van het 4e regiment artillerie beweerd, dat bij een vjjandeiijken stormaanval, een deel der kanonniers bestemd moet worden, om artilleriewerkzaamheden te verrichten, zooals het wegnemen van sluitstukken enz. Zou het niet beter zijn, met alle krachten, die ten dienste staan, den vijand uit de sterkte te weren? Dan liepen ook de vuurmonden geen gevaar, door den vijand vernield te worden. Maar daartoe ia het dan ook noodig, dat ieder man een vuurwapen beaitte. Een andere beweegreden voor gedeeltelijke bewapening in oorlogstijd wordt aangevoerd door den kolonel Vigdius, wanneer hij beweert dat bg de geringe sterkte van l a l Va bediening (in het buitenland 3 bedie ningen) per vuurmond en bij den omvangrijken arbeid aan de tusschenbatterijen in do weinige dagen van voorbereiding geen tijd meer beschik baar zal zijn voor oefeningen in den veiligheidsdienst en in het schieten met het geweer. Vooreerst kan men zeker zijn, dat de vestingartillerie buiten de forten niet voor den veiligheidsdienst zal worden gebruikt, een dienst, die uit den aard der zaak is weggelegd voor de bewakingstroepen. Ten andere is bij het uitbreken van den oorlog de tijd voor oefening althans voor het leger verstreken, en die van handelen aangebroken. Dit motief kan dus bezwaarlijk eenig gewicht in de schaal leggen. Een ander argument bestaat volgens denzelfden Hoofdofficier in de onzekerheid, waarin de commandant van een versterking verkeert, omtrent de beste wijze, waarover hij over zijn troepen moet beschikken, in een oqgenblik, waarin een ieder moet weten, wat hem te doen staat. Het gevaar van onzekerheid of de vestingartillerie met of zonder geweren moét optreden schijnt ons niet ernstig. Immers geschiedt de aanval over dag, dan zal van zelf de artillerist gebruik maken van zijn kartetsschot, zoo althans zijn vuurmond niet gedemonteerd is. Is dit het geval, dan moet hij juist in zijn geweer het voorwerp vinden, dat den vuurmoad vervangt. Heeft daarentegen de aanval bij nacht plaats, wat veel waarschijnlijker is dan zijn in de eerste plaats de wachten; d. i. het vierde deel der bezetting op de been. Voor eiken wachthebbende is een geweer beschikbaar. De wachtcommandant, die het eerst het gevaar ontdekt, laat den fortcommandant, den comman dant der artillerie, de reserve der wachten die men liefst afzonderlijk geheel gekleed in het voorste deel der lokalen laat slapen en de be diening der flankvuurraonden wekken. Dan beslist de commandant der sterkte naar gelang van het gevaar of het overige gedeelte der bezetting moet worden gewekt, en is hij voldoende op de hoogte van het voorne men des vijands, dan geeft hij zijne bevelen, waarbij dan door de artille rie van geweren gebruik gemaakt kan worden of niet. Wil men echter een draagbaar vuurwapen bezigen, dan, het spreekt wel van zelf, moet het voorhanden zijn. Deze wijze van alarmeering sluit alle overhaastin» uit en geeft den commandant geen tijd voor onzekerheid. Ten slotte wenschen wij nog een paar beschouwingen te geven over de keuze van het wapen benevens de oefeningen. Zooals bekend is werden de proeven genomen met een ''O-tal verkorte geweren. Eenstemmig was men in het verslag gezind ten voordeele van het onverkorte Beaumontgeweer, dus van bet klein kaliber geweer om dat de artillerist physiek krachtiger is dan de infanterist en omda't ge lijkheid ia wapens en munitie van alle manschappen eeuer bezetting groote voordeelen oplevert. De eerste beweegreden spreekt no<» sterker als men bedenkt, dat de vestingartillerist geen marsenen met het geweer te verrichten beeft, dat bovendien zijn geweer in den aansla» steeds ge steund wordt op de borstwering. De oefeningen met het geweer moeten tot het strikt noodzakelijke worden beperkt. Zij moeten zich bepalen tot het schieten op afstanden liefst niet boven 300 M. op eenmansschijven en niet, zooals de Kolonel Vigehus wenscht, ook op grootere afstanden en op de Kopsehijf ? tot da uitvoering der handgrepen en het bajonetvechten, waarvoor de iiid o-evonden kan worden door afschaffing van vrij nuttelooze oefeningen met den sabel en van het schermen met den degen en den garnizoensdienst met het geweer. Door de uitvoering der handgrepen verbetert zoo als het verslag te recht opmerkt de houding van den man, bovendien bevordert zij de handigheid met het geweer bij het snelsohieten. Het bajonetschermen verhoogt aanmerkelijk het vertrouwen va» den man op zijn wapen en vermeerdert daardoor niet weinig het taai weerstandsver mogen van den verdediger. Reeds daarom alleen zouden wij gestemd zijn voor het behoud van de bajonet. Mogen bovenstaande beschouwingen medewerken, om onze vestinpartillerie zoo spoedig mogelijk van geweren te voorzien! Cambreaux. SCHAAKSPEL. No. 34. Van JULIÜS BABSDOBF, te Crefeld. Eervol vermeld in het tornooi der Nationaal tidende, te Kopenhagen in 1885. ZWABT. a b e d e f g t» WIT. Wit speelt voor en geeft in 3 zetten mat. (Wit 7 on Zwart 11 met K. D 5). OPLOSSING VAN SOHAAKPKOBLEE M No. 32. l B 6 C 4! T. onversch. uitgezonderd op .?D 8 (» 2 Dame E 4 f D5ntE4 3 T. DG mat. (a) l G l E 2 (b 2 E G E 4 t Ad libitum. 3 Dame ntD7ofE4 F4 mat. l ..... Bh. D 2 (O 2 Pd. E 5 Onverschillig. 3 Pd. C G of Dame D 3 mat. (o) l Eh. F 2 (d 2 Pd. E 5 Ad libitum 3 Pd. F 3 of Dame zet mat. (d) l Pion nt O 4 (a 2 Dame E 4 mat. (e) l . . . . , Speelt andera 2 T. E G E 3 Ad libitnm 8 Dame of Toren zet mat. Deze vier nummers 29, 30, 31 en 32 wedijveren sterk tegen elkaar en niet dan na veel wikken en wegen moeten de prijsrechters, meenen wij, tot een rangschikking hebben kunnen geraken, en wie weet dan nog met hoe weinig verschil in punten! Bij minder scherpe mededinging zou elk der drie laatstan een rsten prijs behaald kunnen hebban. Probleem van den jeugdige Cornelis. Dame C 2! Pion B 4 f (a Pd. B 5 mat. (a) Koning B 4 (b Dsmj C 3 mat. (b) . . . , Bh. speelt. Dame B 3 mat. Probleem van S. Loyd. l Toren El! K. nt T. 2 Daino D 2 mat. (a) l ..... Eh. G 2 2 Dame H 4 mat. (b) l Kb. E 9. 2 Dame G l mat. INGEZONDEN OPLOSSINGEN. Te laat voor het vorig nommer ontvangen de volgende juiste oplossingen: van Dolf te Utrecht no. 31, W. d. V. te Amsterdam 31 en 32; idem W. v. H. te Delft; Mei" te Rotterdam ook eindstclling Loyd; Flenügafed to Kaatsheuvel 32 en dat van Loyd. Voorts Waarom?" postmerk Haarlem no. 32 die bij juist tegenspel faalt. Juist opgelost 110. 31, 32 en eindstelling Loyd door Mei" te Rotterdam: no. 31 door Dolf te Utrecht; no. 32 en Loyd door Flonügaved" te Kaatsheuvel; 31 en 32 door W. d. V. te Amsterdam en Waarom" No. 32 maar onvolledig. De varianten ook duidelijk aantoonen ia wel een vereischte. Nog ontvingen wij juiste oplossingen van Met z'n vieren" No. 32 en 33, en het eindspel Loyd, insgelijks Henri", beiden te Amsterdam. Idem Flenügafed te Kaats heuvel en v. d. M. te N. N. No. 32. B E BI C H T. Donderdags of uiterlijk Vrijdags 'a morgens worden oplossingen verwacht. ONTZETTENDE REISAVONTUREN VAN J. H. JEPHSON. uit het Engelsch. (' In de maand December van het jaar onzes Heeren 187o> ste vende het Britsche schip »Dei Gratia" Gibraltar binnen. Het had de verlaten briganüjn «Marie Geleste" op sleeptouw, dat op 35°-40' Westerbreedte en op 17°15' Westerlengie gevonden was. Verschil lende omstandigheden in betrekking tot den toestand en het voorkomen van bet verlaten vaartuig wekten de grootste belang stelling op en maakten een nieuwsgierigheid gaande, die nooit

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl