Historisch Archief 1877-1940
'DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD V00R NEDERLAND.
No; 426
deze aanhaling blijkt weder dat de tegenstanders van den
maatre_ (ttttams'hétnrat daarvan ontkennen; *z j koesteren slethts'döwees,
«en. ueatingartilleriat zijn eigenaardig karakter zal Verliezen, dat hij
meer infanterist _dan artillerist zal worden. Daar het een uitgemaakte
zaak ia ook" in het verslag der genomen proeven wordt dit meermalen
erkend --'dat -de tijd voor eerste oefening zelfs te kort is voor een be
hoorlijke opleiding van den vestingartillerist en dus, zeker voor de
uitoefeningvan twee fnnctiën, moet de maatregel met de meeste omzichtig
heid worden' toegepast." Verschillende iniddelen worden in het verslag
aan de' hand gedaan, die blijkbaar ten doel hadden, tegen overdrijving
Waken. , , . .
Zoo wordt in de eerste plaats voorgesteld, het aantal geweren in
vredestijd te beperken tot 10 per compagnie, bestemd om daarmede de
uoodige oefeningen te verrichten. Dit getal is ook in Belgiëvastgesteld.
Bet veroorlooft niet, dat andere oefeningen worden uitgevoerd, dan de
handgrepen en het schieten. Het maakt het onderhoud der geweren ge
makkelijk en mogelijk. De man leert echter zijn geweer niet kennen,
zooals dat met den infanterist het geval kon zijn, -indien hij niet voor
zoo korten tijd onder de wapens kwam en niet telkens met groote
tusschenpozen daaronder voor enkele weken terugkeerde. Wij schatten
dit nadeel echter niet groot. Immers van richting in het gevecht is niet
Veel sprake. De ervaring heeft geleerd, dat in het gevecht, op afstanden
van 400 en 100 meter met dezelfde viziershoogte wordt gericht. Wat
baat het dus of de man al de eigenaardigheden van zijn wapen kent?
Voor den tijd van oorlog wordt voorgesteld een grooter getal geweren
in de garnizoenen nabij de forten op te leggen. De vraag doet zich
hierbij voor, hoe groot dit getal wezen moet; of voor elk man een ge
weer beschikbaar moot zijn, of voor een bepaald deel der compagnie.
De commandant van het 2e regiment vestingartillerie wenscht voor
vredes- en oorlogstijd voor ieder man een geweer, om den man de gelegen
heid te geven, zich als het ware met zijn wapen te vereenzelvigen. De
Inspecteur der artillerie is alleen in oorlogstijd voor compleete uitrusting
wet geweren. De commandant der vestingartillerie en drie der regiments
commandanten wenschen gedeeltelijke bewapening.
Om in deze zaak te beslissen, doet men het beste vooral op het doel
van den maatregel het oog te vestigen.
Wil men aan de infanterie niet n schijn, maar in werkelijkheid steun
verleenen, wil men de bediening van neven- en tusschenbatterijen eenigszins
los maken van de bewakingstroepen, dan bewapene men in oorlogstijd de
geheele compagnie met geweren. Deze conclusie wordt nog gestaafd door
de argumenten, die de voorstanders van beperkte bewapening daartegen
aanvoeren.
Zoo wordt door den commandant der vestingartillerie en den
toenmaligen commandant van het 4e regiment artillerie beweerd, dat bij een
vjjandeiijken stormaanval, een deel der kanonniers bestemd moet worden,
om artilleriewerkzaamheden te verrichten, zooals het wegnemen van
sluitstukken enz. Zou het niet beter zijn, met alle krachten, die ten dienste
staan, den vijand uit de sterkte te weren? Dan liepen ook de vuurmonden
geen gevaar, door den vijand vernield te worden. Maar daartoe ia het
dan ook noodig, dat ieder man een vuurwapen beaitte.
Een andere beweegreden voor gedeeltelijke bewapening in oorlogstijd
wordt aangevoerd door den kolonel Vigdius, wanneer hij beweert dat
bg de geringe sterkte van l a l Va bediening (in het buitenland 3 bedie
ningen) per vuurmond en bij den omvangrijken arbeid aan de
tusschenbatterijen in do weinige dagen van voorbereiding geen tijd meer beschik
baar zal zijn voor oefeningen in den veiligheidsdienst en in het schieten
met het geweer. Vooreerst kan men zeker zijn, dat de vestingartillerie
buiten de forten niet voor den veiligheidsdienst zal worden gebruikt, een
dienst, die uit den aard der zaak is weggelegd voor de bewakingstroepen.
Ten andere is bij het uitbreken van den oorlog de tijd voor oefening
althans voor het leger verstreken, en die van handelen aangebroken. Dit
motief kan dus bezwaarlijk eenig gewicht in de schaal leggen.
Een ander argument bestaat volgens denzelfden Hoofdofficier in de
onzekerheid, waarin de commandant van een versterking verkeert, omtrent
de beste wijze, waarover hij over zijn troepen moet beschikken, in een
oqgenblik, waarin een ieder moet weten, wat hem te doen staat.
Het gevaar van onzekerheid of de vestingartillerie met of zonder
geweren moét optreden schijnt ons niet ernstig. Immers geschiedt de
aanval over dag, dan zal van zelf de artillerist gebruik maken van zijn
kartetsschot, zoo althans zijn vuurmond niet gedemonteerd is. Is dit
het geval, dan moet hij juist in zijn geweer het voorwerp vinden,
dat den vuurmoad vervangt. Heeft daarentegen de aanval bij
nacht plaats, wat veel waarschijnlijker is dan zijn in de eerste
plaats de wachten; d. i. het vierde deel der bezetting op de been. Voor
eiken wachthebbende is een geweer beschikbaar. De wachtcommandant,
die het eerst het gevaar ontdekt, laat den fortcommandant, den comman
dant der artillerie, de reserve der wachten die men liefst afzonderlijk
geheel gekleed in het voorste deel der lokalen laat slapen en de be
diening der flankvuurraonden wekken. Dan beslist de commandant der
sterkte naar gelang van het gevaar of het overige gedeelte der bezetting
moet worden gewekt, en is hij voldoende op de hoogte van het voorne
men des vijands, dan geeft hij zijne bevelen, waarbij dan door de artille
rie van geweren gebruik gemaakt kan worden of niet. Wil men echter
een draagbaar vuurwapen bezigen, dan, het spreekt wel van zelf, moet
het voorhanden zijn. Deze wijze van alarmeering sluit alle overhaastin»
uit en geeft den commandant geen tijd voor onzekerheid.
Ten slotte wenschen wij nog een paar beschouwingen te geven over
de keuze van het wapen benevens de oefeningen.
Zooals bekend is werden de proeven genomen met een ''O-tal verkorte
geweren. Eenstemmig was men in het verslag gezind ten voordeele van
het onverkorte Beaumontgeweer, dus van bet klein kaliber geweer om
dat de artillerist physiek krachtiger is dan de infanterist en omda't ge
lijkheid ia wapens en munitie van alle manschappen eeuer bezetting
groote voordeelen oplevert. De eerste beweegreden spreekt no<» sterker
als men bedenkt, dat de vestingartillerist geen marsenen met het geweer
te verrichten beeft, dat bovendien zijn geweer in den aansla» steeds ge
steund wordt op de borstwering.
De oefeningen met het geweer moeten tot het strikt noodzakelijke
worden beperkt. Zij moeten zich bepalen tot het schieten op afstanden
liefst niet boven 300 M. op eenmansschijven en niet, zooals de Kolonel
Vigehus wenscht, ook op grootere afstanden en op de Kopsehijf ? tot da
uitvoering der handgrepen en het bajonetvechten, waarvoor de iiid
o-evonden kan worden door afschaffing van vrij nuttelooze oefeningen met
den sabel en van het schermen met den degen en den garnizoensdienst
met het geweer. Door de uitvoering der handgrepen verbetert zoo
als het verslag te recht opmerkt de houding van den man, bovendien
bevordert zij de handigheid met het geweer bij het snelsohieten. Het
bajonetschermen verhoogt aanmerkelijk het vertrouwen va» den man op
zijn wapen en vermeerdert daardoor niet weinig het taai weerstandsver
mogen van den verdediger. Reeds daarom alleen zouden wij gestemd
zijn voor het behoud van de bajonet.
Mogen bovenstaande beschouwingen medewerken, om onze
vestinpartillerie zoo spoedig mogelijk van geweren te voorzien!
Cambreaux.
SCHAAKSPEL.
No. 34.
Van JULIÜS BABSDOBF, te Crefeld.
Eervol vermeld in het tornooi der Nationaal tidende, te Kopenhagen in 1885.
ZWABT.
a b e d e f g t»
WIT.
Wit speelt voor en geeft in 3 zetten mat.
(Wit 7 on Zwart 11 met K. D 5).
OPLOSSING VAN SOHAAKPKOBLEE M No. 32.
l B 6 C 4! T. onversch. uitgezonderd op .?D 8 (»
2 Dame E 4 f D5ntE4
3 T. DG mat.
(a)
l G l E 2 (b
2 E G E 4 t Ad libitum.
3 Dame ntD7ofE4 F4 mat.
l ..... Bh. D 2 (O
2 Pd. E 5 Onverschillig.
3 Pd. C G of Dame D 3 mat.
(o)
l Eh. F 2 (d
2 Pd. E 5 Ad libitum
3 Pd. F 3 of Dame zet mat.
(d)
l Pion nt O 4 (a
2 Dame E 4 mat.
(e)
l . . . . , Speelt andera
2 T. E G E 3 Ad libitnm
8 Dame of Toren zet mat.
Deze vier nummers 29, 30, 31 en 32 wedijveren sterk tegen elkaar en niet dan
na veel wikken en wegen moeten de prijsrechters, meenen wij, tot een rangschikking
hebben kunnen geraken, en wie weet dan nog met hoe weinig verschil in punten!
Bij minder scherpe mededinging zou elk der drie laatstan een rsten prijs behaald
kunnen hebban.
Probleem van den jeugdige Cornelis.
Dame C 2! Pion B 4 f (a
Pd. B 5 mat.
(a)
Koning B 4 (b
Dsmj C 3 mat.
(b)
. . . , Bh. speelt.
Dame B 3 mat.
Probleem van S. Loyd.
l Toren El! K. nt T.
2 Daino D 2 mat.
(a)
l ..... Eh. G 2
2 Dame H 4 mat.
(b)
l Kb. E 9.
2 Dame G l mat.
INGEZONDEN OPLOSSINGEN.
Te laat voor het vorig nommer ontvangen de volgende juiste oplossingen: van
Dolf te Utrecht no. 31, W. d. V. te Amsterdam 31 en 32; idem W. v. H. te Delft;
Mei" te Rotterdam ook eindstclling Loyd; Flenügafed to Kaatsheuvel 32 en dat
van Loyd. Voorts Waarom?" postmerk Haarlem no. 32 die bij juist tegenspel faalt.
Juist opgelost 110. 31, 32 en eindstelling Loyd door Mei" te Rotterdam: no. 31
door Dolf te Utrecht; no. 32 en Loyd door Flonügaved" te Kaatsheuvel; 31 en 32
door W. d. V. te Amsterdam en Waarom" No. 32 maar onvolledig. De varianten
ook duidelijk aantoonen ia wel een vereischte.
Nog ontvingen wij juiste oplossingen van Met z'n vieren" No. 32 en 33, en het
eindspel Loyd, insgelijks Henri", beiden te Amsterdam. Idem Flenügafed te Kaats
heuvel en v. d. M. te N. N. No. 32.
B E BI C H T.
Donderdags of uiterlijk Vrijdags 'a morgens worden oplossingen verwacht.
ONTZETTENDE REISAVONTUREN
VAN
J. H. JEPHSON.
uit het Engelsch. ('
In de maand December van het jaar onzes Heeren 187o> ste
vende het Britsche schip »Dei Gratia" Gibraltar binnen. Het had
de verlaten briganüjn «Marie Geleste" op sleeptouw, dat op 35°-40'
Westerbreedte en op 17°15' Westerlengie gevonden was. Verschil
lende omstandigheden in betrekking tot den toestand en het
voorkomen van bet verlaten vaartuig wekten de grootste belang
stelling op en maakten een nieuwsgierigheid gaande, die nooit