Historisch Archief 1877-1940
No. 426
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
oopen tegen iedereen aan en verleenen het geheel een eigenaardige moei
lijkheid en bekoorlijkheid.
Natuurlijk sprak ik weder een ontevredene; het was een winkelier die
«r zich over beklaagde dat er in het geheel niet op den Nieuwendijk
Jcon gereden worden, dat dit nadeelig voor de zaken waa en dat het
werk veel te langzaam vorderde.
Ik heb den man geantwoord dat duizenden Amsterdammers er duim
en vinger naar zonden likken om in zijn plaats te zijn, dat in Amster
dam steeds met ongekende snelheid wordt gewerkt en dat, al zoude hij
ook een weinig te lijden moeten hebben, hij zich met de gedachte moest
troosten dat dit lijden ontelbare medeburgers ten goedo kwam, die ge
durende eenige weken een bron van rein vermaak voor zich geopend zagen.
Het Nieuwehdijk-avontuur had my weder in myn humeur gebracht en
mij de Oetgenspad tegenspoeden doen vergeten en nog zouden mij meer
der vreugden te wachten, staan, 't geen in de Westerdokstraat het geval
was.
Ik heb in tnijn leven nog als eens wat gezien, maar iets fraaiers dan
ik in de nabijheid van het Centraal-station aanschouwde, zag ik nimmer.
Een uitgestrekt prachtig veld, uitnemend geschikt voor exercitie-plein van
de cavalerie of paradeplaats voor de schutterij, vertoonde zich aan mijne
bewonderende blikken, het was met schitterend groen bezet en eenige
aardappelschillen en koolstronken verriedden dat minnaars van stillevens
er hun gading kunnen vinden.
Of 'mijn vragen vernam ik, dat in gewone tijden, die stillevens er in
/menigte aanwezig zijn en dat mannen van de stedelijke reinigingsdienst,
die bezield zijn met gevoel van het schoone, nu en dan het fraaie ensem
ble meerdere wijding geven door het een en ander te deponeeren, wat
KÜmeenen dat wel goed kan staan.
Om de twee of drie weken, zeide men mij, komen eenige boosaardige
mannen met karren om opreddering te houden; zij halen dan onbarm
hartig alles weg wat de oogen bekoort en de bewoners der bunrt zouden
ongetwijfeld bitter bedroefd zijn, maar gelukkigerwijze komen, spoedig
na het vertrek der woeatelingen, edelaardige mannen en vrouwen met
nieuwe voorraden stillekens aandragen en zij zorgen er voor dat eene
behoorlijke stoffeering hot liefelijk oord bekoorlijk maakt.
Men kan begrijpen hoe ik genoot toen ik deze merkwaardige
mededeelingen mocht ontvangen en ik bleef mijn vriendelijken zegsman inter
viewen; hg zeide mij nog dat het gemeentebestuur indertijd had toege
zegd een plantsoen op het veld aan te leggen, 't geen zonde en jammer
zonde zijn geweest, want in zoo'n plantsoen worden boomen en bloemen
geplaatst waar niemand iets aan heeft, met uitzondering van musschen
en spreeuwen.- Ook wees hij mij eenige schilderachtige loodsen, die wel
nit den Spaanschen tijd kunnen zijn en door hun vervallen toestand aan
de vergankelijkheid van het ndermaansche herinneren. Ik beveel onzen
schilders, die een kloek en indrukwekkend doek willen schilderen, ten
zeerste een bezoek aan die loodsen aan; ze zijn werkelijk pittoresk.
Mgn nieuwe vriend wees er mij nog op hoe geestig het
administratiegebouw met de rooilijn van de straat in tegenspraak is, en met overgroote
voldoening toonde hij mij eenige groote, zware palen aan, die een paar
meter nit den grond staken. Niemand weet, weliswaar, waar die palen
voor moeten dienen, maar zij zijn er en bewijzen uitmuntende diensten
aan wandelaars, die, in nachtelijk donker naar huis gaan: wanneer men
er tpch tegen aanloopt weet men, bij benadering op welke hoogte men is.
Ik kwam veel opgeruimder te huis, dan ik eenige uren vroeger ge
weest was. Aquarius.
<tIT HET HAAGJE.
XLIV.
Sedert wfl een. waskaars voor St. Petrus hebben gebrand, schijnt dia
Sint vrij slecht gehumeurd. De ondankbaarheid schuilt dus niet alleen
onder het menschdom, maar ze is zelfs onder de heiligen doorgedrongen.
Na het offer van die waskaars is het weer, waarover, zooals bekend is,
genoemde heilige de directie heeft, alles behalve zooals men dat vaneen
fatsoenlijken zomer in de maand Augustus verlangen kan; vooral voor
ons Hagenaars, die hoofdzakelijk moeten leven van de profijten ons in
dit seizoen door de vreemdelingen aangebracht. Dat op andere plaatsen
de weilanden 's morgens wit van den vorst zien en de sloten met een
ijsvloer overdekt zijn, kan ons natuurlijk minder schelen, als wij er maar
niets van merken. Voor oi.s is mooi weer een levensquaestie. Evenals de
lentewarmte ons de ooievaare en zwaluwen brengt, zoo brengt het mooie
zomerweer ons de vreemdelingen en badgasten, die we gaarne zoo lang
mogelijk houden voor de gezelligheid, zoowel als ter exploitatie, voor
't aangename en 't nuttige te gader.
Behalve het nadeel in de beurs, dat ons het slechte zomerweer kan
brengen, geeft het ook allicht stoornis in den geregelden gang onzer uit
spanningen en dat is nog grooter grief voor die talrijke Hagenaars,
onder welke ook de ondergeteekende ressorteert, die geen andere pro
fijten van de komst en 't verblijf der vreemdelingen genieten, dan het
meer denkbeeldig, hoewel daarom niet te versmaden genot van ook eens
andere dan Haagsche gezichten te zien.
Toch hebben we, ondanks de gure winden, nu en dan afgewisseld door
een vluchtig donderbuitje, nog geen reden tot klagen. Er komen steeds
vreemde bezoekers en badgasten, en we gaan voort ons te vermaken,
ff.ooa.la we dat 's zomers gewoon zijn te doen.
Ik veroorloof me hier echter de wel wat ouderwetsche, maar toch altijd
even ware opmerking, dat men 't nooit iedereen naar den zin kan maken.
Als ooit een directie zich heeft uitgesloofd om de uitzondering te leveren
welke tot staving Van dien ouden regel kan dienen, dan is 't die van het
Scheveningsche Kurhaus. Wat toch wil men meer dan tweemaal daaga
voortreffelijke muziek, zooals men ze misschien wel op een enkele bad
plaats, maar stellig nergens beter zal vinden; een tooneel-voorstelling
op-den koop toe; nn en dan danspartijen, kinder-bals, kinder-voorstel»
lingea eteaetera? Wat, in 's hemelsnaam, kunt ge meer. verlangen?
Keen", zegt Nurks T, denkt ge dat ik naar Scheveningen ga om in
een gesloten zaal te zitten? Ik ga om de zeelucht te genieten".
Wel, voor den drommel, ga dan naar 't terras; daar kunt ge a laten
doorwaaien zooveel ge wilt.
Maar de muziek speelt in de zaal".
De muziek is toch niet aangenomen om zich te laten bevriezen, Toor
alle d....! En bovendien, mijnheer1, de muziek komt in de zaal beter
tot haar recht dan buiten. Men behoeft waarlijk geen kolonel van de
?Grenadiers te zijn, om dat te erkennen.
Nurks II tapt uit een ander vaatje, en daar hij zijn wijsheid niet onder
de korenmaat wil houden, schrijft hij zijn meening in de krant neer.
Volsfens hem had men 't oude Badhuis moeten laten staan. Dat was
inderdaad vroeger mijn meening ook, maar ik ben er thans totaal van
teruggekomen, 't Was er vroeger zoo gezellig, zegt hij, toen Hagenaars
en Scheveningers, broederlijk dooreen gemengd, de Haagsche arristocratie
en diplomatie naast de Scheveningsche wijdbroeken, witgeschuurde klom
pen en pofrokken, langs het afgesloten terras slenterden. Met de schut
terij-muziek, waarnaar niemand luisterde, was hij zeer tevreden, en naar
't schijnt ook met het ondrinkbare bier dat hem lauw uit niet
te reine glazen werd aangeboden tegen een niet te matigen prijs, als
mede met andnre dure ongenietbare ververschingen". Tenminste hij blijft
het verlorene betreuren: Geef ons het oude Raadhuis en onze
schutterijmuziek weder, o Varus!" In dien trant weeklaagt deze ouderwetsche
Hagenaar.
Nurks III smaalt in de krant allergeestigst op het buffet, zeker
omdat het oude met zijn lauwe verfrisschingen zoo voortreffelijk was. Hij
steekt den draak met den bediende, die den bij iederen Hollandschen boer
bekenden internationalen drank, genaamd Sherry-cobbler, radbraakt als
Serry-kop en Serry-koppel, en met het heele buffet van de nieuwe
inrichting, waarbij deze zoo alledaagsche verfrissching blijkbaar niet eens
bij name bekend is. Na aldus zijne hilariteit lucht te hebben gegeven,
laat de schrijver met den noodigen ernst er op volgen, dat dit schier
ongelooflijk feit historisch" is. 't Is waarlijk niet overbodig; wie zou,
anders niet aan een geestig verzonnen anecdote denken?
Mochten er nu soms in den lande nog meer zulke domme ezels wor«
den aangetroffen, die onze vermaarden Sherry-cobbler niet eens bij name
kennen, dat zij zich dan wel wachten het ooit te laten blijken aan
eenigen Hagenaarjdie met het talent der satire begaafd, er allicht vermaak in
zou vinden hem ten spot van fgansch Nederland aan de kaak te stel
len; wat zeg ik? ten spot van de geheele beschaafde wereld. Zeer
terecht vraagt die Hagenaar ik onderstel tem minste dat hij er een
is ten slotte of men dan niet begrijpen kan dat de buitenlandsche
badgasten slechts gediend zijn met een inrichting, waar zelfs een
sherrycobbler totaal onbekend is."
Ja, 't is verschrikkelijk. Kan men zich zulk een onwetendheid wel goed
voorstellen? 't Is een beleediging voor Den Haag. En nu zou iedereen
buiten Den Haag denken, dat sinds we die onbetaalbare satire in de krant
hebben gelezen, onze sherry-cobbler in volle eere is hersteld? Neen,.
mijnheer; ik kom geregeld viermaal, soms vijfmaal, in de week op het
Kurhaus en ik verklaar u op mijn woord, dat ik er nog geen enkelen
Serry-kop heb zien gebruiken. En 't verwonderlijkste van 't geval is nog,
dat de bezoekers blijven toestroomen en, voor zoover bekend is, nog geen
enkele bezoeker of logéis weggeloopen omdat hij geen Serry-koppel to
zuiden kreeg.
Nurks IV haalt medelijdend de schouders op voor de nieuwe inrichting i
en bloc. Hij vindt er letterlijk niets goeds aan. Als de stichters vaa .
het oude bad Scheveningen uit hunne graven konden opstaan om deze i
gruwelijke verbastering van hun werk te aanschouwen, zouden ze zeker
van verbazing en verontwaardiging de knokkige handen in elkaar slaan,
~ zoo zegt hij. Lieve hemel, ? ja, over wat meer zouden onze brave
eenvoudige voorvaderen de knokkels niet in elkaar slaan, als ze eens een
kijkje kwamen nemen in onze hedendaagsche maatschappij en moderne
huishoudens? 't Is hier een plezier-plaats geworden," zoo knort de man,
in plaats van een badplaats zooala haar oorspronkelijke bestemming
was." Ik haast me er bij te voegen, dat dit geen Hagenaar was, maar
zeer waarschijnlijk een Amsterdammer, die thuis misschien liberaal, hier
voor de variatie eens den ouderwetschen Nurks kwam spelen. Volgens
dezen criticus van 't jaar nul behoort onze badplaats dus geen andere
uitspanning te hebben dan het baden." 't Is waar, niemand kan in
gemoede beweren, dat het baden op zich zelf een droge liefhebberij is;
ik ontken ook niet dat het zijn aangename zijde heeft; maar een mensch
is geen schol of bot en kan das ook niet den ganschen dag in het zee
water zitten; waar nu zou hij met zijn langen dag en avond moeten
blijven, o Nurks IV! ala do directie van het badhuis niet wat tijdkorting
verschafte ?
Met genoegen constateer ik bier, dat, ondanks al die Nurksen,?het
Scheveningsche badhuis nooit zooveel dagelijksche bezoekers heeft getrok
ken als ten dezen jare, ten minste voor zoo ver mij heugt. De zeer
ruime Kurzaal, waar de concerten worden gegeven, is telkens te klein om
het auditorium te bevatten, en bjj gunstig weer zit het groote terras vol.
Deze week hebben we in genoemde zaal een extra-gratis-voorstelling
gehad, bij wijze van verrassing, want op het programma kwam ze niet voor.
Volgens art. 9 van het reglement voor de abonné's behoudt de admi
nistratie van 't Kurhaus zich het recht voor om in zekere gevallen" de
kaarten van zekere personen" terug te eischen tegen restitutie van
't bedrag. Van welke personen? In welke gevallen? Ja, daar mag men
naar raden; maar vermoedelijk mag hier in de eerste plaats gedacht
worden aan certaines dames. Maar hoe 't zij, de bepaling heeft haar be
denkelijke zijde. Gaat de directie met de uiterste prudentie te werk, dan
kan iedereen met de toepassing van den maatregel vrede hebben, behalva
de betrokkene zelf. Handelt de directie volgens willekeur, dan wordt da
maatregel allicht een onverdiende, diepe beleediging voor hem of haar,
die er 't voorwerp :van is. Waar is de grens voor zulk een willekeurige
uitsluiting? Ea een andere vraag: Is het Kurhaus in dit geval meer
eneeiaal terras of Kurzaal ? een publieke plaats of niet ? Heeft de
admi