De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 23 augustus pagina 9

23 augustus 1885 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. «gne helden» en nevenzaken vaak met vermoeiende uitvoerigheid behandelt. door Mr. J. N. van Hall, is vol van de voorliefde TOOT hét innig, teergevoelig en toch somwijlen zoo stoutmoedig talent van Coppée, welke den heer Van Hall er reeds vroeger toe bracht, zijne krachten aan vertalingen van den dichter te beproeven. De keuze citaten kon dan ook niet Juister en meer kenschetsend zijn; het boekje, in nnaakvullen, aangenomen stijl geschreven, behoort ongetwijfeld onder de nummers welke da meeste lezers en lezeressen gevonden hebben. Bradlaugh, door Mr. 8. van Houten, is een minder aantrekkelijk on derwerp ; toch; zal, wie de hier gegeven levensbeschrijving gelezen heeft, niet kunnen nalaten, bewondering te gevoelen voor den krachtigen, selfmade man, die held en martelaar is geweest voor een aantal beginselen welke in het onderwetsche Old-England nog steeds op erkenning wachten. Een twintigtal jaren geleden zon het een waagstuk zijn geweest, in eene voor den beschaafden stand bestemde uitgave eene biographie op te nemen van een geleerd scheikundige, zooals J. B. A. Dumas. Thans, nn langzamerhand een geslacht is opgegroeid, dat in chemische formules geen ondoorgrondelijke mysteriën meer ziet, kon Dr. G. Doyer van Cleeff het waagstuk ondernemen. Hij heeft het met goed gevolg volbracht, en een duidelijk en bevattelijk beeld geteekend van den beroemden Fran* echen chemicus. Het opstel van Prof. Dr. J. Woltjer over Prof. Mommsen vereenigt, met het streven om een schets van .het leven en de werken van den grootsten kenner der Romeinsche oudheid te geven, tevens de aange name attentie van den schrijver, zijnen lezers eenig denkbeeld te geven van de moeilijkheden, met welke een man als Mommsen te worstelen bad. Velen van degenen, die het lang geleden vernomen, en zelfs inge studeerd hebben, hoe. inscriptiën worden opgenomen en verklaard, en van hoe veel beteekenis zij zijn voor particulier- en privaatleven der ou de volkeren, zullen de uiteenzetting van Prof. Woltjer nog met genoe gen lezen. Zeer zekar iwas het ook noodig, ten einde te doen zien wat Mommsen verricht heeft, in een kort overzicht nategaan wat er vóór hem gedaan werd, en hoe de wetenschap, door hem beoefend, eigen lijk nog te scheppen was. Dr. Woltjer heeft dit heider en onderhoudend uiteengezet, en is ook voor de schaduwzijden van het karakter van zijn held niet blind geweest. In déaan Graaf Todlében gewijde schets levert kapitein Plantenga het bewijs, hoe interessant ook voor een groot publiek de Jiisto relataïlle kan wezen, die tegenwoordig door zoovelen terwille van de liistoire des moeurs et des coutumes naar chronieken en archieven wordt ver bannen. Maar dan moeten de resultaten der krrjgswetenschap ook door een der zake kundig man eenvoudig en duidelijk worden medegedeeld, zooals hier het geval was. In Jules Ferry ten slotte gaf Dr. E. D. Pijzel eene intere-santéstudie over den Franschen staatsman, die misschien meer vijanden heeft, dan eenig ander man in Frankrijk en in wien toch zoowel de natie, als het buiten land, meer vertrouwen heeft getoond, dan sedert lang een zijner collega's tebeurt viel. In een opstel als dit, waarvan de stof uit zoo tallooze bronnen, bladen, verslagen, détails, verschillend gekleurde inlichtingen bijeengegaard en geschift moest worden, is het zeer te waardeeren, als de figuur zich, gelijk hier geschied is, duidelijk en in groote trekken op den voor grond plaatst. Eigenaardig is het, dat de studie, welke onder den indruk van Ferry's val, na 30 Maart, geschreven moet zijn, reeds de omkeering in de gemoederen voorspelt, waarvan de laatste dagen blijk gegeven hebben. Ferry is ook in den laatsten tijd, weer gebleken te zijn, wat Dr. Pijzel hem noemt de meest energieke, de handigste en krachtigste" der Franeche staatslieden. De geheele serie der Mannen van beteekenis, zooals zij daar ligt, be hoort ongetwijfeld zoowel tot het meest onderhoudende, als tot het degelijkate en best gestyleerde wat onze litteratuur dit jaar heeft opgeleverd. Scaramouche (XXVI). INHOUD VAN TIJDSCHRIFTEN. Schorer's FamüieMatt bevat: Die Blttme des Glüokes, von Elisaleth Werner. Die Stimms des Herzens, VOD C. Wild. Die Geschichte eines Verabschiedeten. Beitrage eur Löanng einer militariseh-sozialen Frage von Konsi van Karter. Der Hozetlada, von Karl Ldstner. Uber WohlthStigkeit nnd Dankbarkeit, von Frita Manthner. Aua den Bildorbuch eines Antifflaterialisten, von Gerhard von Amynior. Hypnotische Untersuchungen. Uber Handschriftendentung, von Eugen Schieiedland. Von Hatiptgeatüt Graditz, von F. von Zabeltitz. Kntaehmann's Spielkarten, von Ludicig Pietsch. nterhalttmg nut den Zeltgeist, von Friemund Minor. BijderHeuernte. Briefeüber SamariterBOhulen, von dr. Fritdrich Esmarclt. Vom alten Inka-Reiche, von A. Woldt. Volkamoral nnd Strafgeeetz, von Bechtsanwalt Max Oostermei/er, Mondnacht in Qodesberg, von Sermann Grieten. Spanischer Wein, von ViTctorBand. Da kommen sie and sagen, von Joftannes Schulze. Plauderecke. Spectator, 22 Augustus, Betichten en mededeelingen. Het nieuwe nraaeum te Amsterdam, TT, door Mr. C. Votmaer. De romantische school van 1830 (vervolg), door Arnold hing. Brieven uit Japan, door P. G. van Schermbeek. Nieuwe uitgaven in Nederland:* 'Wilhelmina Brink, Meta, een verhaal. ,,.,,. ..?<?»?? J. A. de Bruine. Overzicht der algemeene geaehiedenis voor Hoogere BarSer»eholen met driejarigen onnus .»?»???? j ??????? ?2.60 8.50 J. H. Gunning Jr. De Vrije universiteit" en de Nederlandsche Hervormde Kerk ».^ « 0.59 Melati van Java, De Jonkvrouw» van Oroenerode, 3e drnk . . i ?<.?* ? « 1.90 Adolf Stern, De zwervende humanisten. ..... ....... S. Dr. E. D. Pijzel, Van vrijen en trouwen." ...,......».» 1Blanke slavinnen. De handel ia meisjes in de XlXe eeuw. Sneek, H. Fijttersen Tzn. ,..?.......,.?>? n 0.50 Dr. A. W de.KlerckfcDe ongunstige vooruitzichten der Tnrksche fondsenhouders en de noodzakelijkheid van een Nederlandsen gedeligeerde. . . » 0.40 Bruno Tideman, Apeldoorn en zijn opkomst. 1837?1885. Herinneringen . 0.50 MILITAIRE ZAKEN. DE BEWAPENING DER VESTINGARTILLERIE MET GEWEREN. De jongste aflevering van de Verslagen, Memoriën en Happarten be vat een uitvoerig verslag over een der gewichtigste militaire vraagstukken, dat, hoewel sinds lang aan de orde, tot dusverre nog steeds op een gewenschta oplossing wachtte. Herhaaldelijk is in de laatste jaren in tijdschriften en dagbladen, in de verslagen der fortmanoeuvres en als gevolg daarvan ook in de vertegen woordiging aangedrongen op de bewapening der Vestingartillerie met geweren. Blijkens de behandeling der Oorlogsbegrooting voor het dienst jaar 85, was reeds de Minister Reuther een voorstander van dezen maat regel; alleen de vele werkzaamheden der vestingartillerie in magazijnen en tijdelijk in de forten der N.-H. waterlinie, had de uitvoering daarvan vertraagd. De arbeid in de forten is echter gaandeweg verminderd, en, mogen do werkzaamheden in de magazijnen voor onze vestingartillerie ook drukkend zijn, toch kunnen zij geen onoverkomelijk bezwaar vor men voor de uitvoering van een wijziging, die uitstekende vruchten kan dragen. Beperking dier werkzaamheden tot de strikt noodzakelijke of hulp van buiten het leger kunnen bovendien den druk verminderen, die echter niet de eenige oorzaak was, dat de zaak sleepende bleef. In het wapen zelf vond men vele tegenstanders van een wapening met geweren. Daarom was het een gelukkig denkbeeld van de Regeering, dat zij eerst het oordeel van de machtheb benden in het wapen wenschte te vernemen, eerst door een proef wilde doen uitmaken, hoe de uitvoering het beste op Nederlandsehen bodem zou kunnen geschieden, een proef, waaraan zij door plaatsing der resultaten in de Verslagen, Hemoriën en Rap* porten, bij het leger de meest mogelijke bekendheid heeft willen ver* schaffen. Om ook hen, die niet in de gelegenheid zijn bedoelde versla gen enz. te raadplegen, op de hoogte te brengen van het doel van den maatregel en de wijze van uitvoering, zooals die het meest aanbevelingsr waardig schijnt, dienen de volgende "beschouwingen. Zooals bekend is, beoogt men met de uitbreiding van de vuurkracht der vestingartülerie hoofdzakelijk aan de zwakke infanteriebezetting van vestingen en forten, tijdens den stormaanval des vijands, den hoognoodigen steun der vestingartillerie te verleenen. De ervaring heeft bij de manoeuvres geleerd, dat, vooral in het eerste tijdperk van den aanval, de infanterie een zeer zware taak te vervullen heeft. Werkzaamheden van allerlei aard, een afmattende veiligheidsdienst, vorderen van haar dea daags en des nachts de inspanning van al hare krachten. Tracht de vij and zich daarenboven bij verrassing van de vesting meester te maken, dan is het weder de infanterie, die, met eenige weinige kanonniers, die bij de wachten zon ingedeeld, ouder de wapens moet komen, om den aanval met vuur of met het blanke wapen af te wijzen. De artillerie kan, behalve de bediening der flankvuurmonden, die de grachten met kartetsvuur moeten bestrijken, benevens de wachthebbende kanonniers, rustig blijven liggen. Het feit, dat de vijand voortdurend met versche troepen de nachtelijke overvallingen zal herhalen, om de krachten van den ver dediger te slopen, om hem zorgeloos te maken en ten slotte des te beter zijn slag te kunnen-slaan, maakt het dubbel noodig, dat de vestingartil lerie linnen de versterkingen haar deel der werkzaamheden, voornamelijk wachtdienst, overneemt, dat zij in gevaarvolle oogenblikken niet achter blijft, maar het vuur der infanterie krachtigen steun biedt. Afgezien van het boven ontwikkeld doel, is het sinds lang voor de vestingartillerie, van verdediger zoowel als aanvaller, een behoefte bg het begeleiden van parken, op marscb, bij den batterijbouw, in hare eigen veiligheid te voorzien, wat zonder geweer of karabijn onmogelijk is. In het Buitenland, o. a. in Duitschland, Frankrijk, Zweden en Rusland, heeft men sinds jaren de waarde eener betere bewapening der vestingartillerie erkend. Zelfa in Belgiëworden de kanonniers in de behandeling van het geweer geoefend. Vele onzer tusschenbatterijen zullen, zooals bekend is, geplaatst worden in de plassen N. van Utrecht, op de Vecht en den Vaartschen Rijn op zoogenaamde uitleggers (vaartuigen met platten bodem, met geriegen diepgang en voorzien van licht geschut). Die batte rijen zullen dus dikwijls afgezonderd zijn van de bewakingstroepen. Daarom is het dubbel noodig, dat de bediening zich zelf weet te be schermen. De redenen voor bewapening der vestingartülerie met geweren zijn zoo klemmend, dat zij, die den maatregel van artilleristisch standpunt afkeu ren, genoodzaakt waren toe te geven. Zoo schreef op bl. 818 Militaire Spectator de kapitein der artillerie Hoogenboom, gedurende zijn verblijf in het leger, een onzer meest verdienstelijke officieren, naar aanleiding van de fortmanoeuvres in 1882: Het is te Vechten meermalen voorge komen bij nachtelijke aanvallen van alle zijden, dat er geen infanterie, of slechts enkele manschappen als reserve beschikbaar bleven, daar alles in het vuur was gebracht; terwijl daarentegen bijna de geheele artillerie werkeloos toeschouwer was, d. i. in haar logement bleef slapen. Bij zulke gelegenheid werd dan telkens de wensen geuit, dat de vestingartilleria mocht gewapend worden met een geweer of karabijn. Was zulks het geval geweest te Vechten, dan had men de infanterie bij die gelegenheid zeker met + 200 man kunnen versterken en had dit wapen niet zulke zware diensten behoeven te presteeren als thans het geval was. Er werd dikwijls zeer veel van de infanterie gevergd en de wijze, waarop zij zich van hare taak kweet, verdient, voor zoover ik heb kunnen nagaan, den meesten lof. Hoewel ik er vroeger tegen was de artillerie een schietwa pen te geven, daar het, toch al moeielyk is den man voldoende te oefenen en zooveel te meer, rai hij eigenlijk meer werkman, sjouwer dan soldaat is en daardoor zelden exerceert, waarom het mij niet geraden voorkwam hem nog meer te Jeeren,:zoo heeft de ondervinding te Vecliten opgedaan mijn opinie zoodanig gewijzigd, dat ik mij thans schaar aan de zijde van hen, die den vestingartillerist een goed schietwapen willen geven en hem, willen leeren zich daarvan, op middelbare afstanden, op doelmatige te bedienen; meer natuurlijk niet".

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl