Historisch Archief 1877-1940
fit AMSTfiftDAMMBR, WEEK&LAD VOOR NEDERLAND.
farton nam het dadelijk op zijn arm en hiecTënaar zijn lint, waar
bty «?fMWtyftld <*i leden tal strooien voor toekomstige slechte
spijsrerterlag bij de kleine. Zoo brengt de wetenschap ons tot
..
Het is kalm weder, zoo goed als wij het maar zouden kunnen
Wénsen», terwijl uit het wedt euid-wesien een heerlijk koeltje
waait. Het schip gaat zoo regelmatig vertier, dat men nauwelijks
bemerkt dal het in beweging is, hoorde men Biet het knarsen
yan de tuigage, het zwellen der zeilen en zag men niet de lange
witte vore van het kielwater. Ik heb den geheelen morgen met
den kapitein gewandeld en ik geloof dat de frissche zeelucht mijn
ademhaling veel goed gedaan heeft, want die beweging heeft mij
in het geheel niet vermoeid, f ibbs is een zeer verstandig man en
wij hadden een interessant gesprek over Maurj's waarnemingen
der verschillende stroomingen in den Oceaan, waar wij een eind
aan maakten door naar zijn hut te gaan en Maury's werk er over
na te »laan. Daar vonden wij Goring tot groote verwondering van
den kapitein, daar het geen gewoonte der passagiers is, zonder
uitdrukkelijke uitnoodiging dit heiligdom te betreden. Hij veront
schuldigde zich hierover, zeggende dat hij niet goed op de hoogte
dar ttiieepsgebruikea waa, en de goedhartige kapitein lachte over
het geval en vroeg hem te blijven en ons het genoegen van zijn
gezelschap te schenken. Goring wees naar de chronometers, een
bad hij geopend en zei dat hij zs bewonderd had. Hij heeft
klaarblljkelfjk verstand van wiskundige instrumenten, daar hij met een
oogopslag wist te zeggen welk van de drie het beste was en op
een paar dollars na den prijs er van bepalen kon. Hij had een
woordenstrijd met den kapitein over de tniswijziging van het
kompas en wen wij weer op de stroomingen in den Oceaan
kwamen toonde hij ook van dat onderwerp zeer op de hoogte te
zijn. Over het geheel valt hij bij nadere kennismaking wel mee,
hij is bepaald eea man van ontwikkeling en beschaving. Zijn stem
is in harmonie met zijn gesprekken, beide zijn echter zeer in
tegenstelling met zijn gelaat en houding. De namiddag-waarneming
toont aan dat wij heden twee honderd twintig Engelsche mijlen
afgelegd hebben. Tegen den avond stak er een koeltje op en de
buurman gaf bevel de zeilen te reven.
Ik heb gezien dat de barometer tot op negen en twintig gedaald
is. Ik, hoop dat wij op onze reis geen ruw weer zullen krijgen,
want ik heb veel last van zeeziekte en mijn gezondheid zou ook
veel van zulk een stormachligen tocht lijden, ofschoon ik het grootste
vertrouwen heb in de bedrevenheid van den kapitein en de sterkte
van het achip. Ik heb met Mevrouw Tibbs kaart gespeeld en Harton
bracht eenige stukjes op zijn viool ten gehoore.
18 Oclober. De sombere voorspellingen von gisterenavond
zijn niet uitgekomen; de wind bedaarde en" wij liggen nu in een
lange, zware deining, er waait een luchtig windje, maar het is
niet genoeg om de zeilen te doen zwellen. De lucht is kouder
daa gisteren, daarom heb ik een der dikke, wollen jerseys
aangetrokken, die mijn vrouw voor mij gebreid heeft. Harten kwam
hedenmorgen in mijn hut, w\j rookten samen een sigaar. Hij zegt,
dat hij Goring in '69 in Cleveland, Ohio gezien moet hebben.
Toen, evenals nu, was hij in geheimzinnigheid gehuld, steeds
zonder bepaalde bezigheid rondslenterende en toch zoo terugge
trokken waai het zich zelf betrof. De man boezemt mij als
psycholochischöstudie belangstelling in. Bij het ontbijt had ik
eensklaps het onaangename gevoel, dat iemand overkomt, wanneer
hu" lang aangestaard wordt, toen ik plotseling opzag en zijn oog
ontmoette, dat mij woest aankeek, hoewel het dadelijk een zachtere
uitdrukking kreeg, toen hij een aanmerking maakte over het weer.
Vreemd dat Harton gisteren op het dek dezelfde opmerking maakte,
Goring spreekt dikwijls met de negers een karaktertrek dien
ik zeer bewonder, daar kleurtingen gewoonlijk hun afkomst ver
geten en hun zwarte stamgenoolen met meer onverdraagzaamheid
bejegenen dan een blanke zou doen. Zijn jongen is hem zeer
toegedaan, waaruit men ziet, dat hij goed behandeld wordt. De
man is over het geheel een vreemd mengsel van tegenstrijdigheden
en ik zou mij zeer moeten vergissen, zoo zijn karakter mij niet
veel te denken gaf gedurende de reis.
De kapitein bromt over zijn chronometers die niet denzelfden
eland innemen. Hij zegt, dat dit de eerste keer is, dat hij een
verschil lusschen hen bespeurt. Door den zwaren mist konden
wfl geen waarnemingen doen van daag. Waarschijnlijk hebben wij
honderd zeventig Engelsche mijlen in de vier en twintig uur
afgelegd. De zwarte leelieden blijken, zeoalsée kapitein voorspelde,
middelmatige hulp te zijn en de plaats der weggebleven matrozen
sleehts ten halve te kunnen vervullen. Al deze berich^bs zijn wel
wat onbeduidend, «war gexen op een scbjp toch stof tot een
praatje. De verschijning van een walvisch bracht een geheele
opschudding onder ons te weeg.
.19 October. De wind was heden koud, daarom bleef ik
voorZMshtigheid»halve in mijn hut, en verliet die slechts om mijn mid
dagmaal te gebruiken. Als ik op mijn krib lig kan ik zonder my
te bewegen mijn boeken, pijpen, ja alles wat ik noodig heb be
reiken, dat is een voordeel van een klein vertrek.
Mijn oude wonde deed mij heden pijn, zeker door de koude.
Ik las in Monlaigne en verpleegde mij zelf. Harton bezocht mij
in den njmiddag met Doddy, het kind van den kapitein, en de
kapitein kwam later, zoodat ik wel receptie gehouden heb.
20 en 21 October. Weer koud weder, vergezeld door mot
regen, zoodat ik weer in mijn hut moest blijven. Deze tijdelijke
opsluiting geeft mij een zwak en gedrukt gevoel. Goring kwam mij
eens opzoeken, maar zijn gezelschap droeg er niet toe bij mij op te
vrolijken, daar hij nauwelijks een woord uitte, maar zich tevre
den stelde mij cp een vreemde wijze aan te staren, die mij boos
maakte. Toen stond hij op en verliet de hut, zonder iets te zeg
gen. Ik begin te gelooven dat die man aan verstandsverbijstering
lijdt. Heb ik niet reeds verteld dat zijn hut naast de mijne ligt.
Zij zijn slechts door een planken beschot gescheiden, dat hier en
daar zoo gebarsten is, dat ik, wanneer ik in mijn krib lig soms
zien kan, wat hij in het andere vertrek uitvoert. Zonder den spion
te spelen, zie ik hem dikwijls over iets dal op een zeekaart lijkt,
gebogen, terwijl hij met potlood en kompas bezig is. Ik heb reeds
dikwijls zijn belangstelling in alles wat de zeevaart betreft
opgemeikt, maar ik begrijp niet, waarvoor hij den koers van het
schip nauwkeurig nagaat. Maar, het is een onschuldig genoegen
en naar alle waarschijnlijkheid vergelijkt hij zijn berekening met
die van den kapitein.
Ik wou dat die man niet altijd mijn gedachten bezig hield.
Den nacht van den 20sten had ik de nachtmerrie; ik droomde dat
mijn krib een lijkkist was, waarin ik lag, dat Goring het deksel
wilde toespijkeren en ik mij met alle geweld daartegen verzette.
Zelfs toen ik geheel wakker was, verbeeldde ik mij nog in een
lijkkist te liggen. Als dokter weet ik toch dat een nachtmerrie
gewoonlijk uit slechte spijsverieering voortkomt, maar in mijn
zvvaktetoestand kon ik dien somberen indruk, dien zij te weeg
bracht, niet spoedig van mij afschudden.
EEN BOER OP DE DRIEJAARLTJKSCHE TENTOONSTELLING"
TE ANTWERPEN.
Een zekere Giirtner, dat is een kweeker van appolboomen
teSachsenhausen b\j Frankfort, kwam voor de eerste maal in het Schauspielhaus
te Frankfort, op den tegenoverliggenden oever van de Main.
Hij zag daar en hoorde het bloedige drama Eduard en Kunigunfe en
vermaakte zich niet weinig bij 't opgaan van 't scherm.
Toen echter het tooneel kwam waar Kunigunde hare verlatenheid
baschreit en de armen wanhopend ten hemel heft, terwijl donder en bliksem
met groote natuurlijkheid losbarsten, werd bet onzen boer zoo angstig om
het hart dat hij opvloog, en zijnen dikken stok boven het hoofd zwaaiende
naar den uitgang stortte, uitroepende. O wee, mei Korn und m ai Biiüm!"
Op straat, natuurlijk.... alles stil!....
Wanneer een Kempische boer te Antwerpen naar de Triennal op de Zui
derlei trekt, om zich met vrouw en kind eens goed te vermaken, zou hy
dan óók niet om andere reden van schrik naar huis loopen, wanneer hij
zijn oog langs den muur laat gaan?
Onmiddellijk aan da deur vindt hy den bloedigen os van Stobbaert».
Twee passen verder ziet hij drie mannen in vreeselyke foltering aan het
kruis. Heer mijn God, dat moet Christus en den goeden moordenaar
verbeelden (Verlat) En ginder dan? Daar hangt midden in de zaal
een bronzen man aan een ijzeren boomstam. Zijn kop is afgehonwen en
hangt een tak hooger. Hij zelf bungelt aan een' ara (Koning Antiochus).
Daartegenover een naakte, bloedende man op een slagveld en eena
weenentle vrouw (Harold van Schommer) ; dan weer drie kruisen. Slechts
de moordenaars" zijn aan nen arm blijven hangen (Brunet) en gindi
weder onder stof begraven menschen (Pompei van Slingemeijer)... Ha,
daar leest hg Holland"! Nieuwe teleurstelling! Alles is leed en kom
mer wat men er aanschouwt. Geen vroolijke Hollandsche kermis ziet men
hier, noch blijde jonkheid. Overal weduwen, zieken, enz....
Doch altoos voort. Ha, een pastoor wien de meid een knoopke aan
zijnen broek, of een steek in zijne kous naait, en niet ver van daar eea
andere geestelijke bij het scheren door een jong, lief meisje gestoord»
Wederzijdsche verlegenheid! (Mathias Schmid is de schilder).
De boerenfamilie vermaakt zich daar ginder terecht bij den
onbeUalbaren Lorpslurgemeester van Hugo Oebmichen.... O, welk een gevoel
van waardigheid in dien SOjarigen ambtenaar, en hoe goed geteekend!
Men loopt de Hollandsche kermis van Kirberg voorbij, maar bij
Klinkenbergs Oude gracht te Utrecht was een oogenblik stand gebonden,
want de boerendochter ia daar in dienat geweest en bovendien staan vele
liefhebbers naar dat werk te zien.
Daar verder op komt nog iets kostelijks!
Zie die patertjes-goed-leven rond eone tafel met den dorpspastoor
midden op 't veld lekkertjes zitten drinken en lachen. Het is de Hooitgd
in het klooster (Jozef Weizer). Dat doet je goed al is de schilder wat
Diéchantl En twee passen, verder die vrool^jka gut onder de Witte