De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 30 augustus pagina 13

30 augustus 1885 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

fit AMSTfiftDAMMBR, WEEK&LAD VOOR NEDERLAND. farton nam het dadelijk op zijn arm en hiecTënaar zijn lint, waar bty «?fMWtyftld <*i leden tal strooien voor toekomstige slechte spijsrerterlag bij de kleine. Zoo brengt de wetenschap ons tot .. Het is kalm weder, zoo goed als wij het maar zouden kunnen Wénsen», terwijl uit het wedt euid-wesien een heerlijk koeltje waait. Het schip gaat zoo regelmatig vertier, dat men nauwelijks bemerkt dal het in beweging is, hoorde men Biet het knarsen yan de tuigage, het zwellen der zeilen en zag men niet de lange witte vore van het kielwater. Ik heb den geheelen morgen met den kapitein gewandeld en ik geloof dat de frissche zeelucht mijn ademhaling veel goed gedaan heeft, want die beweging heeft mij in het geheel niet vermoeid, f ibbs is een zeer verstandig man en wij hadden een interessant gesprek over Maurj's waarnemingen der verschillende stroomingen in den Oceaan, waar wij een eind aan maakten door naar zijn hut te gaan en Maury's werk er over na te »laan. Daar vonden wij Goring tot groote verwondering van den kapitein, daar het geen gewoonte der passagiers is, zonder uitdrukkelijke uitnoodiging dit heiligdom te betreden. Hij veront schuldigde zich hierover, zeggende dat hij niet goed op de hoogte dar ttiieepsgebruikea waa, en de goedhartige kapitein lachte over het geval en vroeg hem te blijven en ons het genoegen van zijn gezelschap te schenken. Goring wees naar de chronometers, een bad hij geopend en zei dat hij zs bewonderd had. Hij heeft klaarblljkelfjk verstand van wiskundige instrumenten, daar hij met een oogopslag wist te zeggen welk van de drie het beste was en op een paar dollars na den prijs er van bepalen kon. Hij had een woordenstrijd met den kapitein over de tniswijziging van het kompas en wen wij weer op de stroomingen in den Oceaan kwamen toonde hij ook van dat onderwerp zeer op de hoogte te zijn. Over het geheel valt hij bij nadere kennismaking wel mee, hij is bepaald eea man van ontwikkeling en beschaving. Zijn stem is in harmonie met zijn gesprekken, beide zijn echter zeer in tegenstelling met zijn gelaat en houding. De namiddag-waarneming toont aan dat wij heden twee honderd twintig Engelsche mijlen afgelegd hebben. Tegen den avond stak er een koeltje op en de buurman gaf bevel de zeilen te reven. Ik heb gezien dat de barometer tot op negen en twintig gedaald is. Ik, hoop dat wij op onze reis geen ruw weer zullen krijgen, want ik heb veel last van zeeziekte en mijn gezondheid zou ook veel van zulk een stormachligen tocht lijden, ofschoon ik het grootste vertrouwen heb in de bedrevenheid van den kapitein en de sterkte van het achip. Ik heb met Mevrouw Tibbs kaart gespeeld en Harton bracht eenige stukjes op zijn viool ten gehoore. 18 Oclober. De sombere voorspellingen von gisterenavond zijn niet uitgekomen; de wind bedaarde en" wij liggen nu in een lange, zware deining, er waait een luchtig windje, maar het is niet genoeg om de zeilen te doen zwellen. De lucht is kouder daa gisteren, daarom heb ik een der dikke, wollen jerseys aangetrokken, die mijn vrouw voor mij gebreid heeft. Harten kwam hedenmorgen in mijn hut, w\j rookten samen een sigaar. Hij zegt, dat hij Goring in '69 in Cleveland, Ohio gezien moet hebben. Toen, evenals nu, was hij in geheimzinnigheid gehuld, steeds zonder bepaalde bezigheid rondslenterende en toch zoo terugge trokken waai het zich zelf betrof. De man boezemt mij als psycholochischöstudie belangstelling in. Bij het ontbijt had ik eensklaps het onaangename gevoel, dat iemand overkomt, wanneer hu" lang aangestaard wordt, toen ik plotseling opzag en zijn oog ontmoette, dat mij woest aankeek, hoewel het dadelijk een zachtere uitdrukking kreeg, toen hij een aanmerking maakte over het weer. Vreemd dat Harton gisteren op het dek dezelfde opmerking maakte, Goring spreekt dikwijls met de negers een karaktertrek dien ik zeer bewonder, daar kleurtingen gewoonlijk hun afkomst ver geten en hun zwarte stamgenoolen met meer onverdraagzaamheid bejegenen dan een blanke zou doen. Zijn jongen is hem zeer toegedaan, waaruit men ziet, dat hij goed behandeld wordt. De man is over het geheel een vreemd mengsel van tegenstrijdigheden en ik zou mij zeer moeten vergissen, zoo zijn karakter mij niet veel te denken gaf gedurende de reis. De kapitein bromt over zijn chronometers die niet denzelfden eland innemen. Hij zegt, dat dit de eerste keer is, dat hij een verschil lusschen hen bespeurt. Door den zwaren mist konden wfl geen waarnemingen doen van daag. Waarschijnlijk hebben wij honderd zeventig Engelsche mijlen in de vier en twintig uur afgelegd. De zwarte leelieden blijken, zeoalsée kapitein voorspelde, middelmatige hulp te zijn en de plaats der weggebleven matrozen sleehts ten halve te kunnen vervullen. Al deze berich^bs zijn wel wat onbeduidend, «war gexen op een scbjp toch stof tot een praatje. De verschijning van een walvisch bracht een geheele opschudding onder ons te weeg. .19 October. De wind was heden koud, daarom bleef ik voorZMshtigheid»halve in mijn hut, en verliet die slechts om mijn mid dagmaal te gebruiken. Als ik op mijn krib lig kan ik zonder my te bewegen mijn boeken, pijpen, ja alles wat ik noodig heb be reiken, dat is een voordeel van een klein vertrek. Mijn oude wonde deed mij heden pijn, zeker door de koude. Ik las in Monlaigne en verpleegde mij zelf. Harton bezocht mij in den njmiddag met Doddy, het kind van den kapitein, en de kapitein kwam later, zoodat ik wel receptie gehouden heb. 20 en 21 October. Weer koud weder, vergezeld door mot regen, zoodat ik weer in mijn hut moest blijven. Deze tijdelijke opsluiting geeft mij een zwak en gedrukt gevoel. Goring kwam mij eens opzoeken, maar zijn gezelschap droeg er niet toe bij mij op te vrolijken, daar hij nauwelijks een woord uitte, maar zich tevre den stelde mij cp een vreemde wijze aan te staren, die mij boos maakte. Toen stond hij op en verliet de hut, zonder iets te zeg gen. Ik begin te gelooven dat die man aan verstandsverbijstering lijdt. Heb ik niet reeds verteld dat zijn hut naast de mijne ligt. Zij zijn slechts door een planken beschot gescheiden, dat hier en daar zoo gebarsten is, dat ik, wanneer ik in mijn krib lig soms zien kan, wat hij in het andere vertrek uitvoert. Zonder den spion te spelen, zie ik hem dikwijls over iets dal op een zeekaart lijkt, gebogen, terwijl hij met potlood en kompas bezig is. Ik heb reeds dikwijls zijn belangstelling in alles wat de zeevaart betreft opgemeikt, maar ik begrijp niet, waarvoor hij den koers van het schip nauwkeurig nagaat. Maar, het is een onschuldig genoegen en naar alle waarschijnlijkheid vergelijkt hij zijn berekening met die van den kapitein. Ik wou dat die man niet altijd mijn gedachten bezig hield. Den nacht van den 20sten had ik de nachtmerrie; ik droomde dat mijn krib een lijkkist was, waarin ik lag, dat Goring het deksel wilde toespijkeren en ik mij met alle geweld daartegen verzette. Zelfs toen ik geheel wakker was, verbeeldde ik mij nog in een lijkkist te liggen. Als dokter weet ik toch dat een nachtmerrie gewoonlijk uit slechte spijsverieering voortkomt, maar in mijn zvvaktetoestand kon ik dien somberen indruk, dien zij te weeg bracht, niet spoedig van mij afschudden. EEN BOER OP DE DRIEJAARLTJKSCHE TENTOONSTELLING" TE ANTWERPEN. Een zekere Giirtner, dat is een kweeker van appolboomen teSachsenhausen b\j Frankfort, kwam voor de eerste maal in het Schauspielhaus te Frankfort, op den tegenoverliggenden oever van de Main. Hij zag daar en hoorde het bloedige drama Eduard en Kunigunfe en vermaakte zich niet weinig bij 't opgaan van 't scherm. Toen echter het tooneel kwam waar Kunigunde hare verlatenheid baschreit en de armen wanhopend ten hemel heft, terwijl donder en bliksem met groote natuurlijkheid losbarsten, werd bet onzen boer zoo angstig om het hart dat hij opvloog, en zijnen dikken stok boven het hoofd zwaaiende naar den uitgang stortte, uitroepende. O wee, mei Korn und m ai Biiüm!" Op straat, natuurlijk.... alles stil!.... Wanneer een Kempische boer te Antwerpen naar de Triennal op de Zui derlei trekt, om zich met vrouw en kind eens goed te vermaken, zou hy dan óók niet om andere reden van schrik naar huis loopen, wanneer hij zijn oog langs den muur laat gaan? Onmiddellijk aan da deur vindt hy den bloedigen os van Stobbaert». Twee passen verder ziet hij drie mannen in vreeselyke foltering aan het kruis. Heer mijn God, dat moet Christus en den goeden moordenaar verbeelden (Verlat) En ginder dan? Daar hangt midden in de zaal een bronzen man aan een ijzeren boomstam. Zijn kop is afgehonwen en hangt een tak hooger. Hij zelf bungelt aan een' ara (Koning Antiochus). Daartegenover een naakte, bloedende man op een slagveld en eena weenentle vrouw (Harold van Schommer) ; dan weer drie kruisen. Slechts de moordenaars" zijn aan nen arm blijven hangen (Brunet) en gindi weder onder stof begraven menschen (Pompei van Slingemeijer)... Ha, daar leest hg Holland"! Nieuwe teleurstelling! Alles is leed en kom mer wat men er aanschouwt. Geen vroolijke Hollandsche kermis ziet men hier, noch blijde jonkheid. Overal weduwen, zieken, enz.... Doch altoos voort. Ha, een pastoor wien de meid een knoopke aan zijnen broek, of een steek in zijne kous naait, en niet ver van daar eea andere geestelijke bij het scheren door een jong, lief meisje gestoord» Wederzijdsche verlegenheid! (Mathias Schmid is de schilder). De boerenfamilie vermaakt zich daar ginder terecht bij den onbeUalbaren Lorpslurgemeester van Hugo Oebmichen.... O, welk een gevoel van waardigheid in dien SOjarigen ambtenaar, en hoe goed geteekend! Men loopt de Hollandsche kermis van Kirberg voorbij, maar bij Klinkenbergs Oude gracht te Utrecht was een oogenblik stand gebonden, want de boerendochter ia daar in dienat geweest en bovendien staan vele liefhebbers naar dat werk te zien. Daar verder op komt nog iets kostelijks! Zie die patertjes-goed-leven rond eone tafel met den dorpspastoor midden op 't veld lekkertjes zitten drinken en lachen. Het is de Hooitgd in het klooster (Jozef Weizer). Dat doet je goed al is de schilder wat Diéchantl En twee passen, verder die vrool^jka gut onder de Witte

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl