Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND,
. NÖ.-427
/
K: V.
nische toestanden, waarin zich de stad bevindt, maar al te zeer
in de hand gewerkt.
Met de inrichting van het Fransche leger, dat Tonkin en
Annam voortaan zal verdedigen en er voor de veiligheid zal zorgen,
wordt krachtig voortgemaakt. De minister van oorlog heeft be
paald, dat de officieren en soldaten die het »corps du Tonkin1'
?vormen, geregeld alle twee jaar naar Europa zullen terugkeeren
en afgelost worden.
*
* *
Het incident tusschen de Duitsche en Spaansche regeering naar
aanleiding van de annexatie der Carolinen-cilanden, gaf in de
afgeloopen week te Madrid aanleiding tot zeer oproerige
manifestatiën. Ook de Spaansche pers, zoowel de organen van de regee
ring als die der oppositie, voerde een zeer heftige taal, die een
scherp contrast vormde met de voorname onverschilligheid der
Duitsche autoriteiten. De heer von Bismarck troost het Spaansche
kabinet met de verzekering, dat hel besluit tot annexatie zal wor
den ingetrokken, indien Spanje voor zijn rechten op de bedoelde
eilandengroep behoorlijke bewijzen kan aanbrengen.
Er is ongetwijfeld in deze zaak nog menig duister punt, en
vóór daarvoor het noodige licht is verspreid, zou het gewaagd
zijn partij te kiezen. Men kan echter veilig zeggen dat de indruk
door de houding der Duitsche regeering gemaakt, niet gunstig is
en dat de argumenten, welke door hare vrienden ter verdedi
ging der annexatie zijn aangevoerd, weinig afdoende schijnen
te zijn.
?
* »
Oe samenkomst te Kremsier van de keizers Alexander van Rus
land en Franz Joseph van Oostenrijk wordt door de buitenlandsche
bladen levendig besproken, en omtrent hare resultaten worden
zeer uiteenloopende veronderstellingen gemaakt. Velen schrijven
aan deze entrevue, evenals aan die te Skiernevicz van het vorige
jaar, eene groote polilieke beteekenis toe, zonder zich nochtans duide
lijk uit te laten, in welke richting haar invloed zich eigenlijk zal
laten gelden. Men spreekt van »bevordering van het algemeen
belang", van » bevestiging van den vrede'', en besluit rnet de ver
zekering, dat de verhouding tusschen de drie Keizerrijken thans
zoo uitmuntend mogelijk is. Positieve resultaten of een bepaald
doel weet men echter niet op te geven.
De vorstenbijeenkomsten van de laatste jaren hebben ongetwij
feld eene groote beteekenis, doch de officieuse en
gouvernementeele pers is licht geneigd, om deze te overschatten. Er behoort
eene zekere mate van optimisme toe, om in dez.e ontmoetingen
een ongeveinsd bewijs te zien van hartelijke en oprechte over
eenstemming. Zelfs wanneer er tusschen de vorsten werkelijk per
soonlijke sympathie schijnt te bestaan, levert deze geenerlei
waarborg op voor eene goede verstandhouding tusschen de regee
ringen, j
ONZE BLADEN.
Artikel 194 wordt thans door de gansche pers de quaestia van den dag
geacht. Déze week verscheen in het Vaderland een tweede artikel en in
de Maasbode de drie eerste eener serie, die nog langer moet worden.
Dr.. Bete voerde in ons Dagblad een kleinen strijd tegen het Vader
land. Ook Het Centrum sprak over dit onderwerp en, naar aanleiding
der Dokknmsche verkiezing, Standaard, Arnh. Ct. en Gossche Ct.
In Se Ti>d behandelde een inzender Onze Toekomst in Indië",
terwjjl eindelijk het twaa'fde en slot-artikel verscheen van den
Teleurgoetelde van 1848." De Tyd behandelde ook de borrelquaestie" naar aan
leiding van eene haar overdreven toeschijnende voorstelling van de wer
king der Drankwet, die in De Volksvriend was verschenen. ;
In de Arnh. Ct. las men twee artikelen over de revolutie, in Het Va
derland" een over de telegraafconferentie, in de EnschedéscJie Ct. over
kinderarbeid, in de N. Bott. Ct. over de verslagen der Kamers van Koop
handel, in De Standard over Grondwetsherziening.
Het Haagsche Dagblad eindelijk behandelde de Bankierspolitjek."
WARME KADETJES.
Een Zaterdagavond-Praatje.
XCI.
Kalm en bedaard stond ik dezer dagen aan het
Centraal-SpoorwegStation naar de aankomende en vertrekkende treinen t9 kijken, toen
eensklaps iemand mg aansprak dien-ik, bij mijn weten, nog nimmer
geZien of gesproken had.
't Is bier een gevaarlijk plekje, mijnheer!"
Waarom, mgnhecr?"
Men loopt elk oogenblik gevaar »-an de perrons op de rails te vallen
en er wordt zóó onbesuisd met karren rondgereden dat men zijn leven
geen oogenblik zeker is."
Het ia maai- een hulp-station," sprak ik vergoelijkend, het zal wel
beter worden als het nieuwe station gereed is."
Te hopen is het" antwoordde de man, want de toestand is bar."
«Maar u kout toch niet eiseheri dat men hekken langs de pewons maakt."
Waarom niet? Te Zutfen heeft men wel overal kettingen aange
bracht."
U veigeet een voornaam iets: in die stad moet het reizend publiek,
ten einde naar de verschillende treinen te komen, de rails oversteken en
niettegenstaande de kettingen wordt het terrein hoogst gevaarlijk ge
noemd en acht men het een wonder dat er niet dagelijks ongelukken
gebeuren."
Daar is wat van aan," meende de man. Neen, dan is dit station toch
nog heilig. Weet u echter waar de toestand ook droevig is: aan het
stationsgebouw te Haarlem."
Ik kan u geen ongelijk geven; ook mij komt het voor dat daar wel
iets mocht worden gedaan om de kansen op ongelukken te verminderen.
Ik zal er nop; eena op wijzen; ik heb dat wel meer gedaan, maar zonder
succes en 't kan nooit kwaad op hetzelfde aambeeld te blijven hameren."
Is mijnheer soms koerantier?"
Ik werd heel boos en zeide vinnig: Ik ben Aquarius, professor in de
kunst-critiek, militaire specialiteit, enz. enz. enz."
De man boog zeer diep en nam zijn hoed af. Ik had het moeten
raden," mompelde hij, dat schrander gelaat, die pels, die eerwaardige
grijze lokken! Het was heel dom van mij, wees zoo goed mgne veront
schuldigingen aan te nemen, professor."
Natuurlijk was mijn toorn verdwenen en ik wisselde een handdruk met
mijn nieuwen bekende, die mij mededeelde, dat hij sterrekundige was en
de verrassende tijding deed dat een nieuwe planeet in de nabijheid \an
de Waterman" verschenen was.
Hoe bedoelt u dat?" vroeg ik glimlachende, is in de nabijheid van
Meerlqst een nieuw kapelletje ingericht, dat men de Planeet" noemt?"
Neen waarlijk niet, de planeet die ik bedoel staat aan den sterrenhemel."
Och, kom!"
Heusch; ik beschouw dat als een zeer gunstig voorteeken voor U."
Ik vond den man hoogst beschaafd en verstandig en uoodigde hem uit
om mij naar mijne woning te vergezellen, ten einde een glaasje madera
te drinken; bij nam de invitatie aan en vrij kuierden welgemoed vérder.
Op den Singel bleef hij staan; behalve professor en militaire specialiteit
zijt ge ongetwijfeld ook geen vreemdeling in alle z.aken die met water in
verband staan," begon hij.
Ik ben er vrij goed van op de hoogte," haastte ik mij te zeggen.
Ma,? ik U dan een vraag doen?"
Gaarne."
Waarom is het water in de grachten der stad steeds stinkend en vuü"
Mijn nieuwe beleende begon mij veel minder te bevallen.
Mijnheer," zeide ik, ik begrijp heusch niet wat U bedoelt; van alle
groote steden van Europa die ik het plezier heb te kennen, is er geen
waar het water zoo helder, frisch en rein is als in Amsterdam en ik
geloof dat, tengevolge van al de maatregelen, die in de laatste jaren
genomen zvjn, de tijd niet ver verwijderd is, dat de gulden dagen van
voorheen zullen terugkeeren. Dan zullen onze huismoeders groenten en
aardappelen in walwater wasschen mijalieer, dan zullen onze brouwers
met plezier afstand doen van Duin- eu Vechtwater-leiding, dan zal het
recht om in de stadsgrachten te mogen visschen, wederom van gemeente
wege worden gepacht."
Ik zoude het der Duinwater-Maatschappij wel gunnen dat zij zulk
een concurrent kreeg," mompelde de man, dan was zij op haar beurt
eens verlakt, nadat zij het publiek zoo langen tijd in het ootje heeft ge
nomen en torren en visschen in plaats van water heeft geleverd."
Torren en visschen ?"
Waarachtig; als U mij de eer eens wilt bewijzen om mij een bezoek
te brengen zal ik het U op overtuigende wijze doen zien. Ik heb een
maginfiek aquarium ingericht met behulp van al de levende wezens die ik
uit de duinwater-kranen heb gehaald; ook ben ik een handel in bloed
zuigers begonnen die aardig wat oplevert."
Maar dan hebt ge volstrekt geen reden om over de
Duinwater-Maatschappij te klagen en integendeel redenen tot dankbaarheid."
De man wist op die verstandige opmerking niet veel te antwoorden
en voegde mij toe: U noemt het grachtwater rein en friscb, maar schijnt
in het geheel geen rekening te houden met het drijvend vuil."
Drijvend vuil! waar ziet u dat?
Daar, en daar en daar", zeide de sterrekundige, verschillende plekken
aanwijzende.
Maar beste heer, dat is geen vuil! Dat zijn altegaar kostelijke zaken;
hier zie ik een struik andijvie, daar een ledige wQnmand, die bij ongeluk
te water is geraakt, ginds een splinternieuwe pantoffel en nog iets verder
een partijtje zeegras, dat nog heel goed te gebruiken is. Als ik maar
geld genoeg had zoude ik er toe kunnen komen om eene maatschappij
tot het ophalen van kostbare zaken, die in Amstel's grachten ronddrjjven,
op te richten."
De man keek mij zeer zonderling aan; hoe noemt u dit bijgeval ?"
Wat?"
Die opstijgende bellen."
Ik veegde de glazen van mijn bril ter dege af en zette dat instrument
toen op om, na aandachtige beschouwing, met groote vreugde uit te roe
pen: blikslagers, wat zit hier een massa vischt"
Visch, meneer?"
Ongetwijfeld; op dit punt kan ik mij onmogelijk vergissen, want ik
Iben een groot en geroutineerd visscher, al zeg ik het zelf; ziet u die
groote bel daar ginds? Dat is een snoek mijnheer, zoo waar ikAquarras
heet, als ik goed zie, staat het beest."
Mijn bril is zeker beslagen," spotte mijn geleider, het is geen snoek,
het is een walvisch."
Ik werd geweldig kwaad; Ma ge iemand van mijn leeftijd en mijne
positie voor het lapje wilt houden, dan "
Maak u niet boos professor, ik meende het hensch zoo erg niet; ik
wilde er u enkel op attent maken dat hier geen visch huist en ook niet kan
huizen, maar dat die opstijgende bellen door gas veroorzaakt wordfin.!'