De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 30 augustus pagina 2

30 augustus 1885 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND, . NÖ.-427 / K: V. nische toestanden, waarin zich de stad bevindt, maar al te zeer in de hand gewerkt. Met de inrichting van het Fransche leger, dat Tonkin en Annam voortaan zal verdedigen en er voor de veiligheid zal zorgen, wordt krachtig voortgemaakt. De minister van oorlog heeft be paald, dat de officieren en soldaten die het »corps du Tonkin1' ?vormen, geregeld alle twee jaar naar Europa zullen terugkeeren en afgelost worden. * * * Het incident tusschen de Duitsche en Spaansche regeering naar aanleiding van de annexatie der Carolinen-cilanden, gaf in de afgeloopen week te Madrid aanleiding tot zeer oproerige manifestatiën. Ook de Spaansche pers, zoowel de organen van de regee ring als die der oppositie, voerde een zeer heftige taal, die een scherp contrast vormde met de voorname onverschilligheid der Duitsche autoriteiten. De heer von Bismarck troost het Spaansche kabinet met de verzekering, dat hel besluit tot annexatie zal wor den ingetrokken, indien Spanje voor zijn rechten op de bedoelde eilandengroep behoorlijke bewijzen kan aanbrengen. Er is ongetwijfeld in deze zaak nog menig duister punt, en vóór daarvoor het noodige licht is verspreid, zou het gewaagd zijn partij te kiezen. Men kan echter veilig zeggen dat de indruk door de houding der Duitsche regeering gemaakt, niet gunstig is en dat de argumenten, welke door hare vrienden ter verdedi ging der annexatie zijn aangevoerd, weinig afdoende schijnen te zijn. ? * » Oe samenkomst te Kremsier van de keizers Alexander van Rus land en Franz Joseph van Oostenrijk wordt door de buitenlandsche bladen levendig besproken, en omtrent hare resultaten worden zeer uiteenloopende veronderstellingen gemaakt. Velen schrijven aan deze entrevue, evenals aan die te Skiernevicz van het vorige jaar, eene groote polilieke beteekenis toe, zonder zich nochtans duide lijk uit te laten, in welke richting haar invloed zich eigenlijk zal laten gelden. Men spreekt van »bevordering van het algemeen belang", van » bevestiging van den vrede'', en besluit rnet de ver zekering, dat de verhouding tusschen de drie Keizerrijken thans zoo uitmuntend mogelijk is. Positieve resultaten of een bepaald doel weet men echter niet op te geven. De vorstenbijeenkomsten van de laatste jaren hebben ongetwij feld eene groote beteekenis, doch de officieuse en gouvernementeele pers is licht geneigd, om deze te overschatten. Er behoort eene zekere mate van optimisme toe, om in dez.e ontmoetingen een ongeveinsd bewijs te zien van hartelijke en oprechte over eenstemming. Zelfs wanneer er tusschen de vorsten werkelijk per soonlijke sympathie schijnt te bestaan, levert deze geenerlei waarborg op voor eene goede verstandhouding tusschen de regee ringen, j ONZE BLADEN. Artikel 194 wordt thans door de gansche pers de quaestia van den dag geacht. Déze week verscheen in het Vaderland een tweede artikel en in de Maasbode de drie eerste eener serie, die nog langer moet worden. Dr.. Bete voerde in ons Dagblad een kleinen strijd tegen het Vader land. Ook Het Centrum sprak over dit onderwerp en, naar aanleiding der Dokknmsche verkiezing, Standaard, Arnh. Ct. en Gossche Ct. In Se Ti>d behandelde een inzender Onze Toekomst in Indië", terwjjl eindelijk het twaa'fde en slot-artikel verscheen van den Teleurgoetelde van 1848." De Tyd behandelde ook de borrelquaestie" naar aan leiding van eene haar overdreven toeschijnende voorstelling van de wer king der Drankwet, die in De Volksvriend was verschenen. ; In de Arnh. Ct. las men twee artikelen over de revolutie, in Het Va derland" een over de telegraafconferentie, in de EnschedéscJie Ct. over kinderarbeid, in de N. Bott. Ct. over de verslagen der Kamers van Koop handel, in De Standard over Grondwetsherziening. Het Haagsche Dagblad eindelijk behandelde de Bankierspolitjek." WARME KADETJES. Een Zaterdagavond-Praatje. XCI. Kalm en bedaard stond ik dezer dagen aan het Centraal-SpoorwegStation naar de aankomende en vertrekkende treinen t9 kijken, toen eensklaps iemand mg aansprak dien-ik, bij mijn weten, nog nimmer geZien of gesproken had. 't Is bier een gevaarlijk plekje, mijnheer!" Waarom, mgnhecr?" Men loopt elk oogenblik gevaar »-an de perrons op de rails te vallen en er wordt zóó onbesuisd met karren rondgereden dat men zijn leven geen oogenblik zeker is." Het ia maai- een hulp-station," sprak ik vergoelijkend, het zal wel beter worden als het nieuwe station gereed is." Te hopen is het" antwoordde de man, want de toestand is bar." «Maar u kout toch niet eiseheri dat men hekken langs de pewons maakt." Waarom niet? Te Zutfen heeft men wel overal kettingen aange bracht." U veigeet een voornaam iets: in die stad moet het reizend publiek, ten einde naar de verschillende treinen te komen, de rails oversteken en niettegenstaande de kettingen wordt het terrein hoogst gevaarlijk ge noemd en acht men het een wonder dat er niet dagelijks ongelukken gebeuren." Daar is wat van aan," meende de man. Neen, dan is dit station toch nog heilig. Weet u echter waar de toestand ook droevig is: aan het stationsgebouw te Haarlem." Ik kan u geen ongelijk geven; ook mij komt het voor dat daar wel iets mocht worden gedaan om de kansen op ongelukken te verminderen. Ik zal er nop; eena op wijzen; ik heb dat wel meer gedaan, maar zonder succes en 't kan nooit kwaad op hetzelfde aambeeld te blijven hameren." Is mijnheer soms koerantier?" Ik werd heel boos en zeide vinnig: Ik ben Aquarius, professor in de kunst-critiek, militaire specialiteit, enz. enz. enz." De man boog zeer diep en nam zijn hoed af. Ik had het moeten raden," mompelde hij, dat schrander gelaat, die pels, die eerwaardige grijze lokken! Het was heel dom van mij, wees zoo goed mgne veront schuldigingen aan te nemen, professor." Natuurlijk was mijn toorn verdwenen en ik wisselde een handdruk met mijn nieuwen bekende, die mij mededeelde, dat hij sterrekundige was en de verrassende tijding deed dat een nieuwe planeet in de nabijheid \an de Waterman" verschenen was. Hoe bedoelt u dat?" vroeg ik glimlachende, is in de nabijheid van Meerlqst een nieuw kapelletje ingericht, dat men de Planeet" noemt?" Neen waarlijk niet, de planeet die ik bedoel staat aan den sterrenhemel." Och, kom!" Heusch; ik beschouw dat als een zeer gunstig voorteeken voor U." Ik vond den man hoogst beschaafd en verstandig en uoodigde hem uit om mij naar mijne woning te vergezellen, ten einde een glaasje madera te drinken; bij nam de invitatie aan en vrij kuierden welgemoed vérder. Op den Singel bleef hij staan; behalve professor en militaire specialiteit zijt ge ongetwijfeld ook geen vreemdeling in alle z.aken die met water in verband staan," begon hij. Ik ben er vrij goed van op de hoogte," haastte ik mij te zeggen. Ma,? ik U dan een vraag doen?" Gaarne." Waarom is het water in de grachten der stad steeds stinkend en vuü" Mijn nieuwe beleende begon mij veel minder te bevallen. Mijnheer," zeide ik, ik begrijp heusch niet wat U bedoelt; van alle groote steden van Europa die ik het plezier heb te kennen, is er geen waar het water zoo helder, frisch en rein is als in Amsterdam en ik geloof dat, tengevolge van al de maatregelen, die in de laatste jaren genomen zvjn, de tijd niet ver verwijderd is, dat de gulden dagen van voorheen zullen terugkeeren. Dan zullen onze huismoeders groenten en aardappelen in walwater wasschen mijalieer, dan zullen onze brouwers met plezier afstand doen van Duin- eu Vechtwater-leiding, dan zal het recht om in de stadsgrachten te mogen visschen, wederom van gemeente wege worden gepacht." Ik zoude het der Duinwater-Maatschappij wel gunnen dat zij zulk een concurrent kreeg," mompelde de man, dan was zij op haar beurt eens verlakt, nadat zij het publiek zoo langen tijd in het ootje heeft ge nomen en torren en visschen in plaats van water heeft geleverd." Torren en visschen ?" Waarachtig; als U mij de eer eens wilt bewijzen om mij een bezoek te brengen zal ik het U op overtuigende wijze doen zien. Ik heb een maginfiek aquarium ingericht met behulp van al de levende wezens die ik uit de duinwater-kranen heb gehaald; ook ben ik een handel in bloed zuigers begonnen die aardig wat oplevert." Maar dan hebt ge volstrekt geen reden om over de Duinwater-Maatschappij te klagen en integendeel redenen tot dankbaarheid." De man wist op die verstandige opmerking niet veel te antwoorden en voegde mij toe: U noemt het grachtwater rein en friscb, maar schijnt in het geheel geen rekening te houden met het drijvend vuil." Drijvend vuil! waar ziet u dat? Daar, en daar en daar", zeide de sterrekundige, verschillende plekken aanwijzende. Maar beste heer, dat is geen vuil! Dat zijn altegaar kostelijke zaken; hier zie ik een struik andijvie, daar een ledige wQnmand, die bij ongeluk te water is geraakt, ginds een splinternieuwe pantoffel en nog iets verder een partijtje zeegras, dat nog heel goed te gebruiken is. Als ik maar geld genoeg had zoude ik er toe kunnen komen om eene maatschappij tot het ophalen van kostbare zaken, die in Amstel's grachten ronddrjjven, op te richten." De man keek mij zeer zonderling aan; hoe noemt u dit bijgeval ?" Wat?" Die opstijgende bellen." Ik veegde de glazen van mijn bril ter dege af en zette dat instrument toen op om, na aandachtige beschouwing, met groote vreugde uit te roe pen: blikslagers, wat zit hier een massa vischt" Visch, meneer?" Ongetwijfeld; op dit punt kan ik mij onmogelijk vergissen, want ik Iben een groot en geroutineerd visscher, al zeg ik het zelf; ziet u die groote bel daar ginds? Dat is een snoek mijnheer, zoo waar ikAquarras heet, als ik goed zie, staat het beest." Mijn bril is zeker beslagen," spotte mijn geleider, het is geen snoek, het is een walvisch." Ik werd geweldig kwaad; Ma ge iemand van mijn leeftijd en mijne positie voor het lapje wilt houden, dan " Maak u niet boos professor, ik meende het hensch zoo erg niet; ik wilde er u enkel op attent maken dat hier geen visch huist en ook niet kan huizen, maar dat die opstijgende bellen door gas veroorzaakt wordfin.!'

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl