Historisch Archief 1877-1940
AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
,Gas1 -Zondt n dan denken dat de buiaen van de nieuwe gasfabriek
lm reed* lekten?"
'De man schaterde maar zette, toen bjj bemerkte dat ik verontwaardigd
keek, een ernstig gezicht; behalve gas, dat uit steenkolen vervaardigd
wórdt, zyn er nog andere soorten van gassen, professor", zeide hij toen.
Dit 's' waar' ook," antwoordde ik peinzend, ik herinner me dat Jan
daar wel eens over gesproken heeft; ik kan n echter plechtig verklaren
dat ge n volkomen vergist en dat bier geen gassen maar visschen in het
?pel ijjn."
Als u dat >oo bepaald verzekert, zal het wel waar zijn, en ik ben dan
gaarne bereid om uwe opinie te onderschrijven dat het water in de
Krachten van Amsterdam niets te wenscben overlaat, en dat zelfs op
Bozen* en Lauriergrachten de toestanden niets te wenschen overlaten."
Ik reikte mgn' vriend de hand: We zgn het dus eens, niet waar?"
Voorzeker; het eenige waar ik n nog op wilde wijzen is dit: er zal
over dit vraagstuk nog wel eens meer verschil van opinie komen en
daarom zonde ik wel willen dat men alle Amsterdamscbe grachten dempte,
dan was de waterververscbing-quaestie in eens uit."
Het is waar, maar hét komt mij wat bedenkelijk voor en het zonde
ook een buitengewoon belangrijk en kostbaar werk worden."
Kom, kom, men kan, wanneer men maar wil, alle bezwaren overwin
nen ; wanneer gy er u voorspant komt alles terecht."
Ik boog heel gevleid.
?y «Öiif n>een ik j*réfctó,wv vervolgde de plannenmaker, ;ge durft nog
wel groöter zaleen aan l Doe me het pleizier en praat er met Jan eens
over1*. '' ';' - ':'~ ':'- " ??-?????"? ..????'
Ik wil het in gedachten houden," zeide ik verzekerd, maar ik moet
tt'in "beSeïiking g«vën dat het zeer moeieljjk zoude gaan de gedempte
Amsterdamsche grachten prodnctÏf te maken".
.Laat dat gén bezwaar voor U wezen: wanneer eenmaal het dempings*
werk voltooid is, weten Burg. en Weth. daar wel een loopje op. Bat
achtbaar Collegio weet afles productief voor de gemeente te maken,
daarvan getuigen Duinwater-Concessie, Nieuwe Gasfabriek "
'?Mgnheèr", zeide ik, het was mij heel aangenaam kennis met U te
maken en het zal mij een eer zijn nu en dan van gedachten met U te
mogen wisselen, maar ik moet U beleefd verzoeken, geen satirieke toe
spelingen op handelingen van het Dagelijksch Bestuur van Amsterdam
te maken". ?
Maar ik denk er niet aan satiriek te willen zy'n".
Dan is het wat anders en ik vraag u excuus over mijn uitval.
Apropos vertelt u mij eens wat moet ik toch beginnen: moet ik mijne
hnizinge aan de nieuwe gasfabriek laten aansluiten of afwachten wat de
ollandsche fabriek doen zal?"
U doet mg daar een vraag die ik moeielijk kan beantwoorden; ik
brand zelf ook gas van de Hollandsche" en weet ook niet wat ik doen
moet. Ik weet alleen maar dat deze quaestie eene verlakkerij op groote
schaal schijnt en de ingezetenen, die tusschen twee vuren zitten, niet
weten, of zij niét op grandiose wyze worden gefopt.
. Wie is schuld aan die fopperjj?" riep ik.
Wel, wie anders dan ons Dagelijksch
Bonjour, mynheer", zeide ik en liep verder.
Maar u laat mg niet uitspreken!"
Wanneer go later over onverschillige onderwerpen met mij wilt praten,
7,al ik u gairne te woord staan; ik ben echter niet geneigd naar uwe
kritische opmerkingen te luisteren."
Dos «prekende wandelde ik voort en liet den man overbluft staan.
Aquarius.
UIT HET HAAGJE.
XLV.
Verleden week werd ik weer op een morgen in m\jn werk gestoord
door de zware stem des kolonels. Ik mag den man gaarne lijden,
ik heb dit meermalen op de ondubbelzinnigste wyze doen uitkomen, maar
als ik op een ongelegen uur zy'n grove kommando-stem hoor, waarop
kjj terecht zoo fier is, want zooals me onlangs is gebleken, heeft hij er
zy'n commandeurskruis aan te danken wat ik, tusschen twee haakjes,
hoogst eigenaardig vind als ik die stem dan hoor, terwijl ik rustig
zit te philosopheeren of te werken, voel ik iets van kippenvel op myn
corpus; want dan weet ik ook, dat me iets onaangenaams boven't hoofd.
hangt, of dat de geachte krijgsman in ruste myn diensten noodig heeft
in de een of andere ?zaak, waarvoor iuj niemand vinden kan dan mij.
Ik werd van mijn kamer geroepen en toen vertelde me de kullunnel op
zyn gewone onomwonden, joviale manier, dat hij een brief had ontvangen
van een bloedverwant in het hooge noorden van ons land, een heer
van den ouden stempel, dien hij in geen twintig jaren had gezien, maar
met wien hg een ijverige briefwisseling onderhield, zooals ik uit des
kolonels mededeeling begreep, op grond van 't bekend rijmpje van onzen
tader Cats:
.Om den wille van net smeer
Likt de kat de kandeleer."
De heer in quaesUe was een vermogend man zonder kinderen en zulk
een kandeleer heeft natuurlijk in zijn familie evenveel likkers enjiksters
als zij leden telt.
Ik moet erkennen, dat al mijn scherpzinnigheid ditmaal ontoereikend
was om des kolonels bedoeling met deze mededeeling te gissen. Dat
.iemand een erfoom, of aequivalent eens zoodanigen, heeft met wien hij
geregeld correspondeert'ter wille van het smeer, en dat hij dit kostbaar
personnage in geen twintig jaren beeft mogen aanschouwen, kunnen op
zich Zélf zeer gewichtige feiten zy'u voor belanghebbenden; maar voor
wie 't aangaat, zoo als met my 't geval was, zy'n ze tamelijk onverschillig.
Wat heb ik hiermede te maken ? vraag ik mezelf dan ook af, terwy'l de
kolonel bezig was den brief van zy'n bloedverwant, dien hy' uit zijn zak
had gehaald, namelijk den brief. te ontplooien, waarna hij me dien
wweikte.
Nu moet ge weten dat ik behalve het schrijven van gelegenheidsbrie
ven, al niets vervelendere weet te bedenken dan het lezen van anderen»*
correspondentie; ik nam dus den brief van des kolonels bloedverwant
in het hooge Noorden met een tamelijk lam handje aan, en ik las. Voor»
.zeker zou ik 't niet wagen mgn lezers dat geschrijf onder de oogen te
brengen, omdat ik aanneem dat er onder hen ook schuilen, die evenmin
als ik voor hun vermaak epistels lezen die hun niet aangaan; maar dat
van den meergenoemden bloedverwant was niet ontbloot van zekere ori
ginaliteit, . waaróm ik me dan ook de vrijheid durf veroorloven het hier
af te schrijven. Ziehier den inhoud van het stuk.
Waarde neef en nicht. Met genoegen zag ik uit uwe laatste geëerde
letteren, dat het U en de uwen steeds wel gaat. Met mij luwt het zoo
wat; ik ben eenigen tijd onder dokters handen geweest, zelfs onder die
eens professors; maar zij hebben mij, hoewel ze met hun vieren waren,
er nog niet onder gekregen, hetgeen ik inderdaad voor een soort van
mirakel houd, vooral met het oog op de verbazende vorderingen
welke de wetenschap op medisch gebied in den laatsten tijd heeft ge
maakt, en die een wijsgeer van mijn kennis onlangs deed zeggen: we
moeten tegenwoordig toch allen eindigen met ons wetenschappelijk te
laten vermoorden". Nu, met mij hebben ze nog vergeefache proeven
genomen en het oude spreekwoord ditmaal tevens tot een logen gemaakt,
dat vele honden de dood van den haas zijn. Dit neemt echter niet
weg, maar 't blijft geheel onder ons, waarde neef en nicht, dat ik
't geheel eens ben met dien anderen wijsgeer die even waar als snedig zegt:
Hét verschil lusschen ezels en geleerde doctoren
Zit hem veel minder in 't hoofd dan wel in de ooren".
Maar hoe t zij, ieder onzer moet zich in meerdere of mindere mate
met het noodzakelijk kwaad, genaamd medische faculteit" afgeven en
zoo is 't mij nu onlangs ook gegaan. Drie doctoren en een professor
zijn er niet in geslaagd mij onder de groene zoden te werken en dit be
wijst, naar mijn bescheiden meening, meer voor mijn onvernielbaar gestel
dan voor hun wetenschap.
Thans gevoel ik behoefte om mij eens te verzetten, en daar ik in geen
twintig jaren het genoegen heb mogen smaken u te zien, is 't mijn ver
langen u in den Hage te komen bezoeken. Dat plotseling besluit zal a
wellicht verwonderen, edoch waarde vrienden, sedert mijne jongste ziekte
heeft mijn gestel bly'kbaar eene verandering ondergaan. Vroeger had ik
nooit hinder van do kon, zelfs niet in onze barste winters, maar thans
ben ik van een bijzonder kouwelijke natuur, weshalve ik mg ook niet
heb ontzien, in deze maand Augustus, die ook volgens andere, niet
kouwelijke menschen, niet uitmunt door warmte, mijn kachel te laten
zetten, en wat meer is, ook te stoken. Als het weer zich niet schaamt,
beste lieden, behoef ik 'fc ook niet te doen, vooral nu ik pas ziek beo
geweest.
Nu las ik in de courant, welke mij op de hoogte houdt van de
Haagsclie gebeurtenissen, dat men er ten uwent ook Venetiaansche nachten"
op nahoudt. Ik vermoed dat zy heel zoel en aangenaam zijn, anders
toch zouden zij hun uaam ten onrechte dragen, en dat, in overeen
stemming met die zoele nachten, de 's-Gravenhaagsche en Scheveningsche
dagen ook extra,warm moeten wezen. Dit nu trekt mij ten sterkste aan,
want ik heb inderdaad behoefte aan natuurlijke warmte; ik wensch die
dus voor een paar dagen ten uwent to komen genieten en daaraan het
genoegen van uw aangenaam bijzijn te paren. Genoemde courant kon
digt tegen aanstaanden Maandag zulk een Venetiaanschen nacht aan.
Hopgst merkwaardig, inderdaad, zoo iets vooraf te kunnen bestellen. '
Waarom kan dat hier ook niet? Welk een gezegend oord bewoont
gijlieden ! Ik ben dus van plan mij Zondag op reis te begeven. G\j weet
dat ik een onversaagde schaatsenrijder ben en dus zal 't n ook niet ver
wonderen, dat ik althans een gedeelte der reis per schaats hoop te doen.
We hebben hier 's nachts en in den morgen vrij goed ijs in de slooten:
bovendien heeft mijn ziekte veel van my'n gewicht, dat toch niet groot
was, weggenomen, zoodatik niet bevreesd behoefte zijn door het ijs te zakken.
Maakt nu, wat ik u bidden mag, geen omslag en gaat om mijnentwil
van geen uwer gewoonten ai. Ik ben, zooals ge weet, maar een eenvou
dig burgerman en weet me in alles te schikken. Het eenige wat ik u ver
zoek is, dat ge het zóó tracht te schikken dat ik uw Venetiaanschen
nacht .niet misloop. Voor het overige zijn we, met uw goedvinden, van
weerszijden vrij,
En hiermede, waarde vrienden, zeer geachte neef en nicht, neem ik
afscheid van u, in de hoop van n weldra de hand te drukken, zooals ik
thans in gedachte doe, ulieden verder in de schuts ende scherm des
Heeren aanbevelende, terwijl ik mij met alle agting teeken
Uw u zeer toegenegen"
? < ? ? ?
Ik gaf den kolonel zijn brief terug en wenschte hem geluk met zijn
aanstaanden logé, nog altijd niet begrijpende waartoe de lectuur van dat
epistel my' had moeten dienen. Maar nu kwam de aap uit de mouw.
Zooals ge ziet, mijn waarde," zei de kullunnel, wil mijn neef absoluut
dien Venetiaanschen nacht bijwonen; dat schijnt zelfs het hoofddoel zijner
reis te zijn; maar daar zit nu juist voor ons het lastige van de knoop.
De oude heer zal er niet in zijn eentje verkiezen heen te gaan en het on
geluk wil dat wij hem niet kunnen vergezellen, omdat we ons woord
hebben gegeven voor Maandag-avond en we 't met geen mogelijkheid
kunnen laten afzeggen. Wees dus zoo goed onzen bloedverwant, die, al
is hij wat ouderwetach, toch een heel aangenaam mensch is, onder uwe
hoede te nemen".
De kolonel, met zijn gewone ridderlijkheid, wachtte mijn toestemming of
weigering niet af; hij drukte me nog hartelijker dan gewoonlijk de hand
met het natuurlijk gevolg dat me de tranen in de oogen kwamen, hoewel
niet van aandoening, en spoedde zich toen naar de Witte" om de krant
te lezen.
Ik begreep er alles van. De neef uit het hooge Noorden was maar een
eenvoudig burgerman, zooals hij zelf verklaarde, en *t is een eigenaardig
heid van ons Hagenaars, dat we hoogst ongaarne met lieden die er bw