De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 30 augustus pagina 3

30 augustus 1885 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. ,Gas1 -Zondt n dan denken dat de buiaen van de nieuwe gasfabriek lm reed* lekten?" 'De man schaterde maar zette, toen bjj bemerkte dat ik verontwaardigd keek, een ernstig gezicht; behalve gas, dat uit steenkolen vervaardigd wórdt, zyn er nog andere soorten van gassen, professor", zeide hij toen. Dit 's' waar' ook," antwoordde ik peinzend, ik herinner me dat Jan daar wel eens over gesproken heeft; ik kan n echter plechtig verklaren dat ge n volkomen vergist en dat bier geen gassen maar visschen in het ?pel ijjn." Als u dat >oo bepaald verzekert, zal het wel waar zijn, en ik ben dan gaarne bereid om uwe opinie te onderschrijven dat het water in de Krachten van Amsterdam niets te wenscben overlaat, en dat zelfs op Bozen* en Lauriergrachten de toestanden niets te wenschen overlaten." Ik reikte mgn' vriend de hand: We zgn het dus eens, niet waar?" Voorzeker; het eenige waar ik n nog op wilde wijzen is dit: er zal over dit vraagstuk nog wel eens meer verschil van opinie komen en daarom zonde ik wel willen dat men alle Amsterdamscbe grachten dempte, dan was de waterververscbing-quaestie in eens uit." Het is waar, maar hét komt mij wat bedenkelijk voor en het zonde ook een buitengewoon belangrijk en kostbaar werk worden." Kom, kom, men kan, wanneer men maar wil, alle bezwaren overwin nen ; wanneer gy er u voorspant komt alles terecht." Ik boog heel gevleid. ?y «Öiif n>een ik j*réfctó,wv vervolgde de plannenmaker, ;ge durft nog wel groöter zaleen aan l Doe me het pleizier en praat er met Jan eens over1*. '' ';' - ':'~ ':'- " ??-?????"? ..????' Ik wil het in gedachten houden," zeide ik verzekerd, maar ik moet tt'in "beSeïiking g«vën dat het zeer moeieljjk zoude gaan de gedempte Amsterdamsche grachten prodnctÏf te maken". .Laat dat gén bezwaar voor U wezen: wanneer eenmaal het dempings* werk voltooid is, weten Burg. en Weth. daar wel een loopje op. Bat achtbaar Collegio weet afles productief voor de gemeente te maken, daarvan getuigen Duinwater-Concessie, Nieuwe Gasfabriek " '?Mgnheèr", zeide ik, het was mij heel aangenaam kennis met U te maken en het zal mij een eer zijn nu en dan van gedachten met U te mogen wisselen, maar ik moet U beleefd verzoeken, geen satirieke toe spelingen op handelingen van het Dagelijksch Bestuur van Amsterdam te maken". ? Maar ik denk er niet aan satiriek te willen zy'n". Dan is het wat anders en ik vraag u excuus over mijn uitval. Apropos vertelt u mij eens wat moet ik toch beginnen: moet ik mijne hnizinge aan de nieuwe gasfabriek laten aansluiten of afwachten wat de ollandsche fabriek doen zal?" U doet mg daar een vraag die ik moeielijk kan beantwoorden; ik brand zelf ook gas van de Hollandsche" en weet ook niet wat ik doen moet. Ik weet alleen maar dat deze quaestie eene verlakkerij op groote schaal schijnt en de ingezetenen, die tusschen twee vuren zitten, niet weten, of zij niét op grandiose wyze worden gefopt. . Wie is schuld aan die fopperjj?" riep ik. Wel, wie anders dan ons Dagelijksch Bonjour, mynheer", zeide ik en liep verder. Maar u laat mg niet uitspreken!" Wanneer go later over onverschillige onderwerpen met mij wilt praten, 7,al ik u gairne te woord staan; ik ben echter niet geneigd naar uwe kritische opmerkingen te luisteren." Dos «prekende wandelde ik voort en liet den man overbluft staan. Aquarius. UIT HET HAAGJE. XLV. Verleden week werd ik weer op een morgen in m\jn werk gestoord door de zware stem des kolonels. Ik mag den man gaarne lijden, ik heb dit meermalen op de ondubbelzinnigste wyze doen uitkomen, maar als ik op een ongelegen uur zy'n grove kommando-stem hoor, waarop kjj terecht zoo fier is, want zooals me onlangs is gebleken, heeft hij er zy'n commandeurskruis aan te danken wat ik, tusschen twee haakjes, hoogst eigenaardig vind als ik die stem dan hoor, terwijl ik rustig zit te philosopheeren of te werken, voel ik iets van kippenvel op myn corpus; want dan weet ik ook, dat me iets onaangenaams boven't hoofd. hangt, of dat de geachte krijgsman in ruste myn diensten noodig heeft in de een of andere ?zaak, waarvoor iuj niemand vinden kan dan mij. Ik werd van mijn kamer geroepen en toen vertelde me de kullunnel op zyn gewone onomwonden, joviale manier, dat hij een brief had ontvangen van een bloedverwant in het hooge noorden van ons land, een heer van den ouden stempel, dien hij in geen twintig jaren had gezien, maar met wien hg een ijverige briefwisseling onderhield, zooals ik uit des kolonels mededeeling begreep, op grond van 't bekend rijmpje van onzen tader Cats: .Om den wille van net smeer Likt de kat de kandeleer." De heer in quaesUe was een vermogend man zonder kinderen en zulk een kandeleer heeft natuurlijk in zijn familie evenveel likkers enjiksters als zij leden telt. Ik moet erkennen, dat al mijn scherpzinnigheid ditmaal ontoereikend was om des kolonels bedoeling met deze mededeeling te gissen. Dat .iemand een erfoom, of aequivalent eens zoodanigen, heeft met wien hij geregeld correspondeert'ter wille van het smeer, en dat hij dit kostbaar personnage in geen twintig jaren beeft mogen aanschouwen, kunnen op zich Zélf zeer gewichtige feiten zy'u voor belanghebbenden; maar voor wie 't aangaat, zoo als met my 't geval was, zy'n ze tamelijk onverschillig. Wat heb ik hiermede te maken ? vraag ik mezelf dan ook af, terwy'l de kolonel bezig was den brief van zy'n bloedverwant, dien hy' uit zijn zak had gehaald, namelijk den brief. te ontplooien, waarna hij me dien wweikte. Nu moet ge weten dat ik behalve het schrijven van gelegenheidsbrie ven, al niets vervelendere weet te bedenken dan het lezen van anderen»* correspondentie; ik nam dus den brief van des kolonels bloedverwant in het hooge Noorden met een tamelijk lam handje aan, en ik las. Voor» .zeker zou ik 't niet wagen mgn lezers dat geschrijf onder de oogen te brengen, omdat ik aanneem dat er onder hen ook schuilen, die evenmin als ik voor hun vermaak epistels lezen die hun niet aangaan; maar dat van den meergenoemden bloedverwant was niet ontbloot van zekere ori ginaliteit, . waaróm ik me dan ook de vrijheid durf veroorloven het hier af te schrijven. Ziehier den inhoud van het stuk. Waarde neef en nicht. Met genoegen zag ik uit uwe laatste geëerde letteren, dat het U en de uwen steeds wel gaat. Met mij luwt het zoo wat; ik ben eenigen tijd onder dokters handen geweest, zelfs onder die eens professors; maar zij hebben mij, hoewel ze met hun vieren waren, er nog niet onder gekregen, hetgeen ik inderdaad voor een soort van mirakel houd, vooral met het oog op de verbazende vorderingen welke de wetenschap op medisch gebied in den laatsten tijd heeft ge maakt, en die een wijsgeer van mijn kennis onlangs deed zeggen: we moeten tegenwoordig toch allen eindigen met ons wetenschappelijk te laten vermoorden". Nu, met mij hebben ze nog vergeefache proeven genomen en het oude spreekwoord ditmaal tevens tot een logen gemaakt, dat vele honden de dood van den haas zijn. Dit neemt echter niet weg, maar 't blijft geheel onder ons, waarde neef en nicht, dat ik 't geheel eens ben met dien anderen wijsgeer die even waar als snedig zegt: Hét verschil lusschen ezels en geleerde doctoren Zit hem veel minder in 't hoofd dan wel in de ooren". Maar hoe t zij, ieder onzer moet zich in meerdere of mindere mate met het noodzakelijk kwaad, genaamd medische faculteit" afgeven en zoo is 't mij nu onlangs ook gegaan. Drie doctoren en een professor zijn er niet in geslaagd mij onder de groene zoden te werken en dit be wijst, naar mijn bescheiden meening, meer voor mijn onvernielbaar gestel dan voor hun wetenschap. Thans gevoel ik behoefte om mij eens te verzetten, en daar ik in geen twintig jaren het genoegen heb mogen smaken u te zien, is 't mijn ver langen u in den Hage te komen bezoeken. Dat plotseling besluit zal a wellicht verwonderen, edoch waarde vrienden, sedert mijne jongste ziekte heeft mijn gestel bly'kbaar eene verandering ondergaan. Vroeger had ik nooit hinder van do kon, zelfs niet in onze barste winters, maar thans ben ik van een bijzonder kouwelijke natuur, weshalve ik mg ook niet heb ontzien, in deze maand Augustus, die ook volgens andere, niet kouwelijke menschen, niet uitmunt door warmte, mijn kachel te laten zetten, en wat meer is, ook te stoken. Als het weer zich niet schaamt, beste lieden, behoef ik 'fc ook niet te doen, vooral nu ik pas ziek beo geweest. Nu las ik in de courant, welke mij op de hoogte houdt van de Haagsclie gebeurtenissen, dat men er ten uwent ook Venetiaansche nachten" op nahoudt. Ik vermoed dat zy heel zoel en aangenaam zijn, anders toch zouden zij hun uaam ten onrechte dragen, en dat, in overeen stemming met die zoele nachten, de 's-Gravenhaagsche en Scheveningsche dagen ook extra,warm moeten wezen. Dit nu trekt mij ten sterkste aan, want ik heb inderdaad behoefte aan natuurlijke warmte; ik wensch die dus voor een paar dagen ten uwent to komen genieten en daaraan het genoegen van uw aangenaam bijzijn te paren. Genoemde courant kon digt tegen aanstaanden Maandag zulk een Venetiaanschen nacht aan. Hopgst merkwaardig, inderdaad, zoo iets vooraf te kunnen bestellen. ' Waarom kan dat hier ook niet? Welk een gezegend oord bewoont gijlieden ! Ik ben dus van plan mij Zondag op reis te begeven. G\j weet dat ik een onversaagde schaatsenrijder ben en dus zal 't n ook niet ver wonderen, dat ik althans een gedeelte der reis per schaats hoop te doen. We hebben hier 's nachts en in den morgen vrij goed ijs in de slooten: bovendien heeft mijn ziekte veel van my'n gewicht, dat toch niet groot was, weggenomen, zoodatik niet bevreesd behoefte zijn door het ijs te zakken. Maakt nu, wat ik u bidden mag, geen omslag en gaat om mijnentwil van geen uwer gewoonten ai. Ik ben, zooals ge weet, maar een eenvou dig burgerman en weet me in alles te schikken. Het eenige wat ik u ver zoek is, dat ge het zóó tracht te schikken dat ik uw Venetiaanschen nacht .niet misloop. Voor het overige zijn we, met uw goedvinden, van weerszijden vrij, En hiermede, waarde vrienden, zeer geachte neef en nicht, neem ik afscheid van u, in de hoop van n weldra de hand te drukken, zooals ik thans in gedachte doe, ulieden verder in de schuts ende scherm des Heeren aanbevelende, terwijl ik mij met alle agting teeken Uw u zeer toegenegen" ? < ? ? ? Ik gaf den kolonel zijn brief terug en wenschte hem geluk met zijn aanstaanden logé, nog altijd niet begrijpende waartoe de lectuur van dat epistel my' had moeten dienen. Maar nu kwam de aap uit de mouw. Zooals ge ziet, mijn waarde," zei de kullunnel, wil mijn neef absoluut dien Venetiaanschen nacht bijwonen; dat schijnt zelfs het hoofddoel zijner reis te zijn; maar daar zit nu juist voor ons het lastige van de knoop. De oude heer zal er niet in zijn eentje verkiezen heen te gaan en het on geluk wil dat wij hem niet kunnen vergezellen, omdat we ons woord hebben gegeven voor Maandag-avond en we 't met geen mogelijkheid kunnen laten afzeggen. Wees dus zoo goed onzen bloedverwant, die, al is hij wat ouderwetach, toch een heel aangenaam mensch is, onder uwe hoede te nemen". De kolonel, met zijn gewone ridderlijkheid, wachtte mijn toestemming of weigering niet af; hij drukte me nog hartelijker dan gewoonlijk de hand met het natuurlijk gevolg dat me de tranen in de oogen kwamen, hoewel niet van aandoening, en spoedde zich toen naar de Witte" om de krant te lezen. Ik begreep er alles van. De neef uit het hooge Noorden was maar een eenvoudig burgerman, zooals hij zelf verklaarde, en *t is een eigenaardig heid van ons Hagenaars, dat we hoogst ongaarne met lieden die er bw

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl