Historisch Archief 1877-1940
AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 416
Bgerijpt uitaien in 't publiek verschijnen. In gevallen zooals dat waarin na
40 fcolónftl «a d* «Sn*» verkeerde, endotte««u w« tteftt zulk eenfamilie*
corréa aa* «en aader «n de kolonel begeep met aün gewone
menschenkeaaj* d*t Wj niemand dat buitenkansje gemakkelijker kon aansmeren
MgW varoftèdea* werden wonderwel bewaarheid. De neef was in zijn
gehaat* voorkomen het type van een ouderweUehbnrgermannetje, ten volle
geaaUkl om door ajjn tyjagn een Haagsche reputatie in opspraak te bren
gen; vaar nat dat al een hnpsch, snedig oud heertje, droog als kurk en
er wel naar uitziende om alle pogingen der medische wetenschap tot zijn
terdoodbrenging vooreerst te verijdelen.
We namen hem mede naar den Venetiaanscben nacht" aan het
Scheveningsoha strand. Eerst wilden myn dames grève maken, naar 't zoo
gedistingeerd voorbeeld van de familie des kullunnels, en mij alleen met
den noorman laten optrekken, maar ik wist haar door 't argument, dat
's avond* alle katten grauw zijn, over te halen mede te gaan.
Qnae gast «prak weinig en ik kon vrij wel merken dat hu niet bijzonder
voldaan was. We bleven tot ongeveer halfelf en hoewel ik myn best deed
om den uitgedroogden ouden heer met warmen grog dooi te houden, be
trapte ik hem toch na en dan op een bibbering. Bij 't afscheid nemen
bedankte hu on* duizendmaal voor onze beleefdheid en den volgenden dag
vernamen wjj dat hu weder naar 't hooge Noorden was afgereisd.
Tegelyk kreeg ik door tossohenkomst des kolonels een briefje van hem
dat UB hier weder een plaats moet verleenen, want het behoort er by.
^Zeer geachte heer. Nogmaals mijn dank voor uwe beleefdheid. Ik keer
weder naar huis en hoe veel moois 's-Gravenhage ook heeft, verlang ik
toch weer naat mjjn warme kachel. Uwe Venetiaansche nachten, waarde
heer, cgn, fte oordeelen naar het «taaltje dat ik er van heb bijgewoond,
al evenveel Venetiaansch als hier, waar 't alle nachten behoorlijk vriest.
Of denken déheeren van uw badhuis, dat wel heel mooi, maar op welks
terras 't een koud zitten is, dat ze door 't ophangen van een rist ver
lichte papieren ballon* een Venetiaanschen nacht kunnen tooveren?
Dat colt wel gemakkelijk efln en zouden we hier ook wel kannen.
Maar w£ eenvoudige burgers in het Noorden heeten dat gewoon weg
blaf, waarde heer, en, neem 't me niet kwalijk, kale bluf. Uw muziek is
mooi, naar ik uit de courant heb gelezen, maar ik heb er niets van ge
hoord, omdat we er zoo ver af zaten. Dit was echter uw schuld niet,
evenmin al* dat we in zoo'n verloren hoek waren verzeild geraakt waar
niemand on* vinden kon. Na het laatste was me welkom, want ik zou 't
een mager genot hebben gevonden om als haring op elkaar gepakt mid
den in t gedrang te zitten.
'a Hage ik zeg 't nog eens is een fraaie stad en Schevenlngen
met al zijn hotels en dat prachtig badhuis is ook wel de moeite waard
om gezien te worden; maar behalve dat het er wel zoo koud is als hier,
vind ik er te veel bhtf, zoodat ik na ook voorgoed heb afgezien van het
plan dat ik zoo oppervlakkig reeds had gemaakt om mijn laatste levens
jaren in do residentie door tébrengen, in de nabijheid mijner bloedver
wante*.
Mftae hsrUlijke groeten aan uwe geëerde familie, wier kennis ik met
genoegen heb gemaakt, en geloof mij, geachte heer, met bijzondere gevoe
len* van achting. Uw Dw. Dienaar,
PS. O schijnt op aogal intiemen voet met myn bloedverwanten; wees
zoo goed BV vriend den kolonel bij gelegenheid onder bedekte termen te
doen gevoelen, dat wie zich schaamt voor een eenvoudig burgerman in zijn
familie, niet t» Vast moet rekenen op de nalatenschap van dien burgerman.
Overigen* vind ik rayn Haagsehe bloedverwanten charmante lui en, naar
't mf voorkomt, in de residentie volkomen op hun plaats.
Nognaab gegroet en bedankt."
Ik heb die bittere pil voor mfln vriend den kullunnel nog altijd in mijn
2ak. Da eerste katelpheid die hij me debiteert, laat ik ze hem slikken
Pasquino.
KUNST
HET TOQNEEJ, TE AMSTERDAM.
. Koninklijk» Tewwüjing; Het
Veel nieuw*. hebben de jongste zomermaanden niet aangeboden. De
fcerrahaen, * próviace nog niet afgeschaft, hebben vele krachten van het
gezelschap Van lier naar het Noorden en Zuiden gelokt.
De door do Heeren Prot gemonteerde kleine opera Hip" heeft vrij wat be
zoeker* getrokken, en inderdaad het optreden van den Heer van
Westerkoven on Mer. CamiHe Wilson, in de eerste partijen, was een wel
gewettigde attraetion. Zij maakten een werkelijk gedistingeerd paar uit.
Me*. Wflaon i* geen groote comédieme, maar zg zingt zuiver, houdt haar
sang ondergatebikt aan den dramatischen toestand en de natuur maakt
bij haar, wat hare fysionomie betreft, goed wat haar aan kunst ont
breekt Ik geloof, dat de Heer van Westerhoven eene aanwinst is voor
het aangspel ia Frascati ea aldaar van zijn talent nog veel partij te
trekken vatt, koeeeer ik den Heer van Beem er niet voor zou willen mis
sen; maar varittas deleetat. Het eerste bedrijf van Rip" is een aardig
komodieijea op zich-zelf. Over de latere akten doet de testhetika gena
dig* maar t* zwijgen.
Hat drama van Ohnet Marthe" werd, zoo als wfl dit van de
Nederlandaehe TooneeT-artiesten gewoon zijn, zeer goed gespeeld. Het zit, zoo
al» de Fransohen er ons niet aan gewend hebben, slecht in elkaar.
Stnakelöoa i* het 'opvoeren van een man, die door twee vrouwen op ongeveer
de zelfde wfjze bemind wordt en die, ofschoon h\j noodeloos op een
verdacht nar bij een van beiden binnenkomt, e^en-min slechte bedoelin
gen heeft als hödoor iets edelaardigs zich kenmerkt. Wat deze onhandig
heden en wat l'honnêteté" van het stuk aangaat, zou men het eerder een
voortbrengsel van bet Duitsche dan van het Fransche Tooneel rekenen.
Deze uitspraak wordt niet weinig gesteund door de Uarfenscnnle" van
den Breilauer Albert Emjl Bracbvogel. Minder onaangenaam dan zjjn
beroemder en op zijn tijd in dit weekblad behandeld Narcisz", zendt dit
tooneolspel aün publiek toch niet zonder hoofdschudden huiswaards. De
algemeene roep is, na het 5e Bedrijf (<* tafereel): g*nkt". Toch is dit een on
juiste beoordeeling. In aanmerking genomen de veelheid der gebeurtenissen, die
zioh in dat Oe bedrijf voltrekken, wordt er waarlijk niet te veel tijd aun
besteed. De fout zit in het volkomen gemis, bij den auteur, van e
veeredigheidsgovoel met betrekking tot de behandelde stof en de uitvoerigheid,
waarmee de onderdeelen behandeld worden. De geschiedenis beleeft
(behoudends een paar kwalijk geplaatste politieke iewdms-dialogen) een ge
regelde ontwikkeling in de drie eerste bedrijven (of tafereelen); daarop
volgen een tweetal tafreeltjens, die als overgang dienst doen, en eindelijk,
in het 6e en laatste tafereel, volgt de teu-top-voering der spanning, de
losbarsting, en daarbij de zeer onvoldoende ontknoping van een vraag
stuk, waarvoor de auteur verzuimd heeft belangstelling op te wekken.
Het stuk is een kind met een waterhoofd.
Die Duitscbe Tooneelschrijvers (ook van stukken, die niet, zoo als dit,
uit roniana getrokken zyn Beauruarchais", Leipzig, 1865) begrypen
maar niet, dat een drama een weefsel is, waarvan de voorname elementen
van den beginne af moeten worden voorbereid. Bijv. de vrouw van
Beaumarchais is een vondeling. De dochter draagt een ring, die bij haar ge
vonden is. Het heele stuk door, is het bekend worden van de ouders der
brave en lieftallige Susanna iets, waar niemant van het publiek belang
in stelt. Buiten etuis verband met de hoofdgeschiedenis, valt plotselijk, tegen
het einde van het Ce tafereel, eene Markiezin de Ventadour uit de lucht, die
aan Beaumarchais bekent, dat zij de moeder is van zijn vrouw. Hierdoor
kan de held van deze schoonmama" «enige prijselyke voordeelen bedin
gen ; maar noch de vrouw, noch de Princessen, beschermsters van
Beaumarchais, krijgen kennis van deze ontdekking (die trouwens, ah ik zeide,
tot het beloop vaa het stuk niets ter waereld afdoet) en de auteur
laat het scharm vallen. De onvoldaanheid van het publiek spreekt zich
dan ui o in de kri'iek -gerekt": maar men zou eens zien, wat er van de
stof te m?.leen zou wezen, als een geboren tooneelschrijver verband had
weten aan te brengen tusschen Beaumarchais' succes aan het hof en de
geboortegeschiedenis zijner vrouw.
ven-nm ala de schrijver er in geslaagd is de onderdeelen van zijn stuk
behoorlijk te harraonizeereï/, even-min heeft Lij de elementen van
Beaumarchais1 persoonlijkheid behoorlijk met elkander en met zijne omgeving
weten te assimileeren. Men ziet byv. Anna Eubert Jacque* Tiirgot, den
beroemden staatsraad en finantiehervormer, met zekeren Pater Morelly,
plotselijk binnenkomen op het zolderkamertjen van Beaumarchais, waar
dezes doodarme vrouw zi>. te treuren. Die Heeren, in plaats van zich om
haar eenigszins te bekreunen, slaan aan 't filozofeeren over maatschap
pelijke misbruiken, buiten eenig verband met den dramatischen toestand.
Later dineeren ze bij den dichter, men weet niet naar aanleiding waar
van. Beanmarcliais vernedert, voor de dochters van Louis XV, hun hof
maarschalk, den Hertog de Fronsac; bij toont aan deze jonge vrouwen
en haar heele hof een minnebriefjen, door den aanwezigen Graaf de la
Blache aan Susanne geschreven, maar men voelt volstrekt in
Beaurnarchais niet don aanstaanden handelsman] nocb ook den onsterflijken schep
per van Figaro"
Ongetwijfeld heeft een kunstenaar het recht de elementen der geschiede
nis naar de eischen zijner kompozitie te verschikken. In de meeste geval
len echter zal het wijs zyn de geschiedenis en den indruk, dien zij op be
schaafden gemaakt heeft, niet tot getuige u charge, maar tot hulp en
eteun, te hebben. Dit schijnt Braehvogel niet te hebben ingezien, 'fcls mo
gelijk, dat de Heer Clons de figuur van Alexig Piron veel te jong heeft
opgevat (de man werd teDijon geboren in 1689 ; het stuk speelt in 1758,
hij was dus, historiesch, ongeveer 70 jaar); ik herinner mij niet, dat uit
den text de leeftijd blijkt: maar in els geval de beroemde puntdichtschrij
ver en geestige causcuf had, door den schrijver, gecharakterizeerd moeten
worden.... Of heeft Braehvogel een anderen Piron in 't oog gehad? Maar
Beaumarchais noemt hem toch dea beroemden dichter". In een tijd nu,
dat er er een beroemd dichter leeft, al is het
... Piron qni o» fat rien,
Pu méme «cadémioioD,
behoort men geen anderen beroemden dichter Piron te fingeeren.
Het stuk heeft da bestemming de buitensporigheden van het oude
régime in Frankrgk aan de kaak te stellen. De geestelijkheid wordt be
schuldigd met Madame de Pompadour samen te spannen. Turgot pozeeit
als encyklopedist. De dochters van Louis XV en de Prins van Conti ver
tegenwoordigen, met Piron, de fatsoenlijke lui. De Hertog de Fronzac i»
een oude gek, van wien het zeer onwaarschijnlijk is, dat de Merkiezin de
Pompadour hem in haar vertrouwen genomen heeft.
In de schildering van het hof van Louis XV komt iets onnoozels door,
dat gunstiger getuigenis aflegt van het gemoed des auteurs dan van zijn
blik in de geschiedenis. Het is zeker zeer misdadig dat de Graaf de la
Blache een minnebrief met vele bankbiliëtjens aan een lief, jong burger
vrouwtjen adresseert; maar om het aan den dag komen hiervan tot zulk
een dramatiesch feit te verheffen als in dit stuk het' geval is, moet men
weinig gemeenzaam zijn met de fransche hofzeden van 1758.
D0 voorstelling verdiende in 't algemeen lof. De dekoraties waren vol
doende, en met prijselijke haast werden zij, in de entre-actes, veranderd.
In de rol van Beaumarchais komt geen enkel pathstiek oogenblik voor.
De Heer Bouwmeester heeft ze, naar hetgeen de schrijver er mee bedoeld
heeft, met losheid, smaak, en, waar het pas gaf, den noodigen nadruk
gespeeld.
Bij deze gelegenheid moet mij da klacht van het hart, dat onze beoefe
naars der natuurkundige wetenschappen nog geen middel schijnen gevon
den te hebben, om baarden of knevels op goed geschoren gezichten zoo
danig vast te plakken, dat zij een tooneelspeler in zijn voordracht niet
hinderen. Nu vinden de kunstenaars soms aanleiding, met het oog opeen
eerstdaags te vervullen rol, hun snorren te laten staan, ook in partijen,