De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 30 augustus pagina 5

30 augustus 1885 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. S W»fr ?$ BOO kwalijk geplaatst *jjn als ia die van Seatimarckais. 't Ia uitent hinderlijk, voor iemant, die historieseh-plastiesoh voelt, het zij Jnlina Caeear, het mj Saint Louis, bet a« Philippe Ie Bon, het zij Louia XV, het züiHapoleon Bonaparte met snorren te zien optreden. O* Heer Morin, die da rol van de Fronsac uitmuntend (d. i. met geest en volkomen ia 't oharakter) vervuld heeft, bad te-recht de zijnen afge schoren. Trouwene ik geloof, dat van de bekende aktears van het Thédtre franfaia en van LOdéon Mounet-SuUy wel de eeaige is, die niet altijd zorgt, dat zgn gezicht een iable fase zjj, waarop een kunstvaardige hand allerlei charakterscheppingen volbrengt. 't Ia jammer, dat die van den Heer de Boer (de boekverkooper GaU' chat) niet zoo goed was als anders. Het voorhoofd was blank rose, het overige gezicht groezelig-grü* Mej. S. Van Biena was als Susanne voortrefiyk: met pectus, d. i. ge voel en opgewektheid, speelde zij. Ook de Dames Chr. Poolman ea Lorjé(al was in de rokken der fraaye japonnen meer oaze moderne snit dan de panier der vorige Eeuw te her kennen) hebben zich naar wensch van hare rolletjens gekweten. De Heer Sohulze is zeer goed buiten zjjn persoonlijkheid getreden, om den intrigant Basyl te maken. Zjjn grime was wat sterk. De andere rolletjen» werden, zonder stof tot kritiek te geven, vervuld-, de Heer Clous blonk uit. Niet net te prijzen valt het beginsel, volgend» hetwelk de lo kverlcoopertbediende, die geen enkel woord te spreken heeft, z£ue rol als een pantomime opvat, Cel» cloche. Alb. Th. n mijn artikel over het Lied" leze men (No. 422, blz. 8, 2e kol.) in de 4e. alinea aldus:, het romeinsohe cijfer I en de aanduiding HET WERELDIIJK LIED". Verder: ftls 2e titel onder II", en onder III". FERDINAND HILLEIÏ- ALS OPERA-COMPONIST. Omtrent den kort geleden te Keulen gestorven componist heeft de bekende muziekcriticus Hanalick een interessante correspondentie ter inzage ontvangen. Zij bestaat uit een honderdtal brieven, welke Uilier mét den dichter Moriz Hartmann gewisseld heeft, en welke voornamelijk over opera-teksten loopen, die Hiller van Hartmann verlangde. De bereisde, fijn beschaafde man van de wereld, zegt Hanslick. was n n persoon voortreffelijk directeur, degelijk onderwijzer , bevallig schrijver en veelzijdig, vruchtbaar componist. In de laatste hoedanigheid met zeer ongelijke diepte en bezieling werkzaam, en dienovereenkom stig met zeer ongelijk succes bekroond, bleef Hiller tot het eind van zijn leVen hij werd 74 jaar vol ijver om iets tot stand te brengen. Ia rustelooze productie heeft hij ieder gebied der toonkunst behandeld; van hét eenvoudig lied en de klavier-étude, tot de symphonie en het oratorium. Zi)a innigste wensch, zijn vurigste streven echter wendden zich tot de opera-compositie. Deze met eeue tragische tint gemengde begeerte deelde Hiller met bijna alle Duitsche componisten, welke toch in 't algemeen voor alle andere genres meer specifiek talent en vooral meer routine be zitten, dan juist voor de opera. Het ontbreekt hun, in vergelijking niet Ffanschen en Italianen, vooreerst aan goede libretto's, vervolgens aan diévereeniging van dramatische levendigheid met treffende melodieën, welke wij kortweg theaterbloed" kunnen noemen. Killers eerste opera's waren geheel zonder succes gebleven : Eomihla, die hij te Milaan, en Conradin, die hij te Dresden wist te doen opvoeren. Ook Der Traum der Chrislnaclit (naar Muller und sein Kind" van Raupaeh) was spoedig uitgedroomd. Deze bittere ondervinding verlamde intuffichen Killers streven naar het begeerde doel niet, alleen keek hij zorgvuldiger uit naar een flink, dankbaar libretto. Voor zijn oratorium Saul had hij in Moriz Hartmann een hoogbegaafd dichter gevonden eu aan diens medewerking, knoopte bij de stoutste verwachtingen voor zijne toekomstige opera. Voor Hartmann, dien hij te Parys had loeren kennen, en dien h« zelf uit politieke gevangenschap had helpen bevrijden, ge voelde hij de innigste genegenheid. De correspondentie tusechen hen omvat eenöperiode van twintig jaren; van 1850 tot Hartmann's veelbetreurden dood in 1872. De brieven, ruim een honderdtal, door Hartmannli weduwe aan Hanslick medegedeeld, bewijzen wederzijdsche deel neming aaa alle persoonlijke en familieomstandigheden, maar ook vaortdureöfrwisseling van denkbeelden over te kiezen onderwerpen voor opera'a, hunne geschiktheid an hunne vervorming tot het doel. Na de eerste uitvoering van het oratorium Snul te Keulen, December 1857, schrijft Hiller aan Hartmann: nog nooit heb ik mot een werk zulk een indruk teweeg gebracht, het was ia ieder opzicht een der beste en gewichtigste dagen mijner kunstenaarsloopbaan. Uw gedicht heeft mij tot het hoogste, wat in mijn bereik ligt, aangespoord. Ik ben zeer gelukkig, en op mön leeftijd is men toch verstandig genoeg, om tot het oogenblik wel eens te mogen zeggen: Du bist schön!" men heeft toch van de toekomst zoo heel veel niet meer te verwachten. .. wilt gij u nog verder jegens mg verdienstelijk maken, schrijf mjj dan een operatekst. Ik heb thans twee wei-ken in oratoriumvorm m voorraad, ik moet aan deze den tijd laten, om hun weg te vinden, te meer, daar de be hoefte aan deze werken, waarbij men voortdurend Handel, Mendelssohn en Haydn tot concurrenten heeft, nauwelijks bestaat ; de eenige weg, om spoedig tot vele uitvoeringen te geraken, zou zijn zich den hals afsnijden, iets waartoe ik niet den geringaten lust gevoel. Op het tooneel is dit iets anders; daar verlangt men steeds uaar iets nieuws, om de enkele reden, dat in een provincietheater in een jaar meer opera's opge voerd worden, dan in geheel Duitschland oratoriën." Nu gaat verscheiden- jaren lang een geregeld vraag- en antwoordspel tusschen beiden voort, over geschikte onderwerpen voor opera's. Mijne innig»te muzikale wensohen", zegt Hiller, concentreeren zich in de begeerte naar een dramatisch gedicht, waarin meuschen zoo echt mogelijk, zonder voornaam historisch of mythisch blanketsel, zonder praal van «enigen aard, zoo vrij uit het hart hun vreugde en leed kunnen zingen, zoo trouw en waar en innig, dat het zon moeten aandoen en treffen. Vandaar m^na geneigdheid tot het idyllische, niet omdat de landlieden zulke poëtisch» menschen zjjn, maar daar het de eenige wgze is, ommenschen zonder hulp van het kostuum te laten optreden." Moriz Hartmann stelt voor, de geschiedenis van Eerllin&e WOftefat* uit eene niet meer bekende novelle, welke Hiller zeer had aangedaan. Maar deze had als operacomponist zijne gegronde bedenkingen: Een roerend motief in de vertelling is de blindheid van den ouden man, men kan haar niet wegnemen, en toch heeft het voortdurend zien van zulk een gebrek op het tooneel zijne bedenkelijke zijde". In Maart 1858 had Hiller een ander voorstel: Gij moest mg een opera maken over Maria Stuart, maar niet over de oud geworden, gevangene,' veroordeelde, maar de jonge Maria Stuart, nog vol van haar schoon Frankrijk, de vrouw van Darnley en de geliefde (in eer en deugd) van Bizzio. De geschiedenis van Mignet heeft mi) op die gedachte gebracht.....1 Ik zie reikhalzend uit naar een werk van eenigszins grooten omvang; thans nu de zomer terugkomt, gist het in mg zóó dat ik het nauwehjkS kan uithouden." Dergelijke uitroepen van de echte, altoos voorwaarts. strevende kunsten aarsnatuur van Hiller, vindt men telkens in de brieven.' Werken, steeds wat nieuws en wat groots werken, was HUler's eenige wensch, zoodra bij een paar vrije weken voor zich zag. Eindelijk worden de twee vrienden het eens over een heroiseh-tragiscb onderwerp, uit de eerste christenheid, Die Katakoniben, naar Chateaubriand, Een lange reeks brieven vindt men over dezen tekst, die eerst Lavtoia, zou geheeten hebben. Eindelijk kwam de opera gereed, en beleefde hare première te Wiesbaden in 882. met grooten bijval. Welke moeite, welka offers aan tijd en geld heeft Hiller dit werk gekost. Wel verzekerde men hem van alle kanten, dat sedert in Wiesbaden de jicht wordt afgebaad, er geen nieuwe opera zoo goed was opgenomen" Maar den gansenen lijdensweg van den Duitscheu componist die met een succes in n stad nog zoo goed als niets bereikt heeft, moest jhg nog doorleven. Voorloopig," klaagt hij aan Hartmann, geef ik nog onzinnig veel geld uit, daar ik het klavieruittreksel op eigen kosten laat graveeren en de partituur laat lithographeeren." Dan komt de marteling der heele en halve beloften, die niet gehouden worden, van de tooneeldirectiên. Met liet grootste verlangen houdt Hiller natuurlijk het oog gericht op Weenen, en bij heeft de besta verwachtingen. In Weenen," schrijft hij aan Hartman», waren de muzikale en de administratieve directie het er over eens, dat mijn werk opgevoerd zou worden; Mevr. Dustmann schreef mij eergisteren, dat er geen twijfel meer aan was. En denzelfden avond ontvang ik een brief van Salvi, waarin mij gezegd wordt, dat de opperste directie wegens een aantal bezwaren in het libretto, die niet weg te nemen zijn,, de opvoering niet toestaat." Overigens is onder Hüler's opeva's Die Katakomlen nog die geweest, welke het meeste succes had. Te Karlsruhe, te Hannover en ook te Rot terdam is zij met veel bijval gegeven, toch zonder op het répertoire te bhjven. Nauwelijks was Die Katalcomben opgevoerd, of Hiller kwam weder tot Hartmann. Ik verlang uaar een nieuw groot werk, w aar aaa ik mij met mijne gansene ziel zcu kunnen wijden, ik heb echter nog geen onder werp. Steeds interesseert aij met het oog op eigen productie, de vocale mnziek. Terwijl ik in instrumentaalmuziek geen maat heb voor mijne invallende gedachton, geeft een libretto mij zoowel een beginsel en ean grens, ala zeli'critiek. Ik vraag mij dan af, hoe het gegevens weer te geven, is." Toch scheen Die Kata7:otnben, ondanks het succes van het oogenbüfc, Hiller geleerd te hebben, dat in het grootsch-tragische zijne roeping niet lag allhans hij vraagt Hartmann weer om iets eenvoudigs, waarin het melodieus bevallige en gedeeltelijk vroolijke als van zelt viit de stof voort vloeit" en hij vriendelijke muziek zou kunnen geven, die toch dramatisch was. Eene zekere levendigheid der handeling, en de gelegenheid, ook hen te amuseeren, die gaarne iets zien, zou niet mogen ontbreken. Reedssedert jaien denk ik aan eene dorpsgeschiedenis oj, muziek; Die Grille van P'riederike Gossmann (naar La petile Fadette van George Sand) hesft mij daartoe opnieuw lust gegeven. Ik bad juist in Auerbach's SarfüsselQ iets gevoiideu dat mij aantrok, maar verneem nu bij toeval, dat er reeds een geschreven is en met succes opgevoerd." Hiller laat uit Wcenen het blijspel König und Bauer komen «n zendt dat aan Hartmann Ik vind weder," schrijft hij, dat het stuk werkelijk allerliefste .ooneelen bevat, koj> en staart heeft, en naar mij dunkt, aan« genaam te behandelen is. Maai' het schijnt mij voor u als dichter nauwelijks eene taak; het is in den eigenlijken zin het werk van een libretto-schrijver." Hiller wendde zich daarom tot Moscnthal (18G4) te Weenen. Deze maakte tegen de verandering van het blijspel in sen operatekst een aantal zee verstandige opmerkingen, maar bood aan, zijn eigen blijspel, Der Sonn* wendkof, tot eer* opera*libretto te bewerken. In den Sonnwendhof had Hiller echter guen lust; hij naim dus geen notitie van het voorstel, ea de correspondentie werd niet voortgezet. Met groote belangstelling las Hiller een kleinen roman van Odav Fcuillet, Bettali. die den burgeroorlog in Bretagne ten tijde der Convenüa behandelde. Hierin zag hij terstond een gelukkig onderwerp voor een opera, hij vertelde Hurtmann in het kort de feiten, maakte terstonóT eeua rolverdeeling en rekende op de hulp van Hartmaun's muze. Deze toonde zich echter steeds minder gewillig jegens Hiller's aanzoeken, en wilda alleen de snaren tokkelen voor onderwerpen uit den grijzen voortijd e vol verheven'pat.hos. De Duitsche non RosioiH'.a, (in contrast te brengefl met eene Griekiu Thcophania), wilde hij in een operatekst voor Hilletf doen herleven. Hij zendt Hiller en vluchtig scenario, waarmede deze zicb echter tot zijn innig leedwezen aiet vereenigen kon. Hiller kon er geen spanning, geen dramatische werking noch techniek inzien, en begon er zelfs niet aan. Dit verminderde hunne vriendschaps betrekking volstrekt niet; in 1S(M deelde hij Hartmann, die intusschen naar Weenen verhuisd was, een plan voor een nieuwen tekst mede. Neem toch het oude sprookje van Asschepoetster, welk een onvergelijkelijk type. Dat het reeds bekend is, is zeer goed; dat het reeds meermalen gebleken is te voldoen, is eene. i*- *\3 f '

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl