Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
S
W»fr ?$ BOO kwalijk geplaatst *jjn als ia die van Seatimarckais. 't Ia
uitent hinderlijk, voor iemant, die historieseh-plastiesoh voelt, het zij Jnlina
Caeear, het mj Saint Louis, bet a« Philippe Ie Bon, het zij Louia XV, het
züiHapoleon Bonaparte met snorren te zien optreden.
O* Heer Morin, die da rol van de Fronsac uitmuntend (d. i. met geest
en volkomen ia 't oharakter) vervuld heeft, bad te-recht de zijnen afge
schoren.
Trouwene ik geloof, dat van de bekende aktears van het Thédtre
franfaia en van LOdéon Mounet-SuUy wel de eeaige is, die niet altijd
zorgt, dat zgn gezicht een iable fase zjj, waarop een kunstvaardige hand
allerlei charakterscheppingen volbrengt.
't Ia jammer, dat die van den Heer de Boer (de boekverkooper GaU'
chat) niet zoo goed was als anders. Het voorhoofd was blank rose, het
overige gezicht groezelig-grü*
Mej. S. Van Biena was als Susanne voortrefiyk: met pectus, d. i. ge
voel en opgewektheid, speelde zij.
Ook de Dames Chr. Poolman ea Lorjé(al was in de rokken der fraaye
japonnen meer oaze moderne snit dan de panier der vorige Eeuw te her
kennen) hebben zich naar wensch van hare rolletjens gekweten.
De Heer Sohulze is zeer goed buiten zjjn persoonlijkheid getreden, om
den intrigant Basyl te maken. Zjjn grime was wat sterk.
De andere rolletjen» werden, zonder stof tot kritiek te geven, vervuld-,
de Heer Clous blonk uit.
Niet net te prijzen valt het beginsel, volgend» hetwelk de lo
kverlcoopertbediende, die geen enkel woord te spreken heeft, z£ue rol als een
pantomime opvat, Cel» cloche.
Alb. Th.
n mijn artikel over het Lied" leze men (No. 422, blz. 8, 2e kol.) in
de 4e. alinea aldus:, het romeinsohe cijfer I en de aanduiding HET
WERELDIIJK LIED".
Verder: ftls 2e titel onder II", en onder III".
FERDINAND HILLEIÏ- ALS OPERA-COMPONIST.
Omtrent den kort geleden te Keulen gestorven componist heeft de
bekende muziekcriticus Hanalick een interessante correspondentie ter
inzage ontvangen. Zij bestaat uit een honderdtal brieven, welke Uilier
mét den dichter Moriz Hartmann gewisseld heeft, en welke voornamelijk
over opera-teksten loopen, die Hiller van Hartmann verlangde.
De bereisde, fijn beschaafde man van de wereld, zegt Hanslick. was
n n persoon voortreffelijk directeur, degelijk onderwijzer , bevallig
schrijver en veelzijdig, vruchtbaar componist. In de laatste hoedanigheid
met zeer ongelijke diepte en bezieling werkzaam, en dienovereenkom
stig met zeer ongelijk succes bekroond, bleef Hiller tot het eind van zijn
leVen hij werd 74 jaar vol ijver om iets tot stand te brengen. Ia
rustelooze productie heeft hij ieder gebied der toonkunst behandeld; van
hét eenvoudig lied en de klavier-étude, tot de symphonie en het oratorium.
Zi)a innigste wensch, zijn vurigste streven echter wendden zich tot de
opera-compositie. Deze met eeue tragische tint gemengde begeerte deelde
Hiller met bijna alle Duitsche componisten, welke toch in 't algemeen
voor alle andere genres meer specifiek talent en vooral meer routine be
zitten, dan juist voor de opera. Het ontbreekt hun, in vergelijking niet
Ffanschen en Italianen, vooreerst aan goede libretto's, vervolgens aan
diévereeniging van dramatische levendigheid met treffende melodieën,
welke wij kortweg theaterbloed" kunnen noemen.
Killers eerste opera's waren geheel zonder succes gebleven : Eomihla,
die hij te Milaan, en Conradin, die hij te Dresden wist te doen opvoeren.
Ook Der Traum der Chrislnaclit (naar Muller und sein Kind" van
Raupaeh) was spoedig uitgedroomd. Deze bittere ondervinding verlamde
intuffichen Killers streven naar het begeerde doel niet, alleen keek hij
zorgvuldiger uit naar een flink, dankbaar libretto. Voor zijn oratorium
Saul had hij in Moriz Hartmann een hoogbegaafd dichter gevonden eu
aan diens medewerking, knoopte bij de stoutste verwachtingen voor zijne
toekomstige opera. Voor Hartmann, dien hij te Parys had loeren kennen,
en dien h« zelf uit politieke gevangenschap had helpen bevrijden, ge
voelde hij de innigste genegenheid. De correspondentie tusechen hen
omvat eenöperiode van twintig jaren; van 1850 tot Hartmann's
veelbetreurden dood in 1872. De brieven, ruim een honderdtal, door
Hartmannli weduwe aan Hanslick medegedeeld, bewijzen wederzijdsche deel
neming aaa alle persoonlijke en familieomstandigheden, maar ook
vaortdureöfrwisseling van denkbeelden over te kiezen onderwerpen voor
opera'a, hunne geschiktheid an hunne vervorming tot het doel.
Na de eerste uitvoering van het oratorium Snul te Keulen, December
1857, schrijft Hiller aan Hartmann: nog nooit heb ik mot een werk zulk
een indruk teweeg gebracht, het was ia ieder opzicht een der beste en
gewichtigste dagen mijner kunstenaarsloopbaan. Uw gedicht heeft mij tot
het hoogste, wat in mijn bereik ligt, aangespoord. Ik ben zeer gelukkig,
en op mön leeftijd is men toch verstandig genoeg, om tot het
oogenblik wel eens te mogen zeggen: Du bist schön!" men heeft toch van
de toekomst zoo heel veel niet meer te verwachten. .. wilt gij u nog
verder jegens mg verdienstelijk maken, schrijf mjj dan een operatekst.
Ik heb thans twee wei-ken in oratoriumvorm m voorraad, ik moet
aan deze den tijd laten, om hun weg te vinden, te meer, daar de be
hoefte aan deze werken, waarbij men voortdurend Handel, Mendelssohn
en Haydn tot concurrenten heeft, nauwelijks bestaat ; de eenige weg,
om spoedig tot vele uitvoeringen te geraken, zou zijn zich den hals
afsnijden, iets waartoe ik niet den geringaten lust gevoel. Op het tooneel
is dit iets anders; daar verlangt men steeds uaar iets nieuws, om de
enkele reden, dat in een provincietheater in een jaar meer opera's opge
voerd worden, dan in geheel Duitschland oratoriën."
Nu gaat verscheiden- jaren lang een geregeld vraag- en antwoordspel
tusschen beiden voort, over geschikte onderwerpen voor opera's. Mijne
innig»te muzikale wensohen", zegt Hiller, concentreeren zich in de begeerte
naar een dramatisch gedicht, waarin meuschen zoo echt mogelijk, zonder
voornaam historisch of mythisch blanketsel, zonder praal van «enigen
aard, zoo vrij uit het hart hun vreugde en leed kunnen zingen, zoo trouw
en waar en innig, dat het zon moeten aandoen en treffen. Vandaar m^na
geneigdheid tot het idyllische, niet omdat de landlieden zulke poëtisch»
menschen zjjn, maar daar het de eenige wgze is, ommenschen zonder hulp
van het kostuum te laten optreden."
Moriz Hartmann stelt voor, de geschiedenis van Eerllin&e WOftefat*
uit eene niet meer bekende novelle, welke Hiller zeer had aangedaan.
Maar deze had als operacomponist zijne gegronde bedenkingen: Een
roerend motief in de vertelling is de blindheid van den ouden man, men
kan haar niet wegnemen, en toch heeft het voortdurend zien van zulk
een gebrek op het tooneel zijne bedenkelijke zijde".
In Maart 1858 had Hiller een ander voorstel: Gij moest mg een opera
maken over Maria Stuart, maar niet over de oud geworden, gevangene,'
veroordeelde, maar de jonge Maria Stuart, nog vol van haar schoon
Frankrijk, de vrouw van Darnley en de geliefde (in eer en deugd) van
Bizzio. De geschiedenis van Mignet heeft mi) op die gedachte gebracht.....1
Ik zie reikhalzend uit naar een werk van eenigszins grooten omvang;
thans nu de zomer terugkomt, gist het in mg zóó dat ik het nauwehjkS
kan uithouden." Dergelijke uitroepen van de echte, altoos voorwaarts.
strevende kunsten aarsnatuur van Hiller, vindt men telkens in de brieven.'
Werken, steeds wat nieuws en wat groots werken, was HUler's eenige
wensch, zoodra bij een paar vrije weken voor zich zag.
Eindelijk worden de twee vrienden het eens over een heroiseh-tragiscb
onderwerp, uit de eerste christenheid, Die Katakoniben, naar Chateaubriand,
Een lange reeks brieven vindt men over dezen tekst, die eerst Lavtoia,
zou geheeten hebben. Eindelijk kwam de opera gereed, en beleefde hare
première te Wiesbaden in 882. met grooten bijval. Welke moeite, welka
offers aan tijd en geld heeft Hiller dit werk gekost. Wel verzekerde men
hem van alle kanten, dat sedert in Wiesbaden de jicht wordt afgebaad,
er geen nieuwe opera zoo goed was opgenomen" Maar den gansenen
lijdensweg van den Duitscheu componist die met een succes in n stad
nog zoo goed als niets bereikt heeft, moest jhg nog doorleven. Voorloopig,"
klaagt hij aan Hartmann, geef ik nog onzinnig veel geld uit, daar ik
het klavieruittreksel op eigen kosten laat graveeren en de partituur laat
lithographeeren." Dan komt de marteling der heele en halve beloften, die
niet gehouden worden, van de tooneeldirectiên. Met liet grootste verlangen
houdt Hiller natuurlijk het oog gericht op Weenen, en bij heeft de besta
verwachtingen. In Weenen," schrijft hij aan Hartman», waren de muzikale
en de administratieve directie het er over eens, dat mijn werk opgevoerd
zou worden; Mevr. Dustmann schreef mij eergisteren, dat er geen twijfel
meer aan was. En denzelfden avond ontvang ik een brief van Salvi, waarin
mij gezegd wordt, dat de opperste directie wegens een aantal bezwaren
in het libretto, die niet weg te nemen zijn,, de opvoering niet toestaat."
Overigens is onder Hüler's opeva's Die Katakomlen nog die geweest,
welke het meeste succes had. Te Karlsruhe, te Hannover en ook te Rot
terdam is zij met veel bijval gegeven, toch zonder op het répertoire te bhjven.
Nauwelijks was Die Katalcomben opgevoerd, of Hiller kwam weder tot
Hartmann. Ik verlang uaar een nieuw groot werk, w aar aaa ik mij met
mijne gansene ziel zcu kunnen wijden, ik heb echter nog geen onder werp.
Steeds interesseert aij met het oog op eigen productie, de vocale mnziek.
Terwijl ik in instrumentaalmuziek geen maat heb voor mijne invallende
gedachton, geeft een libretto mij zoowel een beginsel en ean grens, ala
zeli'critiek. Ik vraag mij dan af, hoe het gegevens weer te geven, is."
Toch scheen Die Kata7:otnben, ondanks het succes van het oogenbüfc,
Hiller geleerd te hebben, dat in het grootsch-tragische zijne roeping niet
lag allhans hij vraagt Hartmann weer om iets eenvoudigs, waarin het
melodieus bevallige en gedeeltelijk vroolijke als van zelt viit de stof voort
vloeit" en hij vriendelijke muziek zou kunnen geven, die toch dramatisch
was. Eene zekere levendigheid der handeling, en de gelegenheid, ook hen
te amuseeren, die gaarne iets zien, zou niet mogen ontbreken. Reedssedert
jaien denk ik aan eene dorpsgeschiedenis oj, muziek; Die Grille van
P'riederike Gossmann (naar La petile Fadette van George Sand) hesft mij
daartoe opnieuw lust gegeven. Ik bad juist in Auerbach's SarfüsselQ
iets gevoiideu dat mij aantrok, maar verneem nu bij toeval, dat er reeds
een geschreven is en met succes opgevoerd."
Hiller laat uit Wcenen het blijspel König und Bauer komen «n zendt
dat aan Hartmann Ik vind weder," schrijft hij, dat het stuk werkelijk
allerliefste .ooneelen bevat, koj> en staart heeft, en naar mij dunkt, aan«
genaam te behandelen is. Maai' het schijnt mij voor u als dichter nauwelijks
eene taak; het is in den eigenlijken zin het werk van een libretto-schrijver."
Hiller wendde zich daarom tot Moscnthal (18G4) te Weenen. Deze maakte
tegen de verandering van het blijspel in sen operatekst een aantal zee
verstandige opmerkingen, maar bood aan, zijn eigen blijspel, Der Sonn*
wendkof, tot eer* opera*libretto te bewerken. In den Sonnwendhof had
Hiller echter guen lust; hij naim dus geen notitie van het voorstel, ea
de correspondentie werd niet voortgezet.
Met groote belangstelling las Hiller een kleinen roman van Odav
Fcuillet, Bettali. die den burgeroorlog in Bretagne ten tijde der Convenüa
behandelde. Hierin zag hij terstond een gelukkig onderwerp voor een
opera, hij vertelde Hurtmann in het kort de feiten, maakte terstonóT eeua
rolverdeeling en rekende op de hulp van Hartmaun's muze. Deze toonde
zich echter steeds minder gewillig jegens Hiller's aanzoeken, en wilda
alleen de snaren tokkelen voor onderwerpen uit den grijzen voortijd e
vol verheven'pat.hos. De Duitsche non RosioiH'.a, (in contrast te brengefl
met eene Griekiu Thcophania), wilde hij in een operatekst voor Hilletf
doen herleven. Hij zendt Hiller en vluchtig scenario, waarmede deze zicb
echter tot zijn innig leedwezen aiet vereenigen kon. Hiller kon er geen
spanning, geen dramatische werking noch techniek inzien, en begon er
zelfs niet aan. Dit verminderde hunne vriendschaps betrekking volstrekt
niet; in 1S(M deelde hij Hartmann, die intusschen naar Weenen verhuisd
was, een plan voor een nieuwen tekst mede. Neem toch het oude sprookje
van Asschepoetster, welk een onvergelijkelijk type. Dat het reeds bekend
is, is zeer goed; dat het reeds meermalen gebleken is te voldoen, is eene.
i*- *\3 f '