Historisch Archief 1877-1940
v>:
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
11.
Müdit t), «ft n«* weinig kans het werk van den Heer Jonckbloet
tfekM nog heeft, tot a*ntal a^ner slaohtoffers vermeerderd te zien, staat
brt «ut «e «ma» Ne4erla»ds«he literatuur kwaad geschapen. Niet wegens
Mgean «r door Am LeiflUohen historicus en zijn Parijsehen beoordeolaar
«ter gMefd «, aaar wegene hetgeen 2^ er van verzwegen hebben.
Pe eerste poging om de groote bewegingen in onze letterkunde te
onderscheiden, moet nog gedaan worden. De bestaande boeken zijn
?choolboeken, en het geschrift van den Heer Jonckbloet is er een voor
berhalingsonderwö». Lektunr voor volwassenen over de geschiedenis
onzer letterkunde bestaat er nog maar zeer weinig. De Heer Huet zelf
beeft over het onderwerp menige bladzijde geschreven, Bjj al het uitne
mende dat bevoegde critici in den arbeid van hun collega erkennen,
komt het mij voor, dat n eigenschap aan zijn werk ontbreekt, die juiet
in staat zou zijn om er wetenschappelijke waarde aan te geven. Ik bedoel
die mate van onpartijdigheid, die afwezigheid van parti pris, en, om een
ouderwetten woord te gebruiken, de gave der objectiviteit, welke iioodig
eijn om onbevangen waar te nemen en vervolgens rustig te generalisee
ren. De Heer Huet ia alles behalve iemand, die eenvoudig beschrijft wat
hu geaien heeft Zijn historie is polemiek. Zijn kritiek is discussie. Het
, «preekt van «elf dat er tien redenen voor n zijn van deze houding, en
ook, dat alle tien liggen in de omstandigheden waaronder de criticus
Bieb, vormde. In de staatkunde vierde wat de Heer Huet zelf noemt, het
liberalisme zijn wittebroodsweken. Anders was het gesteld met den gods
dienst n da literatuur.
Deze waren nog alleenloopende gezellen; jonge jongens, de eerste 200
PM van orthodote eatechisatie-banken ontslagen, de ander wat meer op
geschoten en reeds «enige jaren onder leiding'van een voortreffel^ken Gids,
aaar toch nog nuchter genoeg om behoefte te hebben aan een flinke
ontgroening. De Heer Huet heeft beide lummels duchtig mores geleerd
?n meer dan eens hardhandig de ooren gewasschen. En, in goed Hol
landsen, aan deze philantropitche oefening danken wij bladzijden en
boekdellen die men leien kan en herlezen, al is het onderwerp ons vreemd
of onverschillig. Zgn Polemische fragmenten en zijn Stichtelijke lekiuur
wij durven alleen spreken van het literaire gehalte hebbeu als
kunststukken van stijl niets fragmentarisch en zijn bizonder stichtelijk. En sedert
.dien tijd, een kleine dertig jaar geleden, stroomden er literarische
fantaziën en kritieken van zijn pen, als even zoo vele weldaden uit de verte.
Maar de Heer Huet bleef steeds getrouw aan zijn roeping. De auteurs
zijn bij hem te gast op een donderjool. Zij worden genegerd dat het bar
is. De hoffelijkste vormen verliezen nooit geheel hun studentikoos karakter.
Hij laat hen slag op slag een mal figuur slaan.
Men gevoelt dat er onder deze groenen loopen, die, als zij maar wat
verder zgn en den grooten donderaar de kunst hebben afgezien, den
onderen neef dankbaar zullen zyn voor de bijdrage tot hun vorming.
temand van dezen stempel heeft niet het vleesch van een historicus.
Zijn beoordeeling van Dr. Jonckbloets werk zou het voor de zooveelste
maal kunnen bewijzen. Het zal intusschen om vele redenen frappanter
zijn, wanneer wij een greep doen uit oudere geschriften van den lieer
Huet, om aan te toonen dat de geschiedenis onzer literatuur maar zijde
lings door zijn groote gaven gebaat ia. Een ander buitengewoon man,
Potgieter, heeft deae bizonderheid met Busken Huet, gemeen.
Potgieter kwam tot de jaren des onderscheid», toen n de politiek n de gods
dienst n de letterkunde nog vrij wat minder mans waren dan toen Huet aan
ving. Zij waren nog heelemaal tnsschen tafellaken en servet, en in de jaren
waarop de jeugd streng vermaand, beleidvol aangezet, maar volstrekt
niet verlakt of uitgelachen mag worden. Als een bekwaam pedagoog wist
Potgieter van geven en nemen. Hij deelde dikwijls overmatigen lof uit,
bij wijze van aanmoediging. H\j prikkelde de eerzucht zijner leerlingen
door te wijzen óp do groote voorouders als op doorluchtige modellen.
Het gaat al wel, beste jongen, heel wel, maar gy zijt nog geen Vondel
of nog geen Hooft. En hij verhief deze voorbeelden huizen hoog, alles
maar uit een paedagogkch oogpunt.
Vandaar een tendenz-kritiek, die in zich zelf de kiemen harer
sterfeigkheid draagt. Die althans van niets verder verwijderd is, dan van
bet doel en de middelen der geschiedenis.
***
De bloemlezing door den Heer Huet van Potgieters kritieken(l) gegeven,
is een sohoone kans over de school van beide auteurs want het is
werkelijk een school iets te zeggen. De gelegenheid wordt nog fraaier,
nu de Heer Huet zelf nog eens een duidelijk punt zet op de i, die hij
met liefde en talent heeft gecaligrafeerd.
Onuitwiscbbaar geprent in de harten hunner dankbare lèves zijn de
lessen van vader Potgieter en de standjes van neef Huet. Misschien klop
pen er nog gemoederen voor de wijsheid van oom Jonckbloet.
Maar literatuur-geschiedenis is nu eenmaal een wetenschap.
19 Aflg. '85. F. v. d. G.
(1) PERSONEN EN ONDERWERPEN. Keus uit de Boekbsoonleelinjren van E. J.
POTGIETER. Met eene voorrede en aanteekeningen van BCSKEN HUET. Haarlem,
Tj«»nk Willink, 1886.
VOLAPÜK,
door C. Falkenburg.
Un sot trouve toujonrs un plas sot qui l'admire.
Sinds lang waren wij niet vergast op eenig verkwikkelijk bericht omtrent
de vorderingen van de Volapük. Het schijnt dat Volapük" vrouwelijk
ia, ten minste een der tidels", (spr. uit tideels") wiens Gids ik op
't oogenblik voor mij heb, spreekt over de Volapük.
Onlangs echter kwam het Eotterdamsch Nieuwsblad ons de heuglijke
tijding brengen dat er hier te lande 72 tidels" door den
wereldsprakerigen Heer Schleyer uit Litzelstetten, thans te Constanz, gediplomeerd en
werkzaam zijn, en staat er in een der jongste nummers van de N. Rott.
Cl. een lang verslag te lezen over de bespreking der Volapük op een
wetenschappelijk congres te Greuoble.
De verwachting, dat de Volapükwoede spoedig gedaan eou zijn, is dus
tot heden niet verwezenlijkt, ofschoon, als men bij de H.H. boekhande
laren naar den verkoop der van verschillende zijden verrezen glamats1*
(spr. uit glamaats" de g als zachte k) onderzoek doet, men tot antwoord
krijgt dat de zaak aan 't doodbloeden is.
" Allons, tant mienx. Dan bestaat er uitzicht dat door menigeen een
kostbare tijd aan deze hersenschimmige studie zal onttrokken en beter
besteed worden.
Eene gelukkige omstandigheid komt er bij. Er is een concurrent van
de Volapük opgestaan, die zelf Steiner en wiens wereldtaal Pasilingua"
heet, Waarover hij een klein boekje heeft uitgegeven te Neuwied, bij
L. Heuser, 't Kost 60 cents en men moet dus wel in 't geheel geen GO
cents meer in de portemonnaie hebben om zich niet dadelijk in staat te
stellen de genietingen van een algemeen Verstiindigungsmittel" deelach
tig te willen worden.
Hoe meer concurrentie, hoe liever. Des te gauwer gaan ze allen ta
gronde, want 't doel is onbereikbaar.
Maar om nu op de Volapük terug te komen.
Het Nieuws van den Dag en de Ned. Spectator leverden bestrijdiogan
en kritieken, wier wetenschappelijk betoog nog al iets te wenschen over
liet, en werden stellingen uitgesproken betrekkelijk de onmogelijkheid
om ne taal, dat is een levend uitingsmiddel voor de gedachte, voor het
geheele menschdom, kunstmatig te scheppen. Ofschoon schrijver dezes
die meening volkomen deelt, en alleen zij die nooit anders dan het land
hunner geboorte bewoonden en nooit door langdurig verblijf in verschil
lende lauden datgene zija machtig geworden wat de Franschen ie génie
de la langue" noemen, eene tegenovergestelde meening kunnen zijn toe
gedaan, vergete men niet dat die thuisblijvers, die vreemde talen uit
loeken hebben aangeleerd, de overgroote meerderheid uitmaken. Even
als gedurende de anti-octrooibeweging van ongeveer 1860 af de voorstan
ders van den vrijen handel, welk beginsel ontegenzeggelijk juist is, ook
de vrijheid van diefstal van den uitvinderseigendom, die in zoovele op
zichten meer aanspraak heeft op bescherming dan het grondbezit, den
eigendom van vaste goederen, en van auteurs- of artistiek-recht in 1869
hebben doorgedreven, zou het kunnen gebeuren, dat wij bij gebreke van
eene bestrijding die de Volapük tot hare ware beteekenis terugbrengt,
op een fraaien dag het aanleeren van dit leelijke knnstdialekt op da
programma's onzer H. B. SS. vonden. Het zou eene bijdrage te meer
worden tot het systeem van hersenverstomping, waaraan wij zoo vela
droge vruchten der H. B. SS. tengevolge van de studie van nutteloozej
vakken van conventioneelen smaak te danken hebben.
Onze tidel" plaatst aan 't hoofd van zijn Gids eene aanhaling van
Max Muller, zeggende dat als het vraagstuk eener kunstmatige taal
zoo dwaas was, een man als Leibnitz wel niet zoo groot belang in de
oplossing daarvan gesteld zou hebben, en dat dit vraagstuk voor eene
volkomene oplossing vatbaar is."
Onze tidel" beroept zich dus op Max Muller, en deze op Leibnitz.
Dwaalt dus Leibnitz, dan dwalen Max Muller en de tidel" ook.
Dat Leibnitz de zaak verkeerd inzag, en de oplossing als eene utopia
moet worden beschouwd, zal iedereen duidelijk zijn die wereldkennis
heeft opgedaan.
Eene taal wordt niet gemaald door den grammatikus, maar omgekeerd
wordt de spraakkunst gemaakt en bijeengewerkt uit de taal. Elke taal
is eerst gesproken, daarna geschreven. En eerst toen ze geschreven werd,
hebben de schrijvers of degenen die hunne geschriften lazen, aanleiding
gevonden uit de bestaande litteratuur regelen, dikwijls zeer dwaze en
onjuiste regelen, af te leiden om eenheid en vereenvoudiging in de bestaande
wigae van spreken en scimjven te bevorderen.
Hier echter hebben wij te doen met iemand, die bij het licht eener
studeerlamp aan het werk tijgt om woorden en taalregels te verzinnen,
dikwijls of liever meestal in stryd met den geest der overgroote meerder»
beid der levende talen, en die met eene overtuiging eene betere zaak
waardig, zijn kunstprodukt algemeen als middel tot uiting der gedachte
wil doen aannemen.
Wij weten allen hoe het met de door Prof. de Vries voorgestelde
woorden zwalen" voor gymnastiek maken", schaffer" voor kèllner, met
ontvruchten" voor exploitatie" en wielpeerd", door zekeren Vlaming
voorgesteld voor ons huidig rflwiel" (velocipêde), is afgeloopen, en kunnen
wel vooruit zeggen dat het ondanks de opname van wieieren, ik wietderde,
gewielderd" in het Woordenboek, ook daarmee niet beter zal gaan. Daaren
tegen bogen de woorden bruikleen", en afdreigen" (voor chantage) op een
schitterend succes. Het recht een nieuw woord te scheppen komt niet
den professor, den taalgeleerde toe, maar dengeen die voor zijn nieuw
product zulk een woord noodig heeft.
Het woord telegram bestaat eerst sinds de toepassing der telegraphie, en
Icabelgram, kabelen, sinds de verbinding van door de zee gescheiden landen
door een telegraafkabel. In Engeland is van wire een werkwoord to ivïre
gemaakt om het overbrengen van berichten langs den telegraafdraad aan
te duiden.
Honderden andere voorbeelden: fotogram, volte, ampères, ohm, tram,
enz. zouden kunnen volgen.
Maar ook zijn al die woorden die ingang hebben gevonden aan vroeger
bestaan hebbende woorden of personen ontleend, of vormen daarvan eene
samenstelling. Geen enkel nieuw woord, zelfs schaffer" niet, door Prof.
de Vries voorgesteld, is in den volksmond overgegaan. Wél verdwijnen
oude woorden en komen er nieuwe voor in de plaats, maar die nieuwe
ontstaan eerst in den mond des volks, en de taaigeleerde neemt er eerst
notitie van nadat zij in zwang zijn gekomen.
Hetzelfde geldt voor de declinatiën en conjngatiën. Het Nederlandsch
van eene eeuw geleden wijst onregelmatige werkwoorden aan die heden
regelmatig zijn.
Eveneens gaat het met de syntaxis. Men drukt zich heden ten dage
in 't Hollandsch anders uit dan voor 200 jaren; maar men doet dat ook
in alle andere talen, en datgene wat heden letterlijk vertaald kan worden,