Historisch Archief 1877-1940
i'/.
10
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 428
De geest der radicale dichters die wij genoemd hebben, stond lijnrecht
tegenover de stemming die in ons land spoedig na de omwenteling
zegefrierde.
Dégruwelen der revolntie wierpen een smet op de beginselen, waaraan'
de revolutie was ontsproten en een zeer verklaarbare afschrik voor
. de vorderingen die de rede in de laatste helft der achttiende eeuw
bad afgelegd, maakte zich meester van geheel Europa. Wij Neder»
iandera kregen ruim ons deel van de reactie, zóó overvloedig, dat drie
geslachten den rijstebrijberg niet hebben kunnen dooreten, die ons scheidt
van de gewesten waar de Bede troont en wij de manna van het gezond
verstond maar voor het oprapen hebben. Deze reactie, die in den Fran-,
schen tijd eenigszins week voor den drang der vrijheidszucht onder Na
poleons ondraaglijke heerschappij, de reactie nam toe na de herstelling
onzer onafhankelijkheid, toen rust en orde het eenige was, wat het ver
armde en uitgeputte volk verlangde. Rust en orde kreeg het dan ook in
ruime mate. Zóó rustig en zóó ordelijk werd het in Nederland, dat de
literaire herleving van de Romantiek bij ons maar een flauw schijntje
heeft gehad. Als een geval waarin de persoonlijke invloed de macht der
tijdsomstandigheden versterkt, kunnen wij Bilderdijk noemen, die aan de
beginselen der reactie een mond verleende, grooter dan een der
tijdgenooten kon opzetten. Wat men den invloed van Bilderdijk heeft genoemd
is een groote belemmering geweest, voor den bloei van onze literatuur.
; ?'-? ; -? ? ***?
Keat» was jong en vrij onberoemd gestorven. Shelley stond bekend
als een godverzaker, wien de rechter zijn kinderen had afgenomen. Al
leen Byron bezat een Europeeschen naam, en eenige stralen van zijn
roem drongen door de nevelen der publieke, opinie in Holland. Da Costa
was de eerste Byromaan. Hij gaf in 1823 het tweede deel zijner Poëzie
in het licht. De voorrede bevatte iets over Byron en in den bundel was
een bewerking van Byrons Qaln opgenomen. Maar het was, zooals Pot
gieter zeide, een strijd en geen hulde. De hulde begon eerst toen de
man zelf dood en begraven was. In 1825 verscheen een afzonderlijk
werkje over Byron als mensch en dichter." Tien jaar later kon Van
Kampen zich- ontslagen rekenen proeven van Byrons poëzie in zijne
GeBohiedenis der Nieuwere Letterkunde mede te doelen, daar het publiek,
Kooals hij met genoegen bericht, den dichter reeds gedeeltelijk in de
moedertaal kende nit de overzettingen der Heeren Van Lennep en
Beets. In de Gids schreef Potgieter kort daarop een aankondiging van
Sarisina, het gedicht van Byron, dat bijna tegelijkertijd door Ten Kate
en door Beets vertaald was. Het zijn deze hoofdpunten, die Potgieter
in dit opstel verlangde dat iemand historisch zou verklaren. Men heeft
tot heden aan dit verzoek geen gehoor gegeven. Toch zijn de wetten
die men hier kan onderscheiden van geen gering gewicht. Indien slechts n
dichter van wezenlijk talent zich had aangegord om de redactie te
bestrijden, zou zeer waarschijnlijk het beginsel van den vooruitgang, dat
nooit sterft, al slaapt het somtijds een diepen slaap, hem de overwinning
hebben verschaft. Maar het is gebleven bij vertalingen en navolgingen,
die men tegenwoordig moeielijk -kan uitlezen.
P. v. d. G.
(1) PEBSONEN EK ONDEBWEBPEN. Keus nit de Boekbeoordelingen van E. J,
POTGIETER Met eene voorrede en aaateekeaingen van BUSKEN HÜET. Haarlem,
TJeenk Willink, 1885.
(Wordt vervolgd.)
DE KERK EEN STAAT.
Gottfried Schwarz, Ist die Bomisehe Kirche eine EircJie otter
. C»» Staat? Uitgave van OttöWigand te Leipzig.
Een curieuse paradox, ook niets meer dan een paradox, maar op
het eerste gezicht zeer logisch verdedigd en gered, is in het boekje
vervat, waarvan de titel hierboven prijkt. De schrijver heeft ongetwijfeld
gemeend, dat, waar wijsgeeren, juristen en theologen, vereenigd of afzon
derlijk, niet tot eene juiste definitie der verhouding tusschen Kerk en
Staat konden geraken, het ook hem wel veroorloofd was er een worp naar te
doen. Het heeft hem te meer kunnen aanmoedigen, dat noch n Staat,
noch ne Kerk ooit tot het verwezenlijken van den toestand is kunnen
geraken, dien zij zich als den meestgewenschten voorstelden.
Waaneer men van verhouding tusschen Kerk en Staat spreekt, bedoelt
men gewoonlijk verhouding tegenover elkander, op zijn hoogst tot een
geschikten modus vivendi verzacht. De Kerk welke dan als lichaam tegen
over den Staat geplaatst wordt, is in de meeste gevallen de Katholieke,
daar zij de machtigste en meest militante is.
Gottfried Swoharz beschouwt óók deze alleen en stelt dan: De Kerk i9
een Staat", om die stelling eerst te bewezen en er dan de gevolgtrek
kingen uit afteleiden. Z\jn betoog is bijna mathematisch klemmend; zijn
Btjjl zoo streng en bondig, dat men er bijna geen argument tusschen
zou kunnen krijgen.
Waardoor onderscheiden zich Kerk en Staat van elkander?" vraagt
Schwarz, en antwoordt terstond: niet in het doel, want zoowel de Kerk
als de moderne Staat hebben het stoffelijk en geestelijk welzijn hunner
leden ten doel." Ook de Kerk toch houdt niet alleen het oog op gees
telijk welzijn gericht; zq wil ook uiterlijke welvaart, het verlichten van
allerlei lijden, ellende en rampen, bevorderen.
Het onderscheid ligt niet in den werkkring, want voor beide is deze gelijk.
Kerk en Staat omvatten toch leden van beiderlei sekse, van iederen leef
tijd en maatschappelijken stand, van allerlei nationaliteiten. Beide maken
er aanspraak op, in iedere menschelijke verhouding gekend te worden.
Het onderscheid ligt dan in de middelen, waardoor beide hun doel
trachten te bereiken. Het middel, waardoor de Staat werkt, is dwang,
geweld; het middel, waardoor de Kerk werkt, is geest, ideaal; zij laat
het individu vrij.
Hieruit kan men de verschillende wijze,, waarop Staat en Kerk tot be
reiking van hun gemeenschappelijk doel werken, afleiden; de Kerk moet
door geestelijke middelen den mecsch tot volmaaktheid voeren; de Staat
richt een wettelijke organisatie in, welke hu door geweld handhaaft. Zal
men dus onderzoeken of eene maatschappij van geestelijken ofwereldlfiken
aard is, dan moet men vragen: zijn de middelen zijner werkzaamheid
geweld of geest?" Wordt dan bewezen dat de Kerk Schwarz verstaat
hieronder speciaal de Katholieke Kerk door geweld en dwang, en niet
door geest en op vrije wijze werkt, dan is voor Schwarz daarmede het
bewijs geleverd dat deze Kerk geene Kerk, maar een Staat is.
Het bewijs kost Schwarz geen moeite, dat de Kerk met geweld werkt.
Hij zet uiteen, hoe langzamerhand de richting van Ignatius de Loyola
die der geheele Kerk geworden is, en hare bezegeling heeft gevonden in
het Concilie van 1870, waarbij volkomen gehoorzaamheid jegens een
onfeilbaren Paus wordt geëischt. De richting nu van Ignatius de Loyola,
schrijft voor, op Middeneeuwsche wijze geweld jegens andersdenkenden
aan te wenden en zich van de dwangmiddelen van den Staat te bedie
nen tot bereiking van het doel der Kerk.
Waar de staatsmacht weigert, zich in onze dagen op deze wijze te laten
aanwenden, heeft de Kerk een ander middel, dat ook juist het criterium
van een staatslichaam uitmaakt, hare uitmuntende organisatie. De blinde
gehoorzaamheid is in deze hiërarchie tot stelsel geworden; in iedere ge
meente, welke zich om een priester verzamelt, heeft de Kerk een kring
van onderdanen, welke zich voornemen, slechts zoolang de
wereldlijkemacht te gehoorzamen, als de geestelijke het hun veroorlooft. Het ia
de Kerk mogelijk, dezen reusachtigen kring op n oogenblik door n
commando te leiden; bg stemmingen is dit bewezen.
De Kerk wendt daarenboven twee middelen aan om een dwingende
macht uitteoefenen, het voortschuiven van beschermelingen en dienaren
in invloedrijke betrekkingen» en het goed beheeren en steeds vergrooten
van een reusachtig vermogen. \ , ? , ..
Dit alles wordt in de brochure met feiten en voorbeelden aangevuld.
Daar nu het onderscheidend kenmerk der Kerk de vrije werking door
den geest, en het kenmerk van den Staat eene heerschappij door geweld
en dwang is, welker beide werkkringen elkander uitsluiten, zoodat een Kerk
niet tegelijk een Staat en een Staat niet tegelijk een Kerk kan zijn; en <
daar de Katholieke kerk door geweld en dwang werkt, volgt hieruit:
de maatschappij, welke gewoonlijk als Katholieke Kerk betiteld wordt, is
geen Kerk, maar een Staat.
Men begrijpt, dat het voornaamste belang der theorie ligt in de ge
volgen welke Schwarz er uit trekt.
Daar alzoo de Kerk een Staat is, en aanspraak maakt op de heer
schappij over alle andere staten, is zij een voortdurende aanval en be
dreiging tegen alle andere staten.
Daar binnen in den Staat niet nog een andere Staat bestaan kan, vooral
niet een aanvallende, mag geen Staat aan de Katholieke Kerk het recht
van bestaan gunnen, en geen burger .toestaan daartoe te behoorèn.
De strijd van den Staat met de Katholieke Kerk is geen strijd tusschen
Kerk en Staat, maar tusschen twee staten. Er kan daarin dus evenmin
quaestie zgn van godsdienst- en gewetensvrijheid, als b. v. in een oorlog
tusschen Duitschland en Frankrijk.
Men ziet, dat Gottfried Schwartz een Kulturkümpfer van de meest ge«
avanceerde richting is. Zijne brochure is logisch en bijna mathematisch
gestreng. Het behoeft echter geen betoog, dat hij den allereersten grond
slag der Kerk, het gevoel, van godsdienst, het bevredigen der behoefte
aan het geloof aan een toekomstig leven, zonder hetwelk al de machts
middelen van welke Kerk ook niet den geringsten invloed zouden uitoe
fenen, voorbijziet, eene behoefte, welke de Staat evenmin bevredigen als
uitroeien kan, en waarin hij dus de Kerken, zoowel de meer- als de minder
georganiseerde, wel haren gang zal moeten laten gaan.
Scaramouehe (XXVII),
Het nieuwe tijdschrift De Salon, Maandschrift voor te tteren en Knnst, onder
redactie van Qeorge Kepper, zal in afleveringen van minstens vijf vel drnka a f 8,50.
'sjaars verschijnen, Aan iedere aflevering worden fraaie gravures toegevoegd, eene
der eerste zal o. a. bevatten Natuur en Kunst, teoliening van Braakensiek, met
dichterlijk bijschrift van Fiote della Neve.
De inhoud zal bestaan uit:
Bellettrie, welke in de eerste plaats oorspronkelijke novellen zal bevatten, waartoe*
de heer Eepper reeds van onderscheidene onzer beste novellisten toezegging ontving;
uit den vreemde zal alleen worden ontleend, wat bijzonder verdient de aandacht te trekken.
Wetenschap, waarbij vooral actualiteit zal worden betracht. Beeldende Kunsten,
waaromtrent Prof. J. A. Alberdingk Thijm geregeld een overzicht zal geven. Voor
Muziek zal dit door den heer G. A. Heinze, voor Tooneel door déh heer F. v. d. Goe»
geschieden. '
Onder Letternieuw» za) eene korte kritische beschouwing van nieuwe, inzonder»
beid oorspronkelijke uitgaven worden gegeven. Ook zal men 'opstellen op hygiënisch
gebied van bevoegde hand aantreffen.
Het tijdschrift stelt zich vooral den kunstlievenden familiekring ten doel; bet zal
gewijd zijn aan al wat op intellectueel gebied vooryalt, en beoogt geen dorre weten
schap, maar wenscht bovenal smaakvol en degelijk te eijo. De naam van den beer
Eepper als redacteur ia hiervan eene belolta.
INHOUD VAN TIJDSCHRIFTEN.
Leeswijzer no. 8.
Het Adagio, I, door Mr. Wïlliam J. Ten Hoet. Pornographische Litteratuur. ?
De Ned. Beeldhouwkunst op de Antwerpache Tentoonstelling, door F. L.StrackèJx.
De Locomotief en de snelwieler (slot), door v. d. M. Somtijds, door B. H. van
Breemen. Fraaie Letteren: L. Stratenus, Geluk, door F. J. van Uildriks.
Iris,Een Maandschrift. De reia om de wereld in 80 dagen. Wetenschappen: D»:
Ladder, door Mi: A. H. Verster. Feuilleton: Victor Hugo in Nederland. Berich
ten: Aanstaande uitgaven. Ontdekking betreffende Hooft. Mildheid en nog
iets van onze Eegeering. De Katholieke Illustratie. Een Nieuws van den
Dag." Vlugheid l Haarlemso.he Schouwburg. Dr. T. T. Kroon's Mythologie.
La jeune France. August Strindberg. Gedenkschriften van Bonaparte. .'
Van Da Vinci. Japansehe Taal. Nieuwe uitgaven. Inhoud van Tijdschriften.
Brievenbus.
Portefeuille, 29 Augnstns.
F. M. Larasco. Marion Delorme" van Ponchielli. ? A. P., Parjjsehe ateliers
(Mazei-olle). Wilhelm Lübke, Qeachiclite der Heaaksauc* in Fxwkxeiob. .1)4