Historisch Archief 1877-1940
irf'l?
i*.*.,
i».,./
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 428
ET'
keltyk ongeluk gebeurd, dat het gevaar waarin ik dezen morgen
verkeerde, geheel op den achtergrond treedt. Mevrouw Tibbs en
haar kind zün verdwenen totaal verdwenen. Nauwelijks ben ik
in staat de treurige bijzonderheden op papier te brengen. Tegen
half acht snelt Tibbs in mijne hut met een sneeuwwit gelaat en
vraagt oi ik zijn vrouw ook gezien heb. Ik antwoordde, dat ik
haar niet gezien had. Toen rende hij als bezeten naar het salon
en zocht naar eenig spoor van haar, terwijl ik hem volgde, en te
vergeefs moeite deed. hem te overtuigen, dat zijn vrees belachelijk
was. Wij doorzochten anderhalf uur het schip, zpnder eenig spoor
van zijn vrouw of kind te ontdekken. De arme Tibbs verloor zijn
stem geheel, door het roepen van haar naam. Zelfs hadden de
matrozen, die toch niet spoedig verteederd zijn, medelijden met
den man, die blootshoofds met verwilderde blikken over het dek
heen en weer vloog, terwijl hij met koortsachtigen angst op de
onmogelijkste plaatsen zocht en nog eens en nog eens met be
klagenswaardige volharding rondtastte. Men had haar het laatst
gezien om zeven uur toen zij Doddy nog even op den achtersteven
een weinig frissche lucht liet inademen, voordat zij hem naar bed
bracht. Niemand was op het achterdek als de zwarte matroos, die
beweerde haar niet gezien te hebben. De geheele geschiedenis is
in geheimzinnigheid gehuld. Mijn meening van de zaak is dat het
kind, terwijl Mevrouw Tibbs het bij de verschansing op den arm
had, het evenwicht verloor en in zee viel en dat zij in haar
pogingen om het te redden, zelf het leven verloor. Ik kan mij hun
beider verdwijnen anders niet verklaren. Het is zeer goed mogelijk,
dat zulk een treurspel plaats vond zonder medeweten van den
matroos, daar het donker was en het licht van het salon het
grootste gedeelte van het achterdek'niet toereiken kan. Wat echter
de oorzaak van dit vreeselijk ongeluk zij, het werpt een groots
somberheid over ons allen. De stuurman wendde den steven,
maar natuurlijk bestaat er geen hoop haar te vinden. Da kapitein
ligt in een soort van verdooving in zijn hut. Ik heb hem een
goede dosis opium in zijn koffie toegediend, opdat zijn smart ten
minste eenige uren gestild zij.
23 October. Ik ontwaakte met een onbestemd gevoel van
gedruktheid, maar eerst na eenig nadenken trad de vreeselij ke ge
beurtenis van den vorigen avond mij weer geheel voor den geest.
Toen ik op het dek kwam, zag ik den armen kapitein op de wa
teren staren, die alles wat hem dierbaar is op aarde verzwolgen
hadden. Ik trachtte eenige woorden met hem te wisselen, maar
hij keerde zich snel om en begon met het hoofd op de 'borst op
het dek heen en weer te loopen. Zelfs nu, nu de waarheid toch
zoo duidelijk 'is, kan er geen boot of zeil voorbijgaan, zonder dat
hij er zijn bukken heen werpt. Hij ziet er tien jaar ouder uit
dan gistermorgen. Barton is zeer onder den indruk, want hij
hield zoo veel van Doddy, en het schijnt Goring ook te spijten.
Htf heeft zich ten minste den geheelen dag in zijn hut opgeslo
ten en toen ik toevallig een blik op hem wierp zag ik hoe zijn
hoofd op zijn handen rustte en hij in diepe melancholie gezon
ken was. Ik vrees dat wij een treurige bemanning zullen uitma
ken. Mijn vrouw zal diep geschokt wezen, als zij van ons ongeluk
Boort. Wij leggen met alle zeilen bij de acht knoopen per uur af;
er waait een frisch koeltje. Heyson neemt oogenblikkelijk het com
mando op bet schip waar, daar Tibbs, hoewel hy zijn best doet
het hoofd boven water te houden, toch niet in staat is, zelf be
velen uit te
doelen24 Oktober. Kust er een vloek op het schip? Is ooit een
zeereis die op zulk een genoegelijke wijze begon, zoo verschrik
kelijk veranderd. Tibbs heeft zich zelf dezen nacht een kogel
door het hoofd geschoten. Om drie uur 's morgens werd ik door
een knal gewekt, sprong terstond uit bed en vloog met een vree
selijk vermoeden bezield naar de hut van den kapitein om te zien
wat er gebeurd was. Hoewel ik mij zeer gehaast had, was Goring toch
Bog vlugger geweest dan ik, want ik vond hem reeds over het
lijk van den kapitein heengebogen. Het was een vreeselijke aan
blik, want zijn geheele gelaat was verminkt en het vertrekje
zwom in bloed. Het pistool lag naast hem op den grond, hij had
het uit zijn hand laten vallen. Klaarblijkelijk had hij het in den
mond gehouden, toen hij den haan overhaalde. Goring en ik
namen hem van den grond op en legden hem op zijn bed.
De geheele bemanning drong naar de hut en de zes blanken
waren zeer ontroerd, want zij waren oude matrozen en hadden
menigen tocht onder zijn bevel gedaan. Een somber gefluister
liet zich onder hen hooren, een meende zelis dat het op het schip
spookte. Marton hielp mij, den kapitein in zeildoek in naaien. Om
twaalf uur werd de fokke-ra geloefd, en gaven wij zijn lichaam
aan de diepte over, terwijl Goring de mis las, die bij de
Engclsche Kerk bij begrafenis-plechtigheden in gebruik is. De wind is
sterker geworden, en wij hebben heden tien knoopen en soms
twaalf afgelegd. Hoe eerder wij Lissabon bereiken en dit ver
vloekte schip kunnen verlaten, des te gelukkiger zal ik zijn.
Dikwijls verbeeld ik mij dat het een drijvende lijkkist is. Geen
wonder dat de matrozen zoo bijgeloovig zijn, wanneer het reeds
op mij, een gestudeerd man, zooveel indruk maakt. ^
25 October. Goed vooruitgekomen vandaag. Ik voel mij lusteloos
en gedrukt.
26 October. Goring, Karton en ik maakten een praatje op het dek.
Harton trachtte Goring uit te hooren omtrent zijn betrekking en het
doel van zijn reis naar Europa, maar de quadroon ontweek al die
vragen en gaf ons geen inlichtingen. Hij scheen wel eenigszins
beleedigd door Ilartons indringendheid, want hij begaf zich naar zijn
hut. Ik begrijp eigenlijk niet waardoor die man ons zoo interesseert.
Ik geloof, dat zijn opvallend uiterlijk, gevoegd bij zijn oogenschijn
lijken rijkdom, ons zoo nieuwsgierig maakt. Harton meent dat hij tot
de geheime polilie behoort, op den zoek is van een misdadiger, die
naar Portugal vluchlte en deze bijzondere wijze van reizen gekozen
heeft, om onverwachts voor zijn prooi te verschijnen. Ik vind, dat dit
vermoeden ver gezocht is, maar Harton grondt het op een boek, dat
Goring op het dek liet liggen, en hij eens inzag. Het scheen een soort
verzamelboek van snippers uit couranten te zijn en bevatte een
menigte couranten-berichtjes. Al deze uïtknipsels hadden betrekking
op moorden, die in de laatste twintig jaren in de Vereenigde Staten
hadden plaats gehad. Opvallend echter is, dat het steeds over moorden
handelt, waarvan men de daders nooit op het spoor gekomen is. Zij
weken in elk opzicht van elkander af, zegt hij, wat de wijze van
uitvoering en den maatschappelijken stand van het slachtoffer betrof,
maar alle kwamen daarin overeen, dat de moordenaar nog niet ge
vonden was, maar de politie alle redenen had, hem weldra op het
spoor te zijn.
Dit boek versterkt Ilarton in zijn vermoeden, ofschoon het
natuurlijk slechts een gril van Goring kan zijn; misschien ook
verzamelt hij stoffen voor een boek dat de Quincy nog in de
schaduw zal stellen. In elk geval gaat het ons niet aan.
27, 28 October. De wind is ons nog steeds gunstig, wij
komen goed vooruit. Hoe gemakkelijk wordt iemand toch vergeten
en zijn plaats door anderen vervangen! Over Tibbs wordt slechts
zelden meer gesproken; Heyson heeft zijn hut in bezit en alles
gaat, even als vroeger, zijn gang. Als Mevrouw Tibb's naaimachine
er ons niet aan herinnerde, konden wij vergeten, dat die familie
ooit beslaan had. Heden had er weer een ongeluk plaats, hoewel
geen zeer ernstig. Een onzer blanke matrozen was naar beneden
in het scheepsruim gegaan, om een opgeschoten kabel te halen,
toen een der valluiken, dat hij verschoven had, boven op hem
dreigde te vallen. Hij redde zijn leven door een zijsprong te
maken, maar een van zijn voeten was geducht gekneusd, zoodat
hij voor het overige gedeelte der reis onbruikbaar zal zijn. Hij
schrijft dit ongeluk aan de onvoorzichtigheid van zijn zwarten
maat toe, die hem geholpen had bij het verleggen der valluiken.
Deze echter geeft er de beweging van het schip de schuld van.
Wat hiervan echter de oorzaak zij, onze manschap wordt telkens
zwakker. Al deze tegenspoed schijnt een somberen indruk op
Harton te maken, want hij heeft zijn vroolijk humeur en zijn
jovialiteit verloren, Goring is de eenige, die zijn opgeruimdheid
heeft behouden.
Ik zie hem nog steeds aan zijn zeekaart werken in zijn hut.
Mocht Heyson iets overkomen wat God verhoede! dan
zou zjjn kennis van de zeevaart ons te pas kunnen komen.
29, 30 Oktober. Wij zeilen nog steeds met goeden wind.
Alles rustig, geen nieuws voor mijn dagboek.
31 Oktober. Mijn zwakke longen gevoegd bij de opwindende
gebeurtenissen der reis hebben mijn zenuwgestel diep geschokt.
zoodat het geringste voorval mij vrees aanjaagt. Ik kan nauwelijks
gelooven, dat ik dezelfde man ben, die te Antictom onder een
dichten kogelregen een buitensten darmslagader verbond, een ope
ratie die een vaste hand vereischt. Ik ben zoo zenuwachtig als een
kind. Heden nacht tegen twee uur sluimerde ik half en half en
spande mij in, om in een verkwikkenden slaap te vallen. Er
brandde geen licht in mijn hut, een enkele straal der maan viel
door een spleet op de deur. Ik zag steeds naar dien zilveren streep,
totdat mijn oogen langzamerhand toevielen. Plotseling werd ik
wakker door de verschijning van een kleine donkere stip op het
Jichtplekje op de deur. Ademloos stil wachtte ik- wat volgen zou,
Langzamerhand werd het gröoler en voller en zag ik een
menschelijke hand die door de half geopende deur gestoken werd,
een hand, die zooals ik met afschrik bemerkte, niet met vingers
voorzien was. Die deur werd voorzichtig opengedaan en
Gorings hoofd volgde zijn hand. Het werd juist door het