De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 6 september pagina 13

6 september 1885 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 13 ' i:t. ?i t Juübt beschenen en was als 't ware door een spookachtige lichttarana omgeven, waardoor zijn trekken duidelijk zichtbaar waren. flèt kwam mij voor of ik nog nooit zulk een vijandige en onmeedoogende uitdrukking op een menschelijk gelaat aanschouwd had. 2gn oog*n «aarden mij wijd opengesperd aan, zijn lippen had hij opgetrokken, als om zijn wille slagtanden te laten zien en zijn sluik zwart haar stond recht overeind. Zijn plotselinge en onhoor bare verschoning deed mij in bed opspringen en naar mijn revol ver grijpen. Ik was zeer verlegen over mijn overijling, toen hij bet doel van zijn ongelegen bezoek verklaarde, iets dat hij dadelijk op den beleefdsten toon deed. Hij had zulk een kiespijn gehad, de arme vent, en kwam wat laudanum vragen, daar hij wist, dat ; ik n kistje met medicijnen had. Wat die vijandelijke uitdrukking betreft, hij is nooit een schoonheid geweest en dit gevoegd bij . mija zenuwachügen toestand en den maneschijn, kon mij gemak kelijk op het denkbeeld van iets vreeseltjks brengen. Ik gaf hem -. twintig druppels en hij verliet mijn hut onder dankbetuiging. Ik . kan niet beschrijven, hoe zeer dit geval mij heelt aangegrepen. Ik heb mij den geheelen dag niet wel gevoeld. Hier is een week het verhaal van onze zeereis weggelaten, daar ?r niets bijzonders gebeurde; mijn dagboek bevatte toen een paar bladzijden waarin slechts over koetjes en kalfjes gesproken werd. ;.- 1 November. Karton en ik zaten den geheelen morgen op het achterdek, want het wordt veel warmer, nu wij de zuidelijker streken, naderen. Wy geloovén dat wij twee derde van de reis afgelegd hebben. Hoe zullen wij ons verheugen* wanneer wijde groene oevers van de Taag aanschouwen en dit ongelukkige schipvoor alt(jd zullen verlaten! Ik trachtte Harton wat op te vroolijken, door hem eenige voorvallen uit mijn vroeger leven mee te deelen. Onder anderen vertelde ik hem, hoe mijn zwarte steen in myn bezit kwam en haalde ik het voorwerp in quaestie uit een zijzak van mijn jachthuis. Wij waren over den steen gebogen, terwijl ik hem op de insnijdingen opmerkzaam maakte, toen op eens «en schaduw tusschen ons en de zon viel, en ik mij omkeerende, Goring achter ons zag staan, die over onze schouders .naar den .steen zag. Hij scheen door het een of ander verschrik kelijk opgewonden te zijn, ofschoon hij zich klaarblijkelijk veel moeite gaf, zijn ontroering te verbergen. Een of tweemaal wees hij met zijn duim naar myn relequie, alvorens hy zich zoover herstelde, dat hij vroeg, wat het was en hoe ik er aau kwam, een vraag die hij op zulk een vrijpostige manier deed, dat ik er mg zeker door beleedigd zou gevoeld hebben, zoo ik niet wist, dat de man een zonderling was. Ik vertelde hem de geschiede nis, evenals ik haar Harton meegedeeld had. Hij luisterde zeer aandachtig en vroeg mij toen of ik wist. wat die steen beduidde. Ik antwoordde, dat ik hem slechts kon meedeelen, dat het een meteoorsteen was. Hij vroeg mij of ik wel eens onderzocht had, welk een uitwerking hij bad op een neger. Ik zei, dat ik dit nooit gedaan had. «Kom,1' zei hij, tlaat ons eens zien, wat onze. zwarte vriend daarginds er van zegt." Hij nam den ?steen uit mijn hand en ging daarmede naar den matroos en bei den bezagen hem zorgvuldig. Ik zag den man hevig gesticuleeren en zijn hoofd opgewonden schudden, alsot hij iets be weerde, terwijl op zijn gelaat dégrootste verwondering met eer bied vermengd te lezen stond. Goring kwam weer naar ons toe met den steen in zijn hand. »IIij zegt, dat het een ding zonder waarde ia, dat men gerust overboord kan werpen;" hij wilde juist de daad bjj het woord voegen, toen de neger voorwaarts sprong en hem bij de vuist greep. Goring liet den steen vallen, toen hy zag, dat er niets aan te doen was, en ging weg met een kwaad humeur, om mijn strafpredikatie téontgaan over zijn leelljke handelwijze. De neger nam den steen op en overhan digde hem mij, met een diepe buiging en veel teekenen van eerbied. De geheele geschiedenis is onverklaarbaar. Ik geloof bepaald dat Goring krankzinnig wordt, indien hij het nog niet is. Vergelijk ik echter de uitwerking van den steen op den ma troos, met den eerbied dien Martha er voor koesterde en de ver rassing die Goring bij den eersten ?aanblik overviel, dan kom ik .tot de gevolgtrekking, dat ik in het bezit beo van een machtigen talisman, die tot het zwarte ras in verbinding staat. Ik zal hem Goring nooit weer toevertrouwen. 8 en 9 November. We hebben prachtig weer! Behalve een kleinen storm, hebben we steeds een goeden wind gehad. Da laatste twee dagen zijn wy beter vooruitgekomen. dan tot nu toe. tiet is een aardig gezicht het schuim te zien uiteenspatten als onze voorsteven het water snijdt. De zon speelt er op en doet een menigte miniatuurregenbogen daaruit ontstaan. Ik stond er lang naar te kijken en was als door een lichtkrans van prismaomgeval. De neger heeft zeker zijn zwarte met gezellen van myn wonderlijken steen verteld, want allen behan delen mij met den grootsten eerbied. Toen wij over gezichtabegoocheling spraken, meenden wij juist onder den invloed daarvan te verkeeren en Heyson maakte er mij opmerkzaam op. In het Noorden zagen wij duidelijk een driehoekig voorwerp, dat zich in de wolken verloor. Hij verklaarde dat het juist op den piek van Teneriffe geleek en die piek moet ten minste vijf honderd Engelsche mijlen zuidelijker liggen. Het is misschien een wolk, misschien ook wel een dier vreemde weerkaartsingen geweest, waarvan men leest. Het is zeer warm. De stuurman zegt, dat hij het op deze hoogte nog nooit zoo warm gekend heeft.'s Avonds met Harion schaakgespeeld. 10 November. Het wordt hoe langer hoe warmer. Eenige landvogels zaten in ons takelwerk, hoewel wij nog een geducht eind van ons doel verwijderd zijn. De hitte is zeer groot, waardoor wij zoo lui zijn, dat wy niets doen dan op het dek hangen en rooken. Goring voegde zich heden weer bij mij en vroeg nog eens naar mijn steen; ik heb hem kortaf geantwoord, daar ik hem de koele wy'ze van mij van mijn kleinood te willen berooven nog niet vergeven heb. 11, 12 November. Wij komen goed vooruit. Ik heb nooit geweten dat Portugal zoo heet was, maar het zal ongetwijfeld aan land wel koeler- zijn. Zelfs Heyson schijnt er zich over te ver wonderen en de geheele bemanning met hem. SCHAAKSPEL. Ho. 86. Van M. HBENSTEIN, te Prellenkircften. Bektoond in Brentano's tornooi met den tweeden prgs. (No. 25?163'/4 punten). ZWAJBT. ?i t I El ft D ? d ? f (b WEP. Wit*pe»lt TOOT en geeft in S zetten mat. (?) (Wit 9 en Zwart 6 met K. C 4). (*) Ook dit probleem werd door de commissie van beoordeeliag teer geroemd1. Het verwierf bij de toetsing schier evenveel punten ab dat vat den eersten prjfai behaalde, een verschil, zoo gering, dat men beide wel ala gelgk staande beschouwen. OPLOSSING VAN SOHAAEPKOBLEEM No. 84. D. B 6! l 2 O?, nt O 4 f 8 D. B l mat 8 D.?G 6 mat. Pd. D 5 B 6 nt O i E 6 D 4 (3 E.-D 3 Pd. F 3 E 6 mat. l E 6 D 4 (b a T. nt E 3 f E. nt E 3 (3 8 B 6 nt D 4 mat. (3) a ..... E. - F 5 (« 9 D. G 6 mat. 2 K.?DS S Pd. F 6 mat. .1 (b) Pd. O 5 (o 2 D, G 6 f E. D S 3 Pd. H O F 4 mat. P. E3- E2(» K. D « 3 Rh, C 2 t 3 Pd. F 6 mat. '?» K. - P 5 (e »? T. «t E S f Ad libitmn 3. Pd. 1 3 of nt-H 4 mat. (e) l K.-D S (f ."2 Pd. geeB mat. (O l Speelt ander» 2 T. nt E 8 f Ad libitnm <3 Een der paarden geeft mat. INGEZÖKDEN-OPÜOSSINGEM. tTotit ia No. Si opgelost door E. W. te-A.; Studiosns te -Leiden; 0. te B, No. 84 en 35 ia juist opgelost door «liet z'n tieren" en Henri te Amsterdam; No. SS door Flenügafod te Eaatehenvel en 34 door y. d. M. te N. N. NIEUWS V AH DE WEEK. De verjaardag van Prinses Wittehnina la in de meeste plaateen van ona tand met het gewoon officieel eesbeteoa en op feeetelijke wijze geiiaö. B. TL B. de Erfgroothertogïn van ftftsen WeHmr heeft vö6r Ba» «eUnk ift Scheveningen, aan dr. Van der Mandele, drage van «60 doen toetomen

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl