Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
13
'
i:t.
?i
t Juübt beschenen en was als 't ware door een spookachtige
lichttarana omgeven, waardoor zijn trekken duidelijk zichtbaar waren.
flèt kwam mij voor of ik nog nooit zulk een vijandige en
onmeedoogende uitdrukking op een menschelijk gelaat aanschouwd had.
2gn oog*n «aarden mij wijd opengesperd aan, zijn lippen had
hij opgetrokken, als om zijn wille slagtanden te laten zien en zijn
sluik zwart haar stond recht overeind. Zijn plotselinge en onhoor
bare verschoning deed mij in bed opspringen en naar mijn revol
ver grijpen. Ik was zeer verlegen over mijn overijling, toen hij
bet doel van zijn ongelegen bezoek verklaarde, iets dat hij dadelijk
op den beleefdsten toon deed. Hij had zulk een kiespijn gehad,
de arme vent, en kwam wat laudanum vragen, daar hij wist, dat
; ik n kistje met medicijnen had. Wat die vijandelijke uitdrukking
betreft, hij is nooit een schoonheid geweest en dit gevoegd bij
. mija zenuwachügen toestand en den maneschijn, kon mij gemak
kelijk op het denkbeeld van iets vreeseltjks brengen. Ik gaf hem
-. twintig druppels en hij verliet mijn hut onder dankbetuiging. Ik
. kan niet beschrijven, hoe zeer dit geval mij heelt aangegrepen.
Ik heb mij den geheelen dag niet wel gevoeld.
Hier is een week het verhaal van onze zeereis weggelaten, daar
?r niets bijzonders gebeurde; mijn dagboek bevatte toen een paar
bladzijden waarin slechts over koetjes en kalfjes gesproken werd.
;.- 1 November. Karton en ik zaten den geheelen morgen op het
achterdek, want het wordt veel warmer, nu wij de zuidelijker
streken, naderen. Wy geloovén dat wij twee derde van de reis
afgelegd hebben. Hoe zullen wij ons verheugen* wanneer wijde
groene oevers van de Taag aanschouwen en dit ongelukkige
schipvoor alt(jd zullen verlaten! Ik trachtte Harton wat op te
vroolijken, door hem eenige voorvallen uit mijn vroeger leven mee te
deelen. Onder anderen vertelde ik hem, hoe mijn zwarte steen
in myn bezit kwam en haalde ik het voorwerp in quaestie uit een
zijzak van mijn jachthuis. Wij waren over den steen gebogen,
terwijl ik hem op de insnijdingen opmerkzaam maakte, toen op
eens «en schaduw tusschen ons en de zon viel, en ik mij
omkeerende, Goring achter ons zag staan, die over onze schouders
.naar den .steen zag. Hij scheen door het een of ander verschrik
kelijk opgewonden te zijn, ofschoon hij zich klaarblijkelijk veel
moeite gaf, zijn ontroering te verbergen. Een of tweemaal wees
hij met zijn duim naar myn relequie, alvorens hy zich zoover
herstelde, dat hij vroeg, wat het was en hoe ik er aau kwam,
een vraag die hij op zulk een vrijpostige manier deed, dat ik er
mg zeker door beleedigd zou gevoeld hebben, zoo ik niet wist,
dat de man een zonderling was. Ik vertelde hem de geschiede
nis, evenals ik haar Harton meegedeeld had. Hij luisterde zeer
aandachtig en vroeg mij toen of ik wist. wat die steen beduidde.
Ik antwoordde, dat ik hem slechts kon meedeelen, dat het
een meteoorsteen was. Hij vroeg mij of ik wel eens onderzocht
had, welk een uitwerking hij bad op een neger. Ik zei, dat ik
dit nooit gedaan had. «Kom,1' zei hij, tlaat ons eens zien,
wat onze. zwarte vriend daarginds er van zegt." Hij nam den
?steen uit mijn hand en ging daarmede naar den matroos en bei
den bezagen hem zorgvuldig. Ik zag den man hevig
gesticuleeren en zijn hoofd opgewonden schudden, alsot hij iets be
weerde, terwijl op zijn gelaat dégrootste verwondering met eer
bied vermengd te lezen stond. Goring kwam weer naar ons toe
met den steen in zijn hand. »IIij zegt, dat het een ding zonder
waarde ia, dat men gerust overboord kan werpen;" hij wilde
juist de daad bjj het woord voegen, toen de neger voorwaarts
sprong en hem bij de vuist greep. Goring liet den steen vallen,
toen hy zag, dat er niets aan te doen was, en ging weg met
een kwaad humeur, om mijn strafpredikatie téontgaan over zijn
leelljke handelwijze. De neger nam den steen op en overhan
digde hem mij, met een diepe buiging en veel teekenen van
eerbied. De geheele geschiedenis is onverklaarbaar. Ik geloof
bepaald dat Goring krankzinnig wordt, indien hij het nog niet
is. Vergelijk ik echter de uitwerking van den steen op den ma
troos, met den eerbied dien Martha er voor koesterde en de ver
rassing die Goring bij den eersten ?aanblik overviel, dan kom ik
.tot de gevolgtrekking, dat ik in het bezit beo van een machtigen
talisman, die tot het zwarte ras in verbinding staat. Ik zal hem
Goring nooit weer toevertrouwen.
8 en 9 November. We hebben prachtig weer! Behalve een
kleinen storm, hebben we steeds een goeden wind gehad. Da
laatste twee dagen zijn wy beter vooruitgekomen. dan tot nu toe.
tiet is een aardig gezicht het schuim te zien uiteenspatten als
onze voorsteven het water snijdt. De zon speelt er op en doet
een menigte miniatuurregenbogen daaruit ontstaan. Ik stond er
lang naar te kijken en was als door een lichtkrans van
prismaomgeval. De neger heeft zeker zijn zwarte met
gezellen van myn wonderlijken steen verteld, want allen behan
delen mij met den grootsten eerbied. Toen wij over
gezichtabegoocheling spraken, meenden wij juist onder den invloed daarvan
te verkeeren en Heyson maakte er mij opmerkzaam op. In het
Noorden zagen wij duidelijk een driehoekig voorwerp, dat zich
in de wolken verloor. Hij verklaarde dat het juist op den piek
van Teneriffe geleek en die piek moet ten minste vijf honderd
Engelsche mijlen zuidelijker liggen. Het is misschien een wolk,
misschien ook wel een dier vreemde weerkaartsingen geweest,
waarvan men leest. Het is zeer warm. De stuurman zegt, dat
hij het op deze hoogte nog nooit zoo warm gekend heeft.'s Avonds
met Harion schaakgespeeld.
10 November. Het wordt hoe langer hoe warmer. Eenige
landvogels zaten in ons takelwerk, hoewel wij nog een geducht
eind van ons doel verwijderd zijn.
De hitte is zeer groot, waardoor wij zoo lui zijn, dat wy niets
doen dan op het dek hangen en rooken. Goring voegde zich
heden weer bij mij en vroeg nog eens naar mijn steen; ik heb
hem kortaf geantwoord, daar ik hem de koele wy'ze van mij van
mijn kleinood te willen berooven nog niet vergeven heb.
11, 12 November. Wij komen goed vooruit. Ik heb nooit
geweten dat Portugal zoo heet was, maar het zal ongetwijfeld
aan land wel koeler- zijn. Zelfs Heyson schijnt er zich over te ver
wonderen en de geheele bemanning met hem.
SCHAAKSPEL.
Ho. 86.
Van M. HBENSTEIN, te Prellenkircften.
Bektoond in Brentano's tornooi met den tweeden prgs. (No. 25?163'/4 punten).
ZWAJBT.
?i
t
I
El
ft D ? d ? f (b
WEP.
Wit*pe»lt TOOT en geeft in S zetten mat. (?)
(Wit 9 en Zwart 6 met K. C 4).
(*) Ook dit probleem werd door de commissie van beoordeeliag teer geroemd1.
Het verwierf bij de toetsing schier evenveel punten ab dat vat den eersten prjfai
behaalde, een verschil, zoo gering, dat men beide wel ala gelgk staande
beschouwen.
OPLOSSING VAN SOHAAEPKOBLEEM No. 84.
D. B 6! l
2 O?, nt O 4 f
8 D. B l mat
8 D.?G 6 mat.
Pd. D 5
B 6 nt O i
E 6 D 4 (3
E.-D 3
Pd. F 3 E 6 mat.
l E 6 D 4 (b
a T. nt E 3 f E. nt E 3 (3
8 B 6 nt D 4 mat.
(3)
a ..... E. - F 5 («
9 D. G 6 mat.
2 K.?DS
S Pd. F 6 mat.
.1
(b)
Pd. O 5 (o
2 D, G 6 f E. D S
3 Pd. H O F 4 mat.
P. E3- E2(»
K. D «
3 Rh, C 2 t
3 Pd. F 6 mat.
'?» K. - P 5 (e
»? T. «t E S f Ad libitmn
3. Pd. 1 3 of nt-H 4 mat.
(e)
l K.-D S (f
."2 Pd. geeB mat.
(O
l Speelt ander»
2 T. nt E 8 f Ad libitnm
<3 Een der paarden geeft mat.
INGEZÖKDEN-OPÜOSSINGEM.
tTotit ia No. Si opgelost door E. W. te-A.; Studiosns te -Leiden; 0. te B,
No. 84 en 35 ia juist opgelost door «liet z'n tieren" en Henri te Amsterdam;
No. SS door Flenügafod te Eaatehenvel en 34 door y. d. M. te N. N.
NIEUWS V AH DE WEEK.
De verjaardag van Prinses Wittehnina la in de meeste plaateen van ona tand met
het gewoon officieel eesbeteoa en op feeetelijke wijze geiiaö.
B. TL B. de Erfgroothertogïn van ftftsen WeHmr heeft vö6r Ba» «eUnk ift
Scheveningen, aan dr. Van der Mandele,
drage van «60 doen toetomen