Historisch Archief 1877-1940
0E AMSTERDAMMER, WEEKBLAD
NEDERLAND.
'Een bataljon van het keurkorps overdekt zich in slechts weinige dagen
'tnet onverwelkbaren roem en toch zijn 't alleen de achtergebleven
kame?Caden die het zegevierend terugkeerend onderdeel een ovatie gaan
i brengen aan 't station. Geen quaestie van dames met bloemruikers, van
jonge meisjes met bloemkorven, geen geestdrift onder de bevolking, be
halve wellicht onder die weinigen in de bnurt der kazerne, die een wa»
"penbord met het devies vergunning" op de post hunner deur hebben
'gespijkerd; geen feestelijk onthaal, nihil. Zoo métenwij,Nederlanders,
met twee maten!"
Ik zag dat de kolonel medelijdend de schouders ophaalde en de plat
telands ex-majoor sarcastisch glimlachte, maar dat trok ik me bitter
weinig aan, wetende uit den mond van militaire specialiteiten zelven, dat
'er geen pedantar lui op de wereld bestaan dan hun mede specialiteiten.
Ik hield vol, dat de Haagsohe burgerij was te kort geschoten in haar
pHcht; dat ae bUjk van groote ondankbaarheid had gegeven en dat ze
op het voetspoor dar achtergebleven kameraden en de bevolking van
Ambarawa de dappere overwinnaars van de vijandelijke vloot feestelijk
had behooren in te halen, en dat houd ik nog vol en zal ik blijven
Tolhtraden tot mijn laatsten ademtocht
Toen ten oogenblik later de twee specialiteiten weer handgemeen wer
den,'begon de referendaris tegen mjj over het rechtsgeding van de ramp»
xalige Jeanne Lorette, dat eerlang den Hagenaars een even aangename
als nuttige verpoozing belooft te verschaffen en hij vroeg wat mij in de
akte van beschuldiging wel het meest had getroffen, waarop ik natuur
lijk «onder eenige aarzeling ten antwoord gaf: de fraaie stijl." De
? referendaris bekende dat hij niet bijzonder daarop had gelet, maar hij
vees me toen op eenige merkwaardigheden in dat gewichtig juridisch
etnk, die ik de vrijheid genomen heb dadelijk te vergeten; en terwijl onze
brave gastheer op eqn bekende geaffecteerde wjjze zijn lattfn aan mij zat
?t» verspillen, barstte de kolonel weer eensklaps los en luj riep: 'tIs
indigne, mijnheer, een schandaal, mijnheer! Nooit gehoord!"
De referendaris, die jnist een dobbelsteentje Hollandsche kaas in den
* mond wilde staken, kwam van dit echt nationaal voornemen terug en
liet het van lottter «chrifc over dian ruwen uitval, in zyn glas wijn vallen.
De verontwaardiging des kullunnels had nochtans een zeer gegronde
reden. Hg had in de krant gelezen, dat het Haagsche garnizoen, of beter
geeegd het keorkorps, bijgestaan door andere wapens, in het vuur had
gemanoeuvreerd en dat de inspecteur der- infanterie zich niet ontzien had
TOD t begin tot het einde er bötegenwoordig te zijn als dwarskyker.
Dftt kwam niet te pas, meende onze groote specialiteit. Men is keurkorps
of men JB 't niet. In 'teerste geval en daarmede hadden we hier te
goen moert een inspecteur niét op de gedachte kunnen komen dat er
b$ dat korps iets zon sjjn dat niet goed was. Voor zoover de kolonel
cieh kon herinneren, was 't dan ook nog nooit een inspecteur in 't hoofd
gekomen, sioh te vermeten wat de tegenwoordige titularis heeft durven
bestaan. -<- Maar, hij heeft zich nu kunnen overtuigen van de superieure
«trijdvaardigheid onzer keurbende en de onovertroffen tactische bekwaam
heid barer aanvoerde» J dus zal hij voor een tweede maal niet terug
komen».
ftt Is te hopen," cei ik om den kolonel honig om den mond te smeren,
hoewel ik "t inwendig volstrekt niet met hem eens was. . ?
Ten slotte deelde vriend Paradoxus ons de aangename tijding mede,
Alt de directie van het Karhaus zijn ernstige aandacht heeft geschonken
Ma een ingezonden «tukje in een onzer Haagsche bladen, waarin de
wenteh wordt uitgesproken dat toch voortaan de dames van de halve
?n d* kwart wereld, die steeds in grooter .getale deze bij uitstek gedis
tingeerde inrichting met hare tegenwoordigheid komen bezoedelen, onver
biddelijk worden geweerd. En verbeeld u wat die directie tot exouns durft
aanvoeren wegena haar nalatigheid van dit niet dadelijk te hebben gedaan.
Ze wist niet, dat we hier in Den Haag zoo preutsch waren uitgevallen.
Welk een onbesohaamheid l Pasquiuo.
KUNST.
HET TOONEEL TE AMSTERDAM.
KonlnlO. Vereemging: MargiUrite Gauthier.
. Salon das Variété»: Mijn naam is Lehman.
D» verschijning van La dame anx camélias", vooral in haar tooneel*
tprm, was eep belangrijke gebeurtenis in de kunstwaereld. Men weet,
?dat de koaceptie tot de jeugd van den beroemden dichter behoort, en
dat eene ware geschiedenis er de kern van uitmaakt.
? By. dit stok van Harnas fils, meer dan bij zijn andere tooneelwerk, is
?de «esthetische indruk hoofdzaak; meer dan zodemeester of wijsgeer is
Paraas hier artiest. Het ia in 't voordeel van het kunstwerk. Onze uit
spraak heeft echter veel van een paradox. Want het is juist de leer, die
nan meende 'dat in La dame aux camélias" verkondigd werd, die er
hevig tegen te velde heeft doen trekken, Les filles de marbre" in 't leven
heeft geroepen, en Dumas als een gevaarlijk schrijver heeft doen
verbordeelón.
Toch ii het feit, dat de drager van die leer zou moeten «ijn, dermate
natuurlijk en zalft waarschijnlijk {eenmaal tot tooneeltntrige verheven),
dat men niet kan begrijpen, hoe het nog bewijs behoeft. Een vrouw van
een slecht levensgedrag vat voor het rst eene ware, vurige liefde op
voor een edelen jonkman en bemint hem met zoo veel heldhaftigheid,
dat zij hem het grootst mogelijke offer brengt: denkende een goede daad
te doen, en de mogelijkheid aannemende, dat het zijn geluk, althands in
later tijd, bevorderen zal, zegt zij, dat zq hem niet meer lief heeft en
doet daarvoor stappen, die den ongelukkiger» jongen man bewijzen schijnen.
De -diepe aandoeulykheid, van dezen toestand ziet ieder-een in, en als
men getuige is van het groote talent, waarmee de geschiedenis aanschou
welijk wordt gemaakt, dan wordt men ten diepste geroerd. De tegen
standers zeggen, dat Dumas, door aan te nemen dat in het hart van een
onzedelijke vrouw heldenmoed ontwaken kan, de brave vrouwen gelas
terd' heeft. De «bravo" measchen zeggen, dat iemant, die slecht in 't
eene is, ook slecht moet zijn in t andere; in ieder geval, dat het gevaarlijk
is, edelmoedige roovers" af te beelden,?want dan worden alle jonge
lieden roovers.
Ik wil geen woord meer verspillen aan de bepleiting van Dumas' goed
recht, maar breng nog even in herinnering, dat van hem zijn de twee
woorden: Ne nous amenez pas vos filles" en Lethéatre vitd'exceptions".
Mevrouw Frenkel-Bonwmeester heeft de rol van Marguerite Oawthter
vervuld, zoo als men ze van haar kent: bijna onverbeterlijk en zoodanig,
dat men geneigd is te zeggen: elke andere opvatting is foutief. Fe dor a
en Marguerite zijn, beide, elegante vrouwen: en eie toch eens welk een
verschil tusschen de hetaere en de hartstochtelijke Princest
De zelfde vrouw, die in Medea en Messalina zoo meesterlijk over het
roersel van den schrik" beschikte, wist a hier tot het edelst medelijden"
en de meest sympathiek bewondering op te wekken. AUe tonen en
halve tonen van het gevoelsklavier brengt zij beurtelings in beweging.
Daarbij beschikt zij over een hoogst melodieuze stem en eene uitspraak,
waarvan het gedistingeerde nu en dan wel aan gemaaktheid grenst, 't Is
jammer, dat Mevr. Frenkel, in strijd met de eenparige leer onzer beste
taaikenners en sprekers, in strijd met het beschaafd gebruik, in strijd met
de gantsche geschiedenis der uitspraak van het woord, in strijd met de
eenparige gewoonte aan al onze tooneelen, voortgaat de eerste e van het
woord wereld (== waereld) uit te spreken als die van keren (den vloer
vegen) en peren. Als men weereld (niet waereld) uitspreekt, moet men
ook perel, veereen ene. uitspreken. En er is geen reden, om niet tot de
peerden, de leereen en de heersen te-rug te keeren.
De Heer van Schoonhoven heeft de rol van den ouden B«wZ met veel
waardigheid en gevoel gespeeld. Zfln grime wai uitstekend. De
Fransche akteura gaan in die rol wel niet zitten, als Maryuerite staat; maar
dit hangt al eenigszins 'met de maat der kunstenaars «amen; onze land
aard laat dit ook eerder toe.
De Heer Clous heeft Gaston Elewx als een jonkman van minder op
voeding opgevat. Dit is tooh wel niet toe te schrijven aan zijn vriendschap
met den zeer gedistingeerden Armand Duval.
De Heer De Jong had in deze rol goede oogenblikken; maar zijne
goedhartigheid kon, ondanks enkele textherhalingen, niet aanvullen wat
hem aan distinktie ontbrak.
Van het loopeu en het buigen moest op ons tooneel wat meer werk
gemaakt worden.
De Heer Ising was als Saint-Gaudens zeer goed: grime, stem, hoekig
heid van vormen, 't was alles in den haak.
De Heer Meynadier had zich als QraafdeGiray wat te sterk beschilderd;
het streven was goed.
Voor het eerst zagen wij den Heer Wensma eenigszins jong. Zijn stem, als
Baron de Varville, werkte niet mee, maar hij heeft het rolletjen met ge
pastheid gespeeld.
't Was jammer, dat men met de partij van den fatsoenlijken, bedaarden
Gustave den Heer Plas belast had. Hij is volkomen ongeschikt om als Ie
of zoo-veelste amoureux" op te treden. Zijn gezicht, zijn stem, zijn spraak
kunnen in de eene of andere komische rol beter van dienst zijn.
Op Mej. Lorjé, als Nichette, ia geene aanmerking te maken, even-mio
op Mej. Weiman, als Ntutine, en Mej. Kiehl, als Olympia. Mej. Ohr. Pool
man heeft de rol van Prudence uitmuntend vervuld en het charakter, ook
wat de kostumen betrof, door en door bestudeerd.
Toen wij Mijn naam is Lehman" gingen zien in het zaaltjen Boas,
Judels en Van Biene, herinnerden wij ons met voldoening de schepping
van Daniel Eochat en Léa door den Heer de la Mar en Mevr. Frenkel.
Zal het Nederl. Tooneel" dezen winter de hand eens over het hart
leggen en geven ons dien beerlijken groep, door Louis Bouwmeester en
zijn zuster in het leven te roepen ?
Het Blijspel" van Wilhelm Mejo is, in zijn soort, zeer goed.
Deprokuratiehouder van een handelshuis in haring enz., die, door zijne ongeëven
aarde bescheidenheid, er niet in slagen kan zich met den chef eener
korrespondeerende firma in aanraking te stellen en, het slachtoffer van
eenig toevallig misverstand, bij herhaling de deur uitgesmeten werd, was,
vooral in de sobere, smaakvolle vertolking van den Heer de la Mar, een
aardige pittoreske figuur. Naast zijne lotgevallen ontwikkelen zich die
van een meisjenshart, dat geslingerd wordt in de keuze tusschen een
fatterigen Hofjonker en een eenigszins stillen, souden, bij een prsedikant
opge voeden, beet wortelbouwer.
De grap, die beter in elkaar gezet is dan met de dnitsche
tooneelgewrochten het geval pleegt te zijn, werd merkwaardig-goed gespeeld.
De eer van de voorstelling hebben vooral de Heeren de la Mar
(Lehman) en De Vries (Jonker van Pnlaelwite): Van den eerste was de
onberispelijkheid zijner kreatie en uitrusting te voorzien. Voor den jongen
De Vries was de opgewekte voordracht zijner partij een waar succes.
Hij overdrijft niet zoo min in zijn gelaatsbewerking als in zijn spel.
Bizonder goed was ook de bijfiguur van den hongerlijdenden dichter
Elias Vink, geleverd door den Heer Mattern.
De .weinig dankbare rol van Philips Bardeleben, den
beetwortelbouwer, werd door den Heer van den Heuvel vrij goed gered.
Mevrouw de Boer van Rijk heeft het zonderlinge orgaan, dat men
kent; maar als men er eenmaal aan gewoon is, kan men haar natuurlijk
en levendig spel (als Elza Sander) geheel genieten. Zij heeft in der tijd
de Susanne, in Paillerons komedie, niet onverdienstelijk te-rug-gegeven;
zy was, als amoureuse ingênue" in dit blijspel nog beter.
De Clara Hendel moge, in de ons geschonken reproduktie, een exem
plaar geweest zijn van Doitsche burger meisjens, gelijk zij, ook te Ber<
lijn, voorkomen, 't is niet aan het nog zeer ongeoefende talent der jonge
tooneelspeelster tédanken; en het moet een moeieljjk stuk geweest zijn
voor den Heer Smit de vervulling der rol van haren minnaar er zoo goed
af te brengen als hij gedaan heeft.
Ook de Heeren Barendse als koopman Sanfcr, en Overgou, als Johan,
verdienen een wwrd van lof.
3 S., '85. ~»