De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 6 september pagina 5

6 september 1885 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

'i DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. FERDINAND HILLEB ALS OPERA-COMPONIST. (Slot.) n da laatste jaren van Hartmann's leven Werd de correspondentie tus« BChen componist en dichter minder ijverig. Van opera-libretto's was wei nig «prake meer; Hiller 'had begrepen, boe moeielijk zijn dichter daartoe te belezen was. Een aantal andere gedichten echter worden er in bespro* ken, o. a. een cantate, Die Nacht, waartoe Hartmaan hem de woorden geleverd had. Hiller overleefde zijn vriend 15 jaren, maar ook in zyn laatste levensjaren, toen meer ayn allerinnemendst talent van lezer en criticus gewaardeerd werd, lag hem steeds de vocale muziek van dramatischen aard het naast aan het hart. Hg las in Weenen over Weenen voor 52 jaren" en sleepte het publiek mede; een volgenden avond gaf hy een soiree voor een meer ge kozen publiek en deed zyn hoorders daar eene specialiteit aan hetzelfde genre verwant genieten. Hjj liet door een goed lezer eene ballade van Schiller, Göthe of Uhland voorlezen, en speelde tegelijk op de piano een doorloopende illustratie daarbij, eene vrije en toch tegelijk het gedicht volgende improvisatie, die in niet al te rhapsodischen maar muzikaal ont wikkelden vorm de wisselende .toestanden van het gedicht volgde. Hiller had veel dichters gekend en veel componisten bewonderd. Als kind had h\j herhaaldelijk Göthe iets mogen voorspelen; hij had in zijn album eenige verzen van Göthe's hand. ' Op zyn zestiende jaar was hjj met Hummel naar Weenen gegaan, en had er Beethoven op diens ziekbed en Fianz Schubert in zijne studeer kamer gezien. In Parijs kwam hij bij den ouden Cherubini aan huis, kende er Rossini, Bellini en Meijerbeer, en was op intiemen voet met Berlioz. Hij kende in Parijs ook Heine, Ludwig Börne en Chopin. Zoowel naar zijne werken als naar de houding der groote meesters tegenover hem te oordeelen echter, beloofde zijne jeugd meer, dan zijn latere leeftijd gehouden heeft. Al spoedig gevoelde men het ontbreken van eene krachtige, oorspronkelijke persoonlijkheid. Schumann verwijt hem dit eerst in brieven, later in recensiën; "in eene recensie over een bundel pianomuziek schrijft Schumann: Het is alsof men in een mand vol rijpe en onrijpe vruchten grijpt; tot een echt genot kan men niet geraken. Er staat te veel triviaals en gekuuatelds naast het werkelijk karakteris tieke en edele". Dit werd met ieder jaar meer; zijn composities vonden nooit zooveel bijval als hetgeen hij schreef. In een brief aan Hanslick, 1375, schreef hij: Ofschoon gij mij veel meer fraais zegt over mijn geschrijf, dan over mijne compositiën, blijft dit laatste toch mijn lievelingswerk; ook geef ik nog de hoop niet op, dat aan mijne muziek meer algemeene erkenning ten deel zal vallen, dan geschiedt. Intusschen, hoe het ook zij, het is een vrooljjk tijdverdrijf en niet duur!" Hoe Hiller schrijver werd, blijkt uit een zijner artikelen. Kort na 1850 Ikwam het parlementslid Venedey over Keulen uit Parijs terug en bezocht .Hiller. Deze was sedert veertien jaren niet in Parijs geweest, en verlangde innig het paradijs zijner jeugd" eens weer te zien. En waarom reist ge er niot hoau2 ,zeide Veoedey. Ik mag mij die uitgaaf niet veroor loven, antwoordde Hillor. Schrijf dan brieven uit Parijs! zeido Vencdey; al reist ge dan,niet om te schrijven, schrijf dan om te reizen! Hiller nam het denkbeeld over, en weldra verschenen in de Kölnische .de feuilletons die later verzameld werden, en waarover zelfs Heine, zoo zeer Parjjzenaar geworden, niet anders dan met lof sprak. Killers opstellen waren meest feuilletons, van de beste soort, feuilletons zooals Jaüin ze schreef en zooals Hanslick ze nog schrijft. Vereenigd vindt men ze als Aas dem Tonlebcn der Gegemoart, als Musilialiscites und persönliches, Eünstlerlcben, Erinnèruhgs-Blattcr, ook, waar het niet uitsluitend muziek gold, als reisindrnkken uit Zweden en Noorwegen, uit Barcelona en St. Petersburg. Onder de feuilletons komt er een voor, Zu&»nfts-Musik, waarin streng logisch, geestig en scherp, de richting van Wagner wordt onderhanden genomen; Wagner maakte later mel ding van het foulletonnistisches Geschwatz" Van Hiller. Deze weder, over Parsifal sprekend, zeide in een brief aan Hanslick: Mij gaat het met de' meeste dezer muziek-drama's verwonderlijk; het meeste staan mij de drama's zelf tegen; wanneer er het kostuum (ia den uitgebreidsten zin) aan ontbreekt, blijft er niet veel anders o ver'dan nlappisc!ies Zeug". Het schijnt echter, dat de menschen, als hunne óogen en ooren omneveld worden, het stnkje gezond menschenverstand, dat men hun, wellicht tea onrechte toeschrijft, geheel verliezen." Killers laatste werk waren de Besuclie ir» Jenseits, waar hij onderstelt de schimmen van beroemde mnsici, Beethoven, Schubert, Spóhr, Meyerbeer, Bellini, enz. te ontmoeten. De twee laatste jaren van zijn leven bracht hij in den ziekenstoel door, maar steeds ging hij voort, muziek te maken, te componeeren, te schrijven en er eene uitgebreide correspondentie en eene even uitgebreide conversatie in Keulen op na te houden. Het speet hem zeer, dat Brahms weigerde, aijn opvolger als directeur van het conservatorium te Keulen te worden, voor hetwelk hij zoovele jaren ijverig gewerkt had. KUNST EN NIJVERHEID. Zonder eenige nijverheid kan de kunst het niet doen;en de nijverheid «uoet voortaan weer in alles door de kunst worden opgeluisterd. Eene poging in dien geest wordt gedaan door de reeds eenigszins bekende jonge kunstschilders J. J. L. ten Kate Jr. en Hendrik Klijn. Zy hebben in No. 18 der Galerij van 't Paleis voor nijverheid een winkel geopend (waarom zouden wij 't woord vermijden, dat Albrecht Dürer en de Visschers en Lairesse met welgevallen gebruikt hebben), waarin merkwaardige proeven van hun talent en welgeslaagde voort-brengsels van hun vernieuwd streven te bewonderen vallen. De heer Ten Kate blinkt uit door zijne eenigszins Berchemaehtige landechappen en ook door zijne kompozities van figuren; de heer Klijn, een landschapschilder in den meer Hollandschen trant, heeft hier ook zeer goede, "elegante ridder- en vrouwenkoppen op schotels geschilderd, die aan den muur ggbaogeo worden. Bovendien hebben onze jonge kunstenaars zeer aardige handgrepen uitgevonden tot vergulding en verdere dekoratie van aardewerk. Wij wenschen den Heeren druk en voordeelig bezoek. Alb. Tb. HÉT RIJKSMUSEUM TE AMSTERDAM; Onder de nationale kunstbelangen zal nog geruimen tgd het nieuwe Rijksmuseum met den strijd over zijne voortreffelijkheid en gebreken, zijne artistieke en technische waarde eene eerste plaats blijven innemen. De Duitsche National-Zeitung wijdde er deze week een artikel aan, dat door oorspronkelijkheid van beschouwing treft, en waarvan wij eenige essentieele gedeelten zullen overnemen. Op de historische beschouwing van latere tijden zullen de beide eerste derde deelen van onze eeuw door de kunstwaarde hunner bouwwerken geen grooten indruk maken. Wij gevoelen het toch zelf, hoe deze om alle kanten te kort schiet, terwijl tot heden alle perioden, die uit de vol heid schiepen, zich in het bezit der volkomen geldige vormen gevoelden. In de ontwikkelingsgeschiedenis echter zal deze zelfde uit artistiek oog punt zoo weinig volmaakte tijd een hoogeren rang innemen, dan eenige ons bekende kunstperiode. Nooit is vroeger in zoo korten tijd zulk 'een aantal nieuwe bouw-organismen ontkiemd, nooit hebben in zoo korten tijd zoovele de volkomenheid van hun type bereikt. Welke toch waren, behalve het veelvuldig gevarieerde woonhuis, tot op het begin onzer eeuw de volkomen uitgewerkte groote bouwvormen? Geen andere dan kerk, paleis en schouwburg. Meer had de aristocratie niet noodig, wier leven zich in de kunst af« spiegelde. Oude onbewoonbare paleizen werden als afgedragen kleederen, wanneer de nood drong, aan het hulpelooze volk afgestaan, en zoo goed mogelijk tot een nuttig gebruik vermaakt. Opzettelijk tot een nuttig doel vervaardigde bouwwerken waren uitzonderingen. Van al wat de ste delijke republieken op het einde der Middeneeuwen aan de hand deden, hebben de drie eeuwen der aristocratische Renaissance bijna niets tot ont wikkeling gebracht. In onze eeuw is, met het ineenstorten der absolutistische maatschappij, hei volk opgetreden. Het vraagt ook in de architectuur eene uitdrukking voor al zijne behoeften, hetzij voor die tot welke het langzamerhand gerapt is, hetzij voor die welke onze beschaving zelve sinds de revolutie schiep. Er zijn thans scholen en universiteiten, spoorwegstations en kaden, hallen en ziekenhuizen, kazernen n fabrieken, Parlementsgebouwen en gerechts hoven noodig, zonder nog te spreken van andere tallooze soorten van gebouwen, aan welke men eenige jaren geleden zelfs niet dacht. Na veel onzeker rondtasten, werd in ongeloofelijk korten tijd voor da voornaamste dezer bouworganismen eene soort type gevonden. Hoe een gymnasium, een spoorwegstation, een ziekenhuis er moet uitzien, weefc men thans. Welk een onberekenbaar bedrag intellectueele kracht ia er noodig geweest, om daartoe te komen! Wanneer men later niet zonder een glimlach zal terugzien op onze wankelende eerste'schreden in de kunstvormen van alle tijden, zal men hiervoor althans eerbied moeten hebben. De uitwerking dezer typen, die thans haar einde nadert, levert de basis tot hunne vrije artistieke ontwikkeling. Ook wij mogen den arbeid, voor het leggen der grondslagen benoodigd, niet vergeten, wanneer wij tegenover de voortbrengselen van onzen tijd rechtvaardig willen zijn. Nog zijn wij bij de zeldzaam voorkomende of eerst kort geleden ter hand gonomen soorten van gebouwen ver van een definitieven vorm verwijderd. Hiertoe behooren vóór alles de musea in grootechen stijl. Hier maken de omstandigheden het den architect veel moeielijker, dan bij een gebouw van enkel nnt, een spoorwegstation bij voorbeeld, waar van de inrichting door duizende voorbeelden in de geheele wereld is ge« probeerd, terwijl tevens door de administratie op de duidelijkste en meest beslissende wijs alle eischen gesteld kunnen worden. De monumentale musea zijn nog te tellen, en de technisch-wetenschappelijke administratie van deze verzamelingen, die voor dertig jaren zelfs nog niet bestond, begint nu eerst ta loeren, welke voorwaarden zij stellen moet. Ja, het is nog niet eens geheel tot het bewustzijn der vakmannen doorgedrongen, dat bij het aanleggen van een groot museum de administratie evengoed hare eischen te stellen heeft, als de spoorwegdirectie of de administratie van een abattoir. Bij de enkele groote musea is het herhaaldelijk voorge komen, dat in 't geheel geen man van het vak geraadpleegd werd. Bijna geregeld werd eerst het gebouw opgericht en daarna eene directie er er voor benoemd. Mogen wij er ons over verwonderen, dat even geregeld de bouwmeester, die bij andere gebouwen door de publieke opinie en de eischen der directie beperkt werd, thans van de gelegenheid gebruik maakte, en zonder zich veel om de bruikbaarheid van het gebouw te bekommeren, iri"s Blaue liinein wat fraaie architectuur" bouwde? Wordt dan het gebouw betrok ken, dan ontbreekt er aan alle kanten iets aan. Dan is aan vestibules, aan noodelooze trappenhuizen", aan overtollig in de hoogte bouwen, de ruimte verkwist, die de steeds aangroeiende verzameling hoe langer hoe minder missen kan. Ter wille van een monumentaal uiterlijk wisselen ramen, zoo groot als een muur, met breede donkere penanten; tea gunste der symmetrie worden kostbare hoekkamers door kruislieht of donkere hoeken, soms door beiden tegelijk, onbruikbaar gemaakt. Om het monumentaal effect van den ingang niet te benadeelen, worden de in ons klimaat zelfs bij gewone huizen onontbeerlijke tochtschermen wegge laten, enz. Vaak kunnen al deze bezwaren naderhand in het geheel niet uit den weg geruimd worden, of alleen met nadeel voor den oorspronkelijk be doelden indruk velen geslachten achtereen tot ergernis en verdriet. Ook hierin zal, evenals bij de spoorwegstations gebleken is, het ware monu mentale eerst op den grondslag der meest nauwgezette bruikbaarheid kunnen opgetrokken worden. Al de bedenkingen, welke tegen het pas geopende Nederlandsche Rijks museum te Amsterdam kunnen norden in 't midden gebracht, hebbes r' L

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl