Historisch Archief 1877-1940
No. 428
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND,
-.t,,
?! ' ',
iv
?f-:
Bit wiegen, Vermogen, Lüge, liegen, sagen, Regen) wordt weggemoffeld.
Vóór den scherpen klank ch schr\jft de heer Schleyer h.
Mogen wfl Tragen welke scherpe ch hier bedoeld wordt; die uit de
dttitache woorden Macht, Bache, Woche, Locb, Joch, Wacht, of die tut
eeht, Licht, nüchtern, Geröchel?
Heeft dan de heer Schleyer zulk een erbarmelijk taalgehoor, dat hem
dit hemelsbreed verschil ontgaat?
Wat verder de r betreft, deelt ons de heer Schleyer niet mee of die
mollend, zooal» b. v. b. onderofficieren het bekende voorwaarrrts,
mamrrsch'.l doen rollen, wordt uitgesproken, of meer door de keel
aooals wfl, of geheel en al gesmoord ia het strottenhoofd zooals de
Engelachen in hunne woorden op r A en rk eindigende.
In ieder geval hebben de Spanjaarden, Portugeezen en Italianen er
twee soorten van, een rrollende (aan 't begin der woorden) een zachtere
(in 't midden of aan. 't eind). De zoete e wordt geheel verwaarloosd
voor de s.
Wil de heer Schleyer hierin het Spaansch navolgen, dan zij hem geant
woord, dat hoewel de Spaansche a zelfs scherp is tnsschen twee klinkers,
zfl in andera woorden als b. v. b. Uated, en overal op 't einde der woor
den zeer zacht is en met de z gelijk staat.
Nogmaals komen wij aan eene letter die reeds door Wilfried Falchri
als in alle talen aanwezig is opgegeven, maar overal verschillend, en dat
nog wel met samengestelde teekens wordt geschreven, niettegenstaande
de klank zelf ondeelbaar is. Die klank is onze sj waarvoor de heer
Schleyer de ? schrijft, «n daarbij evenals met de a geschiedde, hare
zachte variëteit, de fransche j of ge die ook in onze woorden gelei, ja
(vleascbnat), jalapp*, plantaje (plantaadje) en alle andere op aadje, ala
paadje, slijtaadje, nuie of rnje, benevens ia de Engelsdie en Italiaansche
talen door d voorafgegaan en in 't Portugeasoh voorkomt.
Ook dit idee is dus niet nienw en bovendien gebrekkig ontwikkeld.
Nn volgen, om de deur dicht te doen, 3 doodzonden tegen de begin*
skiën, na Wilfried Falchri ook door den heer Schleyer blijkbaar voorop
gesteld: geen enlcelvoudig teeken voor een samengestelden klank. E venals in
de scheikunde eene verbinding op de eenvoudigste manier wordt geschreven
door eene op de quantftatieve analyse berustende formule, waarbij de verschil
lende elementen naar hunnen aard en hoeveelheid worden voorgesteld,
zoo ook moet ne letter slechts n klankelement voorstellen, of men ge
raakt volgens de wiskunatig zekere wetten der oombinatiën en permutatiën
op een weg waarvan wel het begin, maar niet het einde te voorzien is.
Indien Wig voor eene combinatie van twee medeklinkers, bijv. ks een x
schrijven, voor ts een e, voor t(sj) (d sj is ne letter, die ons in 't
hollandsch ontbreekt, en waarvoor wij de Hebreeuwsche sjin y> zouden kun
nen nemen, of misschien de oude lange f (s), dan is er volstrekt geen
reden, waarom wij nog niet andere teekena voor bl, br. dr, dw, ft, fn,
fr, gl, gr, U, k», &r, fav, pf (in Pforte, Pfad), pi, pn, (pneumatisch), pr,
pa (om bijv. psalm te schrijven), scb, sf, sk (skating), si, sm, sn, sp, st,
sw, tw, vl, vr, wr (wreken, wringen), wl (wladimir), zw enz. zouden aan
nemen om niet 1» spreken van de combinaties drie aan drie zooals schr,
schrobben, schreeuwen, schrijven) >pr, str, 8klt skw (to squeeze).
Men ziet tot welk verbazend aantal mogelijke en onmogelijke
combinatiën ons de aanneming van dit verkeerde beginsel zou voeren.
Daarom begaat de heer Schleyer eene dwaasheid als hij de c, x en s
gebruikt om t(sj), ks en ts voor te stellen. Waarom niet ook de l der
Grieken overgenomen?
Doch werfen wir jetzt einen Schleier fiber diesen Unsinn, en laat ons
eens zien wat er van de gramaaatika gemaakt is, en hoe de verschil
lende rededeelen er uit zien.
Blijkbaar beschouwen de h.h. Schleyer en zijne volgelingen het
aanleeren eener taal als ieta geheel mechanisch enmeenen zij, dat de gedachte,
die in de eene taal bjj de constructie van een zin heeft voorgezeten in alle
talen dezelfde is. Dit na is niet het geval, en om een voorbeeld te geven
van de moeielijkbeid die er zelfs voor hoog ontwikkelde letterkundigen
in bestaat, zich die andere gedachten eigen te maken moge het volgende
feit dienen.
In het begin van Mei 1884 zond ik aan de Redactie van een zeer bekeiui
Nederlandsen tijdschrift een bundeltje polyglotte gedichten; en toen
daarop sa lang. wachten geen antwoord was ingekomen, vroeg ik van
nit Belgiëaan een mij bekend redacteur van dit tijdschrift per in't fransen
gesteld verzoek, om bericht.
Daarop ontving ik de volgende mededeeling in antwoord:
,....,.,. Ie 17 Juin 1885,
Cher Monsieur,
La rédaction du ........ DO saurait répondre a tous les envoies
(sic) de copie.
La votre (aio) est Sana (sic) les mains de mon ami?'!:::..;: qni
jogera. La seide chose difficile est que nous n'avona jamais admis que
de» poë»es newlandajeea, Enfin, nous verrons.
Votre ami"
Behalve de taalfouten, dia ik maar alsemttf-s deplume zal beschouwen,
bewijzen de uitdrukkingen dons les mains" (in plaats van entre), en
verder de gewrongen zin, die met het buiten model fransch la seule chose
difficile" begint, dat de schrijver in 't hollandsch denkt en dat de
hollandsche gedachte bij de constructie zijner fransche volzinnen
voorait. Hetzelfde verschijnsel treft men aan bij de Vlamingen die fransch
denken en Vlaamsen (of als men dit dialekt zoo noemen wil) Nederlandsen
Spreken en bvb. zeggen: 'k wil 'k ik 't u verkuepen aan dien prijs",
kom 'k ik van. te arriveiren". (?Moi, je veux voos Ie veudre a ce prix",
nmoi, je viens d'arriver.") Moi, je" = 'k ik.
Hoe zal nu de Volapük aan dien invloed ontsnappen? Zal daar niet
Bteeds de nationaliteit van den schrijver duidelijk in te herkennen zijn
voOr dengeen, die diens moedertaai grondig kent, en zullen er dus niet
onmiddellijk verschillende uitdrukkingen voor dezelfde bedoeling ontstaan,
die ftUggn vojor de laudgeaooten van den schrijver verstaanbaar zijn?
Een tweede voorbeeld vind ik in het Nieuws van de» Dag van heden,
waaruit ik de volgende advertentie knip:
On demande nne demoiselle Francaise on de laSnisseFraagaise.R. P.,
eachant instruire sa languel"
Men vraagt eene Fransche of Fransch-Zwitsersche juffrouw van d
P. G., in staat hare taal te onderwijzen."
Wat is onderwazen" in 't Fransch ? Instniiré" en enseigner".
On instruit des enfants, on enseigne une laague. '
Instruire" is onderricht geven aan iemand.
Enseigner" is onderricht geven in iets.
Blijkbaar heeft de deftige familie, die de advertentie stelde, dit verschil
niet gevoeld, omdat ze niet in staat is in de Franache taal te denken,
omdat haar taalgehoor haar niet heeft gewaarschuwd.
? En dit niettegenstaande het Fransch eene taal is, die men volop in ds
gelegenheid is te leeren door omgang met Franschen, terwijl de volapük
onmogelijk op die wijze geleerd kan worden, daar ze niet bestaat ala
spreektaal.
En als nu instruire en enseigner beide door onderwijzen in 't Hollandsen
worden overgezet,'van welke taal moet dan worden uitgegaan om in de
volapük die verschillende begrippen nit te drukken; en zal dan de Hol
lander niet ten eeuwigen dage in de volapük dezelfde, ja veel meer
moeilijkheden hebben, die hij nu met ieder der door hem thans aangeleerd»
vreemde, maar bestaande talen ondervindt?
GEVIERDE AUTEURS. 1)
(Tweede Gedeelte.)
Les Mstoirea, Messfatrs, ne soKt jpaa
Vhistoire. Alexandre Vinet.
I.
Hoa erg de Heer Huet onze schrijvers en dichters geringeloord heeft,
en hoeveel veeren zij in zijne handen moesten achterlaten, er is intusschen ?
een geslacht opgegroeid, naar wiens zin de Heer Huet nog niet genoeg
gedaan heeft.
, Men erkent om dit nog anders te zeggen men erkent in zijne
kritiek de uitdrukking der bewondering van een tijdvak, dat allengs ver»
grijsd, er niet in geslaagd is, zijn bewondering zijnen zonen toe te ver
trouwen als een onschendbaar erfdeel. £r zijn vrij wat sympathieën, waar*
voor het jongere geslacht beleefd gepast heeft. Men moge van allerlei
verzinnen om diüwaarheid te ontkennen of de beteekenis ervan te ver*
kleinen, men zal aan de zaak geen tittel of jota kunnen wijzigen. Da
feitenTspreken, en spreken luider met den dag. De Heer Huet heeft het
zijne bijgedragen tot het vestigen van reputatiën, die op dit oogenblik
niet veel meer substantie hebben dan cbineesche schimmen.
De lezers van dit blad kunnen weten dat een medewerker in deze ko^
lommen niet lang geleden, onomwonden en met klem van redenen bet
gevoelen heeft betoogd, dat de dichterlijke bagage van den Heer Beets
niet behoort tot de voorrechten, waarmede men iemand op zijn zeventig*
eten verjaardag in ernst geluk wenscht. De hooge belangen die hier op
het spel staan als men ten minste de letterkundige ontwikkeling van
ons beschaafd publiek zoo begeert te noemen het gewicht der quaestie
eischt meer ruimte ter behandeling dan waarover noch mijn voorganger,
noch ik -hier beschikken kunnen. De beschuldiging is ernstig en leem
ten in het proces-verbaal zouden dubbel kwalijk genomen worden.
Ik reken mij evenwel ontslagen van het bewijs, dat er een maatstaf be
staat, die, op de dichtwerken van den Heer Beets toegepast, een zeer laag
cijfer wijst, niet veel hooger dan de streep, waarbij men een nul heeft
geschreven.
Er zal bovendien in het volgende gelegenheid zijn, den stand van
den literairen graadmeter nader te preciseeren, indien de lezer mij
gelieft te vergezellen bij eene korte beschouwing van hetgeen door de
beoordeelaars die ons thans bezighouden, over de poëzie van Beeta ia
gezegd.
Van een andere zijde zullen wij hunne werkzaamheid kannen bespie
den, wanneer wij het oog slaan in de bladzijden, door hen gewijd aan
een ander vaderlandsch dichter van grooten naam; aan Da Costa. Voor
ieder, aan wien de teekenen des tijds niet onopgemerkt voorbijgaan, ia
het duidelijk, dat ook van deze reputatie de dagen geteld zijn, en dat die
som niet hoog is. Toch staat de naam van Da Costa naast die van Beets,
misschien .nog dieper geworteld en met verder spreidenden schaduw.
Maar beide zijn eiken, hoog van stam, en weelderig van lommer. En
indien de kritiek van de twintigste eeuw niet schroomt den bul te leggen
aan dit groene hout, wat zal dan geschieden met het dorre gewas, waarin
nog heden enkele oude vrouwtjes loopea te sprokkelen?
II.
Van de revolutionnaire poëten, die in het begin dezer eenw in Engeland
de erfenis der 18de aanvaardden, heeft bij ons Byron het sterkst de aan
dacht getrokken. De groote invloed, dien hij hier verwierf, is misschien
een der sterkste voorbeelden van de persoonlijke overmacht van een
dichter. Deze kracht is een van de twee hoofdmotieven, die men in da
literatuurgeschiedenis onderscheidt. Het andere motief is de werking der
tijdsomstandigheden. Deze laatste is op den duur de sterkste; somtijd»
raakt de invloed van een of van een groep dichters de macht der tijds
omstandigheden de baas, maar gewoonlijk blijkt de nederlaag zeer spoedig
maar een voorbereiding tot een des te volkomener overwinning geweest
te zijn.
Het spreekt van zelf dat deze beide krachten door bïzondere omstan«
heden tot ontelbare verhoudingen gewijzigd kunnen worden, en wij willen
hier alleen gewagen van de hoofdwet, die deze verhouding beheerscht,
en die wij reeds aangeduid hebben: de wet, dat de invloed van den tijd
de sterkste is, en dus den invloed van bizondere personen voor zich doet
zwichten.
Men verge hier niet het bewijs van deze wet, en neme genoegen
net duidelijke geval, dat wij vóór oas hebben.